Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

1 Den Apostel, om te toonen hoe groote oorsaecke hy heeft om boven andere te roemen, verhaelt hoe hy in den derden hemel is opgetrocken geweest, ende aldaer gehoort heeft ’tgene geen mensche en can uytspreken. 7 Dat hem daerom tot sijner vernederinge een engel Satan was gegeven, die hem met vuysten sloeg. 8 tegen welcken hy Godt drymael hadde gebeden, ende antwoorde becomen, dat Godts genade hem moeste genoech zijn. 10 Dat hy daeromme liever roemt in sijne swacheyt ende nedricheyt. 11 Verontschuldicht hem dat hy wederom moet roemen van de ware merckteeckenen sijns Apostelschaps onder haer. 12 die sy nochtans inder daet genoech gewaer geworden waren. 14 Betuyght dat hy nu ten derden mael tot haer sal comen, sonder haer ergens in lastigh te willen vallen. 16 gelijck andere van hem gesonden, noch oock Titus, haer ergens in lastigh en zijn geweest. 20 Waerschouwt haer eyndelijck dat sy de gebreken van twist, hoochmoedt, hoererie, etc. onder haer beteren eer hy comt, op dat hy tot sijn leetwesen niet ghenoodtsaeckt en zy sijne Apostolische macht over sodanige te gebruycken.

1

TE roemen en is my waerlijck Ga naar margenoot1 niet oorbaer. Want ick sal komen tot gesichten ende openbaringen Ga naar margenoot2 des Heeren.

2

Ga naar margenoota Ick kenne een mensche Ga naar margenoot3 in Christo, voor veertien jaren, (Ga naar margenoot4 of het [geschiedt zy] in het lichaem, en weet ick niet: ofte buyten het lichaem, en weet ick niet: Godt weet het) dat de sodanige opgetrocken is geweest Ga naar margenoot5 tot inden derden hemel.

3

Ende ick kenne een sodanigh mensche (of het in het lichaem, ofte buyten het lichaem [geschiedt zy] en weet ick niet: Godt weet het):

4

Dat hy opgetrocken is geweest in het Ga naar margenoot6 Paradijs, ende gehoort heeft onuytsprekelijcke woorden, die een mensche Ga naar margenoot7 niet en is geoorloft te spreken.

5

Van den sodanigen sal ick roemen: doch van my selven en sal ick niet roemen, dan Ga naar margenoot8 in mijne swackheden.

6

Want so ick roemen wil, ick en sal niet onwijs zijn: want ick sal de waerheyt seggen: maer ick houde [daer van] af, op dat niemandt van my en dencke boven het gene hy siet dat ick ben, ofte dat hy uyt my hoort.

7

Ende op dat ick my door de uytnementheyt der openbaringen niet en soude verheffen, so is my gegeven Ga naar margenoot9 een scherpe doorn in het vleesch, [namelijck] een Ga naar margenoot10 engel des Satan, Ga naar margenootb dat hy my Ga naar margenoot11 met vuysten slaen soude, op dat ick my niet en soude verheffen.

8

Hier over hebbe ick den Heere Ga naar margenoot12 drymael gebeden, op dat hy van my soude wijcken.

9

Ende hy heeft tot my geseght, Ga naar margenoot13 Mijne genade [is] u genoech: want mijne cracht wort in swackheyt Ga naar margenoot14 volbracht. So sal ick dan veel liever roemen in mijne swackheden, op dat de cracht Christi in my Ga naar margenoot15 woone.

10

Daerom hebbe ick een welbehagen in swackheden, in smaetheden, in nooden, in vervolgingen, in benautheden om Christi wille. Want Ga naar margenoot16 als ick swack ben, dan ben ick Ga naar margenoot17 machtigh.

11

Ick ben roemende onwijs geworden; ghy hebt my genoodsaeckt: Want ick behoorde van u gepresen te zijn: Ga naar margenootc want ick en ben in geen dinck Ga naar margenoot18 minder geweest dan de uytnemenste Apostelen, hoewel ick Ga naar margenoot19 niets en ben.

12

Ga naar margenootd De Ga naar margenoot20 merckteeckenen van een Apostel zijn onder u Ga naar margenoot21 betoont in alle lijdtsaemheyt, Ga naar margenoot22 met teeckenen, ende wonderen, ende crachten.

13

Want wat isser, daer in ghy minder geweest zijt dan Ga naar margenoot23 de andere Gemeynten, Ga naar margenoote anders, dan dat ick selve u Ga naar margenoot24 niet lastigh en ben geweest? Ga naar margenoot25 vergeeft my dit ongelijck.

14

Siet ick ben Ga naar margenoot26 ten derdenmael gereet om tot u te comen, ende en sal u niet lastigh zijn. Ga naar margenootf Want ick en soecke Ga naar margenoot27 niet het uwe, maer u. Want de kinderen en moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maer de ouders voor de kinderen.

15

Ende ick sal seer geerne Ga naar margenoot28 de costen doen, ende Ga naar margenoot29 voor uwe zielen te coste gegeven worden: hoe wel ick u Ga naar margenootg overvloedelicker beminnende, weyniger bemint worde.

16

Doch het zy so, ick en hebbe u niet beswaert: maer Ga naar margenoot30 alsoo ick listigh was hebbe ick u met bedrogh Ga naar margenoot31 gevangen.

17

Hebbe ick door yemandt der gene die ick tot u gesonden hebbe Ga naar margenoot32 van u mijn voordeel gesocht?

18

Ick hebbe Titum gebeden, ende den broeder mede-gesonden: heeft oock Titus van u sijn voordeel gesocht? en hebben wy niet Ga naar margenoot33 in den selven Geest gewandelt? [hebben wy] niet [gewandelt] in de selve voet-stappen?

19

Meynt ghy wederom dat wy ons by u Ga naar margenoot34 verontschuldigen? Wy spreken in de tegenwoordicheydt Godts Ga naar margenoot35 in Christo: ende dit alles, geliefde, tot uwer stichtinge.

20

Want ick vreese dat als ick gecomen sal zijn, ick u niet eenichsins en sal vinden Ga naar margenoot36 sodanige als ick wil, ende [dat] ick van u sal gevonden worden sodanich Ga naar margenoot37 als ghy niet en wilt: dat daer niet eenichsins [en zijn] twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achter-klap, oor-blasingen, opgeblasentheden, Ga naar margenoot38 beroerten.

21

Op dat wederom als ick sal gecomen zijn, mijn Godt Ga naar margenoot39 my niet en vernede-

[Folio 103v]
[fol. 103v]

re by u, ende ick rouwe hebbe over vele die Ga naar margenoot40 te voren gesondight hebben, ende die haer niet bekeert en sullen hebben van de onreynicheyt, ende hoererie, ende Ga naar margenoot41 ontuchticheyt die sy gedaen hebben.

margenoot1
Ofte, en voeght my niet wel. N. om dat het roemen eenen schijn heeft van eyghen-dunckenheydt. Verstaet dan dit, ten ware ick tot handthavinge mijns Apostelschaps daer toe gedwonghen wierde. Siet hier versen 11, 12.
margenoot2
D. die my de Heere gedaen ofte vertoont heeft.
margenoota
Actor. 9.3. ende 22.17. 1.Cor. 15.8.
margenoot3
D. die in Christo is, ofte een Christen. Alsoo spreeckt hy van hemselven in den derden persoon, tot een teecken van nedrigheyt, als of het een saecke ware, die buyten hem ware. Andere nemen dit woordt in Christo, voor by Christum, voor eene forme van eedt, gelijck Rom. 9.1. ende hier nae vers 19.
margenoot4
D. of het alleen door een vertreckinge van sinnen my is vertoont in mijnen geest: of dat mijnen geest voor eenen tijdt uyt mijn lichaem in den hemel is opgebracht, om sulcks te sien ende te hooren, en weet ick niet. Andere nement alsoo: of ick met lichaem ende ziele in den hemel ben opgeheven, ofte met de ziele alleen, dat en weet ick niet.
margenoot5
D. in de woonplaetse der Engelen ende heyliger zielen, die hy vers 4. het Paradijs naemt, by gelijckenisse genomen van het aerdtsche Paradijs. Siet Luc. 23.43. Apoc. 2.7. De oorsake waerom dit de derde hemel genaemt wordt, is, om dat de lucht de eerste hemel gerekent wordt, de sichtbare hemelen daer de sterren in zijn, de tweede, ende de hemel boven alle die hemelen de derde. Siet 1.Reg. 8.27.
margenoot6
Siet vers 2.
margenoot7
Ofte, niet en kan uyt spreken, Namel. om dat sy het begrijp des menschen in dit leven te boven gaen: ofte, om dat Godt sulcks niet en heeft gewilt, alsoo dese dingen Paulo alleen gedient hebben om hem te stercken tegen alle de swarigheden, die hem in sijnen dienst bejegenden. Anders heeft Paulus den gantschen raedt Godts van de saligheydt der menschen den Gemeynten geopenbaert. Siet Actor. 20.27.
margenoot8
D. in mijne swarigheden ende verdruckingen, die my overgekomen zijn, gelijck hier voor cap. 11.23, etc. ende hier nae vers 9. verklaert wordt.
margenoot9
Gr. scolops, welck woordt beteeckent een scherpe pael, ofte stekelige splinter, ofte doorn-achtigh houdt, dat yemant in de beenen, ofte in het vleesch steeckt, wanneermen door de bogaerden ofte bosschagien gaet. Het beteeckent oock somtijts een voet-angel, die den peerden ofte menschen in haren ganck wordt voorgeworpen, om haer te verhinderen ofte vertragen. Beyde beteeckeningen passen wel op Pauli reden. Siet Num. 33.55. Ezech 28.24.
margenoot10
Ofte, een engel Satan, die namelick een instrument is geweest, dat hem dese quellinge tot sijner vernederinge aengedaen heeft, gelijck in het exempel Iobs te sien is.
margenootb
Iob 2.6.
margenoot11
Ofte, kinnebackslagen geven soude. D. versmaetheyt ende quellinge aendoen. Wat dit nu voor een quellinge geweest zy en druckt d’Apostel niet uyt. Sommige meynen dat het de vervolgingen ende verdruckingen selve zijn geweest: andere, eenige pijnen ende benautheden des lichaems, die hem somwijlen aenquamen: andere, dattet zijn gheweest quellingen ende aenvechtingen der ziele. Doch alles is onseker: dit blijckt alleen uyt het 9 ende 10 vers, dat het eenige bysondere swackheden geweest zijn der ziele ofte des lichaems.
margenoot12
D. meermael.
margenoot13
N. daer door ick u tegen dese swackheden alsoo stercke, dat ghy die overwint. Siet 1.Cor. 10.13.
margenoot14
D. ten eynde gebracht, ofte bewesen volmaeckt te zijn, gelijck Iac. 2.22.
margenoot15
Ofte, over u woone. Het Gr. woordt beteeckent yet bewoonen, ofte omschaduwen, als een loof-hutte ofte Tabernakel.
margenoot16
N. in my selven, door alle sulcke benauwtheden ende quellingen.
margenoot17
N. door Godt die my in’t midden der selve sterckt ende troost.
margenootc
1.Corinth. 15.10.
margenoot18
N. door de genade Godts, die my geleydt ende by-gestaen heeft. 1.Cor. 15.10.
margenoot19
N. van my selven. 1.Cor. 3.7.
margenootd
1.Corinth 9.2.
margenoot20
N. waer aen een recht Apostel Christi wort gekent.
margenoot21
Gr. uytgewrocht.
margenoot22
Gr. in.
margenoot23
N. die van andere Apostelen zijn geplant ende gesticht, met welcke hy hem selven hier vergelijckt.
margenoote
1.Corinth. 9.12. ende 2.Cor. 11.9.
margenoot24
N. van onderhoudt van u te nemen, voor my ende de gene die met my waren.
margenoot25
Een scherpe berispinge door een wijse van spreken, waer van siet 2.Corinth. 11.19. Ofte, dese ongerechtigheyt.
margenoot26
Siet hier van cap. 13.1.
margenootf
Actor. 20.33.
margenoot27
D. niet uwe goederen, maer uwe salicheyt.
margenoot28
Namelick, om my, ende de mijne onder u te onderhouden.
margenoot29
D. voor de salicheyt uwer zielen oock mijn leven in gevaer geven.
margenootg
2.Corinth. 6.12.
margenoot30
Dit is een lasteringe der valsche Apostelen, welcker woorden hy verhaelt, ende daer nae wederleght.
margenoot31
Ofte, ingenomen. D. alsoo met eenen soeten toom tot my gebracht, om daer nae mijn voordeel met u te doen.
margenoot32
Ofte, u yet af-gedrongen, door giericheydt yet af-geperst, ghelijck het Griecksch woordt mede-brenght, alsoo oock in het volgende vers.
margenoot33
Dat is, zijn wy niet door den selven Geest Godts in onsen handel ende wandel onder u geleydt geweest?
margenoot34
Namel. om onse saecken alleen by u schoon te maken, ende niet veel meer om uwent wille, om u in de aengenomene waerheyt te bevestigen.
margenoot35
Siet hier voor de aenteeckeninge op vers 2.
margenoot36
Dat is, vele onder u in de selve gebreken sorghlooselick voort-gaende, gelijck in het eynde van dit vers verklaert wordt.
margenoot37
D. scherper in het oeffenen der Kerckelicke straffe, dan ghy tot noch toe ervaren hebt.
margenoot38
Ofte, oproer, ontroeringen.
margenoot39
Dit seght den Apostel, om datter niet en was dat hem meer verhooghde ende verblijdde, dan dat sijnen arbeydt sijne behoorlicke vruchten onder haer hadde: ende dat hem niet meer en vernederde ende bedroefde, dan wanneer door sonden ende ergernissen sijnen arbeyt scheen afbreuck te lijden. Siet 1.Thess. 2. versen 19, 20.
margenoot40
N. waer van hy in den voorgaenden brief hadde geschreven.
margenoot41
Ofte, geylheyt, dertelheydt, wulpsheydt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken