Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

1 ’Tgene d’Apostel in’t laetste van’t voorgaende cap. belooft hadde, dat hy den Corintheren eenen uytnemenderen wegh soude wijsen, dat doet hy in dit cap. leerende dat de liefde de voornaemste gave is daer de Christenen moeten na staen, ’twelck hy bewijst door vergelijckinge van andere groote gaven, als daer zijn verscheydene talen, prophetie, wetenschap, mirakelen te doen, den armen mildelijck by te staen, ende kloeckmoedelijck om Christi name oock den doot te lijden: ende toont dat alle sulcke gaven sonder de liefde niet en zijn. 4 ende prijst de liefde van wegen hare treflijcke eygenschappen ende werckingen. 8 als oock om dat’se altijt sal dueren ende blijven, daer d’andere gaven sullen ophouden. 9 dewijle sy in dit leven onvolmaeckt zijn. 10 ’twelck hy verclaert met de gelijckenisse van de kennisse van een kindt ende van een volwassen man, ende van het gesichte in eenen spiegel ende in’t aengesichte selve. 13 ende eyndelijck om dat de Liefde meerder ende treflijcker is als Geloove ende Hope.

1

AL waer’t dat ick de Ga naar margenoot1 talen Ga naar margenoot2 der menschen ende Ga naar margenoot3 der Engelen sprake, ende de liefde niet en hadde, soo ware ick een Ga naar margenoot4 klinckende Ga naar margenoot5 metael, of luydende schelle geworden.

2

Ga naar margenoota Ende al waer’t dat ick de [gave] Ga naar margenoot6 der prophetie hadde, ende Ga naar margenoot7 wiste alle de verborgentheden ende alle de wetenschap: ende al waer’t dat ick alle het Ga naar margenoot8 geloove hadde, so dat ick Ga naar margenootb bergen Ga naar margenoot9 versettede, ende de liefde niet en hadde, Ga naar margenoot10 soo en waer ick niets.

3

Ende al waer’t dat ick alle mijne goederen Ga naar margenoot11 tot onderhoudt [der armen] uytdeelde, ende alwaer’t dat ick mijn lichaem over gave op dat ick Ga naar margenoot12 verbrandt soude worden, ende Ga naar margenoot13 en hadde de liefde niet, so en soude’t my Ga naar margenoot14 geen nutticheyt geven.

4

Ga naar margenoot15 Ga naar margenootc De liefde is Ga naar margenoot16 lanckmoedigh, sy is Ga naar margenoot17 goedertieren: de liefde en is niet afgunstigh: de liefde en handelt niet Ga naar margenoot18 lichtveerdelick, sy en is niet Ga naar margenoot19 opgeblasen,

5

Sy en handelt niet Ga naar margenoot20 ongeschicktelick, Ga naar margenootd sy en soeckt Ga naar margenoot21 haer selven niet, sy en wordt niet Ga naar margenoot22 verbittert, sy en Ga naar margenoot23 denckt geen quaet,

6

Sy en verblijdt haer niet Ga naar margenoot24 inde ongerechticheyt, Ga naar margenoote maer sy verblijdt haer Ga naar margenoot25 inde waerheydt:

7

Sy Ga naar margenoot26 bedeckt alle dingen, sy Ga naar margenoot27 ge-

[Folio 95r]
[fol. 95r]

looft alle dingen, sy Ga naar margenoot28 hoopt alle dingen, sy Ga naar margenoot29 verdraeght alle dingen.

8

De liefde Ga naar margenoot30 en vergaet Ga naar margenoot31 nimmermeer: maer ’t zy Ga naar margenoot32 prophetien, sy Ga naar margenoot33 sullen te niete gedaen worden, ’t zy Ga naar margenoot34 talen, sy Ga naar margenoot35 sullen ophouden: ’t zy Ga naar margenoot36 kennisse, sy sal te niete gedaen worden.

9

Want Ga naar margenoot37 wy kennen Ga naar margenoot38 ten deele, ende wy propheteren ten deele:

10

Doch wanneer Ga naar margenoot39 het volmaeckte Ga naar margenoot40 sal gekomen zijn, dan sal het gene Ga naar margenoot41 dat ten deele is, te niete gedaen worden.

11

Ga naar margenoot42 Doe ick een kindt was, sprack ick als een kindt, Ga naar margenoot43 was ick gesint als een kindt: Ga naar margenoot44 overleyde ick als een kindt: maer wanneer ick een man geworden ben, soo hebbe ick te niete gedaen Ga naar margenoot45 ’t gene eens kindts was.

12

Ga naar margenootf Want wy sien Ga naar margenoot46 nu door eenen Ga naar margenoot47 spieghel Ga naar margenoot48 in een duystere reden, maer Ga naar margenoot49 alsdan [sullen wy Ga naar margenoot50 sien] Ga naar margenoot51 aengesicht tot aengesicht: Ga naar margenoot52 nu Ga naar margenoot53 kenne ick ten deele, maer Ga naar margenoot54 alsdan sal ick kennen gelijck oock ick Ga naar margenoot55 gekent ben.

13

Ende Ga naar margenoot56 nu Ga naar margenoot57 blijft Geloove, Hope, [ende] Liefde, dese drie: Doch de Ga naar margenoot58 meeste van dese is de Liefde.

margenoot1
Gr. met tongen.
margenoot2
D. die eenige menschen ter werelt souden mogen spreken.
margenoot3
De Engelen, die geesten zijn, Heb. 1.14. en hebben eygentlick geen tongen, gelijck wy, maer dit moet verstaen worden van de voortreffelickheyt ende menichte der talen, die oock de Engelen souden mogen spreken, wanneer sy by de menschen zijn.
margenoot4
Ofte, weerklinckende.
margenoot5
D. metalen instrument, daer men een groot geluyt mede maeckt sonder aengenaemheydt ofte verstant.
margenoota
Matth. 7.22. Rom. 12.7.
margenoot6
Siet van dese gave Rom. 12.7. ende 1.Corinth. 12.10.
margenoot7
Siet oock van dese gave. 1.Cor. 12. versen 8, 10.
margenoot8
N. om allerley mirakelen te doen. Siet 1.Cor. 12. versen 9, 10.
margenootb
Matth. 17.20 ende 21.21. Marc. 11.23. Luc. 17.6.
margenoot9
D. een vande grootste mirakelen dede, hoedanich soude zijn het versetten van eenen bergh van d’een plaetse in een ander.
margenoot10
D. soo en waren de gaven my niet nut ende dienstich ter salicheyt.
margenoot11
Het Gr. woort beteeckent het broot in stucken ofte beten snijden, om yemant te spijsigen.
margenoot12
N. om Christi Name ende waerheyt: het welck is het grooste werck der Christelicke kloeckmoedigheyt.
margenoot13
D. dat niet en dede uyt liefde van Godes eere, ende om de Gemeynte daer mede te stichten, ende in de waerheydt te bevestigen, maer uyt eergierigheyt, ofte andere nooden ende insichten.
margenoot14
Ofte, niet baten.
margenoot15
D. een mensche die de rechte liefde heeft.
margenootc
Prov. 10.12. 1.Petr. 4.8.
margenoot16
D. verdraeght door de genade des H. Geests de smaetheden ende ongelijcken haer aengedaen, ende bedwinght den toorne ende wraeck gierigheyt.
margenoot17
D. genegen ende bereydt om een yegelick, oock de vyanden, goet te doen.
margenoot18
Ofte, verkeerdelick, voorbaerlick, dertelick, Namel. met woorden ofte met wercken.
margenoot19
D. hooveerdigh, eergierigh, veel van haer selven houdende, ende andere verachtende.
margenoot20
Ofte, onbetamelick.
margenootd
1.Cor. 10.24. Phil. 2.4.
margenoot21
Gr. de dingen die haer selfs zijn; dat is, de dingen die haer eygen voordeel aengaen, maer het welvaren des naesten, ende van velen.
margenoot22
Name. tot toorne, hevigheyt, ende wraeck-gierigheyt.
margenoot23
Dat is, overleght niet in haer gemoet, hoe’se den naesten eenigh quaet sal doen uyt wraeck-gierighheyt. Ofte, en vermoedt niet quaets in het doen des naesten, uyt erch-waen ende quaet nadencken, ofte en rekent het quaet niet toe.
margenoot24
Ofte, over de ongerechtigheyt. Namel. als yemant onrecht doet, ofte oock als yemant onrecht aengedaen wort.
margenoote
2.Ioan. vers 4.
margenoot25
Ofte, met de waerheyt. dat is, als yemant doet, ofte aen yemant gedaen wort, dat recht ende behoorlick is.
margenoot26
Ofte, verdraeght. want het Gr. woort beyde beteeckent. Doch overmits van de verdraeghsaemheyt daer nae in’t selve vers gesproken wort, so wort het woort bedecken hier beter gebruyckt: alsoo dit oock een eygen werck der liefde is, Prov. 10.12. 1.Petr. 4.8. Ofte, sy neemt alle dingen in ’t goede ende ten besten.
margenoot27
Namel. die eenichsins gelooflijck, ende niet openbaerlick valsch en zijn. Namel. aengaende het doen sijnes naesten, het selve altijt ten besten duydende, soo lange het tegendeel niet en blijckt.
margenoot28
N. van Godt, dat hy hem verlossen ende bystaen sal: Iob 13.15. ende van de menschen, dat sy het soo qualick niet gemeynt, gesproken, ofte ghedaen sullen hebben, ofte, datse gevallen zijnde wederom sullen opstaen.
margenoot29
D. lijdt alle ongelijcken haer aengedaen om vredes wille, sonder haer selven te wreken.
margenoot30
Gr. en valt nimmermeer uyt. gelijck Rom. 9.6.
margenoot31
D. noch in dit leven en laet’se niet af dese vruchten voort te brengen: noch in het toekomende leven en sal’se niet ophouden, maer altijdt blijven ende volmaeckt zijn, hoe wel niet altijt met eenerley werckingen besigh.
margenoot32
Siet 1.Corinth. 12.10.
margenoot33
N. soo in dit leven, als die gave sal ophouden, gelijck na de tijden der Apostelen geschiet is: als in het toekomende, in het welcke de voorsegginge van toekomende dingen niet noodigh en sal zijn.
margenoot34
Gr. tongen. Siet 1.Cor. 12.10.
margenoot35
N. gelijck de prophetien.
margenoot36
N. die onvolmaeckte kennisse, die wy nu verkrijgen door den dienst des woordts in dit leven, gelijck verklaert wort in de volgende verssen.
margenoot37
N. nu in dit leven.
margenoot38
Niet dat wy nu niet en souden weten al wat ons tot de salicheyt noodigh is. Ioan. 16.13. 1.Corinth. 1.5. 2.Tim. 3.15. maer d’Apostel spreeckt alsoo ten aensien ende in vergelijckinge van de kennisse die wy van Godtlicke saken sullen hebben in het toekomende leven: by welcke dese onse kennisse, die wy nu hebben, maer een cleyn deel, en is te rekenen.
margenoot39
D. de volmaeckte kennisse van Godtlicke saken, so veel een bloot mensche sal konnen vaten, ende ons tot volmaeckte vreughde ende saligheyt sal noodigh zijn.
margenoot40
Het welck eerst wesen sal in het toekomende leven.
margenoot41
D. dese onvolmaeckte kennisse. Siet vers 8.
margenoot42
De Apostel vergelijckt de kennisse die wy nu in dit leven hebben, by de kennisse die de kleyne kinderen hebben: ende de kennisse die wy in het toekomende leven sullen hebben, by de kennisse van volwassene mannen. Sulck een onderscheyt is tusschen beyde, ende noch veel grooter.
margenoot43
Ofte, bevroede ick, dachte ick.
margenoot44
Namel. met mijn verstant de dingen overwegende.
margenoot45
Dat is, die kleyne, slechte, ende kinderlicke kennisse, die by my was.
margenootf
2.Corint. 3.18.
margenoot46
Namel. soo lange wy in dit leven zijn.
margenoot47
D. tusschen onse tegenwoordige kennisse, ende die wy nae dit leven sullen hebben, is soodanigh een onderscheyt, als daer is wanneer yemant het beeldt van het aensicht eens anders in eenen spiegel siet, ende wanneer hy het aensicht selve aenschouwt.
margenoot48
Gr. in een raedsel. dat is, sulck onderscheyt isser oock, als wanneer yemandt yet voorstelt duysterlick in de wijse van een raedtsel, ende wanneer hy het selve doet met klare, eygene, ende duydelicke woorden.
margenoot49
N. in het toekomende leven.
margenoot50
D. kennen, Namel. Godt ende alle Godtlicke saken.
margenoot51
D. klaerlick ende volmaecktelick. Siet 1.Ioan. 3.2.
margenoot52
Namel. in dit leven.
margenoot53
D. oock ick selve, hoe wel ick een Apostel ben, ende opgenomen geweest in den derden Hemel, ende daer gehoort hebbe onuytsprekelicke woorden. 2.Cor. 12.4.
margenoot54
N. in het toekomende leven.
margenoot55
N. van Godt, die my volkomelick kent, my lief heeft, voor den sijnen erkent, ende door dese sijne liefde de selve kennisse my sal geven.
margenoot56
Siet vers 12.
margenoot57
D. hebben wy van noode dat alle dese drie deuchden in ons zijn ende blijven. Want sonder geloove en konnen wy niet gerechtveerdigt worden, ende is het onmogelick Gode te behagen: ende sonder Hope en kan het Geloove niet staende blijven, ende door de Liefde moet het Geloove dadigh zijn.
margenoot58
Gr. meerdere. N. om dat het Geloove ende Hope sullen ophouden in het toekomende leven, om dat wy als dan datelick sullen genieten ende besitten de goederen die wy nu gelooven ende hopen: maer de Liefde sal eeuwighlick blijven ende volmaeck zijn. Siet vers 8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken