Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 Den Apostel gaet voort in de vermaninge tot de gehoorsaemheydt des Euangeliums, ende waerschouwt haer met het voorgaende exempel der Israeliten, die om hare ongeloovigheyt tot de ruste Godts niet en zijn in-gegaen. 4 Bewijst dat de plaetse in den 95 Psalm niet verstaen en kan worden van de ruste des sevenden daeghs. 6 noch van de ruste in ’t lant Canaan. 9 maer van een andere ruste, die door de voorgaende wiert beteeckent. 12 Versterckt sijne vermaninge met de beschrijvinge der door-dringende kracht van Godts woordt. 13 ende van Christi alwetenheyt. 14 ende overmits Christus is de Sone Godts, ende een groot ende getrouw Hooge-Priester. 16 so vermaent hy haer dat sy met een vast betrouwen haren toevlucht tot hem souden nemen.

1

LAet ons dan Ga naar margenoot1 vreesen, dat niet t’eeniger tijt, de belofte van in sijne ruste in te gaen Ga naar margenoot2 nagelaten zijnde, yemant van u en schijne Ga naar margenoot3 achter gebleven te zijn.

2

Want oock ons is het Euangelium vercondight, Ga naar margenoot4 gelijck als haer: maer het woort Ga naar margenoot5 der predikinge en dede haer geenen nut, dewijle het met het geloove niet Ga naar margenoot6 gemengt en was in de gene die het gehoort hebben.

3

Want wy die gelooft hebben Ga naar margenoot7 gaen in de ruste, Ga naar margenoot8 gelijck hy geseght heeft, Ga naar margenoota So hebb’ ick dan gesworen in mijnen toorn, Ga naar margenoot9 Indien sy sullen ingaen in mijne ruste: Ga naar margenoot10 hoewel [sijne] wercken van de grontlegginge der werelt af Ga naar margenoot11 al volbracht waren.

4

Want hy heeft Ga naar margenoot12 ergens van den sevensten [dagh] aldus gesproken, Ga naar margenootb Ende Godt heeft in den sevensten dagh Ga naar margenoot13 van alle sijne wercken Ga naar margenoot14 gerust.

5

Ende Ga naar margenoot15 in dese [plaetse] wederom, Indien sy in mijne ruste sullen ingaen.

6

Dewijle dan Ga naar margenoot16 blijft, dat sommige in de selve [ruste] ingaen, ende de gene dien het Euangelium Ga naar margenoot17 eerst vercondight was, niet ingegaen en zijn van wegen de ongehoorsaemheyt,

[Folio 132r]
[fol. 132r]

7

So bepaelt Ga naar margenoot18 hy wederom eenen sekeren dagh, [namelijck] Heden, Ga naar margenoot19 door David seggende so langen Ga naar margenoot20 tijdt daer na (gelijckerwijs geseght is) Ga naar margenootc Heden indien ghy sijne stemme hooret, so en verhardet uwe herten niet.

8

Want indien Ga naar margenoot21 Iesus haer Ga naar margenoot22 inde ruste gebracht heeft, soo en hadde hy daer nae niet gesproken van eenen anderen dagh.

9

Daer blijft dan Ga naar margenoot23 een ruste over Ga naar margenoot24 voor het volck Godts.

10

Ga naar margenoot25 Want die ingegaen is in sijne ruste, die heeft selve oock van sijne wercken gerust, gelijck Godt van de sijne.

11

Laet ons dan ons beneerstigen om Ga naar margenoot26 in die ruste in te gaen: op dat niet yemandt Ga naar margenoot27 in dat selve exempel der Ga naar margenoot28 ongeloovicheyt en valle.

12

Ga naar margenoot29 Want het woort Godts is Ga naar margenoot30 levendigh ende crachtigh, ende scherpsnijdender Ga naar margenootd Ga naar margenoot31 dan eenigh twee-snijdende sweert, ende gaet door tot Ga naar margenoot32 de verdeelinge der ziele ende des geests, ende Ga naar margenoot33 der tsamenvoeghselen, ende des merchs, ende is Ga naar margenoot34 een oordeeler der gedachten ende der overleggingen des herten.

13

Ga naar margenoote Ende daer en is geen schepsel onsichtbaer Ga naar margenoot35 voor hem: maer alle dingen zijn naeckt ende Ga naar margenoot36 geopent, voor de oogen des genen Ga naar margenoot37 met welcken wy te doen hebben.

14

Ga naar margenootf Ga naar margenoot38 Dewijle wy dan van eenen grooten Hoogen-priester hebben, die Ga naar margenoot39 door de hemelen Ga naar margenoot40 doorgegaen is, [namelijck] Iesum den Sone Godts, so laet ons Ga naar margenoot41 dese belijdenisse vast houden.

15

Ga naar margenootg Want wy en hebben geenen Hoogen-priester, die niet en kan medelijden hebben met onse swackheden, Ga naar margenooth maer die Ga naar margenoot42 in alle dingen, Ga naar margenoot43 gelijck als wy, is versocht geweest, [doch] Ga naar margenooti sonder sonde.

16

Laet ons dan met vrymoedicheyt toegaen Ga naar margenootk tot Ga naar margenoot44 den throon der genade, op dat wy barmherticheyt mogen vercrijgen, ende genade vinden Ga naar margenoot45 om geholpen te worden Ga naar margenoot46 ter bequamer tijdt.

margenoot1
D. met sorghvuldigheydt daer op letten. Siet Phil. 2.12. ’t welck met het vast vertrouwen op Christum niet en strijdt, gelijck blijckt vers 16.
margenoot2
D. ons noch overgelaten zijnde. Andere nemen het woordt nalaten voor verlaten. ofte niet waernemen: doch de eerste oversettinge comt met het volgende vers wel soo wel over een.
margenoot3
D. tot het eynde ofte perck, dat hem voorghestelt is, niet gekomen te zijn: een gelijckenisse ghenomen van de Israeliten in de woestyne, die wel Egypten hadden verlaten, om nae het landt Canaan te reysen, maer waren door hare ongheloovigheyt verhindert, dat sy tot daer toe niet en zijn gekomen, Ofte, daer van versteken te zijn, dat men’se moet derven.
margenoot4
N. ten tijden Mosis ende Davids, daer hy te voren van hadde gesproken. Waer uyt blijckt dat de salicheydt in het Oude Testament niemant en is mede ghedeelt dan door de leere des Euangeliums. Siet oock Ioan. 8.56. Actor. 15.10, 11. Hebr. 11. cap.
margenoot5
Gr. des gehoors, dat is, der predikinge daer door het gehoor des woorts komt, gelijck Ies. 53.1. Rom. 10.16.
margenoot6
D. gevoeght, vergeselschapt, gelijck dingen die men menght, by malkandren worden gevoeght.
margenoot7
N. daer David Psal. 95. van spreeckt, ende de Apostel hier na vers 19.
margenoot8
N. niet met klare woorden, maer door een nootwendigh gevolgh. Want indien Godt sweert dat de ongeloovige in Godts ruste niet en sullen ingaen, so belooft hy daerentegen dat de geloovige daer sullen ingaen.
margenoota
Psal. 95.11.
margenoot9
Siet hier voren cap. 3.11.
margenoot10
Ofte, daer nochtans: ende wilt de Apostel daer mede bewijsen dat elders in de Schriftuere wel wordt gesproken van tweederley ruste, N. des Sabbaths-daeghs, ende des lants Canaan, doch dat David in den 95 Psalm van geen van dese twee eygentlick en spreeckt, maer van een andere ruste, die door dese twee was beteeckent, ende den geloovigen noch open stont. De reden waer mede de Apostel dat bewijst, is om dat de ruste Godts op den Sabbath na de scheppinge aller dingen so lange, N. ontrent de drie duysent jaren, voorby was: ende dat de Israeliten al lange, N. over de vierhondert jaren, te voren door Iosua in de ruste des landts Canaan gebracht waren, daer David hier spreeckt van een ruste daer de geloovige noch dagelicks toe worden genoot, gelijck hy uyt het woort heden bewijst, ende die derhalven voor haer noch wiert bewaert ende open gehouden, gelijck hy in’t 9 vers besluyt.
margenoot11
Gr. geworden, ofte, geschiet waren. Want in ses dagen heeft Godt hemel en aerde geschapen, ende rustede daer van op den sevenden dagh.
margenoot12
Namel. Genes. 2.2. Exod. 20.11.
margenootb
Genes. 2.2. Exod. 20.11. ende 31.17.
margenoot13
N. die hy voorgenomen hadde te scheppen. Want van het onderhouden aller dingen ende wederoprechten van het gene daer in vervalt, en rust Godt nimmermeer. Psal. 104. vers 13, etc. Ioan. 5.17. Actor. 17.25, etc.
margenoot14
D. opgehouden van nieuwe soorten van schepselen voort te brengen. Want Godt en worde niet vermoeyt, noch afgearbeydt. Iesai. 40.28. daerom en heeft hy geen sulcke ruste daer tegen van noode.
margenoot15
Namel. den 95 Psalm, waer van in het voorgaende is gesproken.
margenoot16
Ofte, overblijft. N. door een noodtwendigh gevolgh, gelijck op het derde vers is aengeteeckent.
margenoot17
Namel. door Mosen, in de woestijne, gelijck op het tweede vers is aengeteeckent.
margenoot18
Namelick, Godt de Heylige Geest, ghelijck uyt-ghedruckt wort c. 3. vers 7.
margenoot19
Gr. in David. D. in de Psalmen Davids: ofte door David, gelijck dit woort in, oock ghenomen wort Rom. 9.25.
margenoot20
N. dat de Israeliten uyt Egypten verlost, ende in het landt Canaan gecomen zijn.
margenootc
Psal. 95.7. Hebr. 3.7.
margenoot21
D. Iosua, de sone Nun, die de kinderen Israels in het landt Canaan ghebracht heeft. Siet Actor. 7.45.
margenoot22
Ofte, in de ruste gestelt. N. daer het opperste geluck des menschen in gelegen is, ende die David aenwijst. Want hoewel het lant Canaan oock een rust-plaetse was voor de Israeliten, so en was daer in haer opperste goet niet gelegen, maer was alleen een schaduwe van dese uyterste ende geestelicke ruste, ende moesten daerom oock neerstigheyt doen om door het geloove daer toe te komen.
margenoot23
Gr. Sabbatismos. D. een ruste. N. boven de ruste des lants Canaan, ende des sevenden daeghs, welcke is de geestelicke ende eeuwige ruste, die hier door wordt beteeckent, ende die hy in het volghende vers beschrijft.
margenoot24
D. voor de ware geloovige, die de ware Israeliten, ende kinderen der belofte zijn.
margenoot25
Door ’t woordeken die, wort verstaen een yegelick der geloovige, die geseght worden in te gaen in de ruste Godts, wanneer sy hier rusten van de volbrenginghe der wercken des vleeschs, ende hier naemaels ten vollen sullen rusten van allen haren arbeydt. Apocal. 14.13. van welcke ruste de Sabbath alhier oock als een sacramenteel teecken ende figuere wordt aengemerckt.
margenoot26
Namel. door een stantvastigh geloove, gelijck de volgende woorden mede-brengen.
margenoot27
D. een exempel van ongehoorsaemheydt en worde, gelijck onse Vaders in de woestijne zijn geweest. Andere nemen het woort vallen, voor verloren gaen.
margenoot28
Ofte, ongeloovigheydt.
margenoot29
Sommige verstaen dit van Christo, die het woordt Godts genaemt wordt. Ioan. 1.1. Apocal. 19.13. ende komt de geheele beschrijvinge, die volght, daer mede oock wel over een. Doch dewijle Paulus den persoon Christi in sijne andere schriften met desen name niet en noemt, so kan ’t hier voor het woort des Euangeliums bequamelicker ghenomen worden, welckers kracht oock elders wordt beschreven. Siet Rom. 1.16. 2.Cor. 3. versen 8, 9. 1.Petr. 1. versen 23, 25.
margenoot30
Namel. door de werckinge des Heyligen Geests, die dit leven ende kracht daer door in onse herten openbaert.
margenootd
Ies. 49.2. Eccl. 12.11. Ephes. 6.17.
margenoot31
Gr. boven alle twee-snijdende sweert. Het Griecx woordt beteeckent eygentlick een sweert dat twee monden heeft, ende van twee zijden bijt ofte snijt: gelijck uyt Christi mondt een scherp sweert oock wordt geseght te gaen, Apoc. 19.15. Siet oock Iesai. 11.4. ende Ephes. 6.17. Waer door by gelijckenisse te kennen gegeven wordt, dat Godts woordt op d’eene zijde de herten verslaet door de overtuyginge der sonden ende straffen die de mensche heeft verdient, ende aen de ander zijde de herten suyvert, ende de quade begeerlickheden doodt, om Christo voortaen te leven. Siet een exempel. Actor. 2. versen 37, 38.
margenoot32
Dat is, tot de binnenste bewegingen van den wille ende het verstant des menschen. Siet oock 1.Thess. 5.23.
margenoot33
D. van het gene aldaer meest verborgen schijnt te zijn in den mensche, gelijck het mergh, ende de t’samenvoeginge der leden zijn.
margenoot34
Godts woort wort geseght de gedachten ende overlegginge der herten te oordeelen ofte onderscheyden, om dat de mensche door Godts woordt onderricht ende vermaent zijnde, hem selven ontschuldight, ofte beschuldight voor Godts oordeel, ende hem selven daer over voor Godt vernedert, ofte oock moet geeft om tot den throon sijner genade vrymoedelick te gaen. Siet 1.Corinth. 14. versen 24, 25.
margenoote
Psal. 33.13.
margenoot35
Namel. Godt vers 12. met welcken wy te doen hebben: gelijck in het naevolgende lidt wordt uytgedruckt. Alsoo klimt hy dan hier van het woordt Godts tot Godt selve, die een kenner ende richter is van allen. Ende is een nieuwe reden, waerom wy op sijn woordt wel moeten acht geven, alsoo dit woordt sulcke kracht over onse zielen heeft, van dien die alles weet ende richtet.
margenoot36
Het Griecx woordt beteeckent den neck, ofte, den hals, openen, om te mogen sien de partyen ofte inwendighe leden, die in de borst zijn: ghelijck de Priesters de dieren, die geoffert wierden, van den hals af eerst de borst plachten te openen, om te sien of alle partyen daer in reyn ende gaef waren.
margenoot37
Ofte, aen welcken wy moeten rekeninge doen. Ofte, tot welcken wy spreken. Namelick in onse gebeden. Ofte, van welcken wy het woort hebben, ofte spreken, namelick in dese onse handelinge.
margenootf
Hebr. 3.1. ende 6.20. ende 8.1. ende 9.11.
margenoot38
Hier besluyt den Apostel de handelinge van het Prophetisch ampt Christi, ende gaet voort tot sijn Priesterlick ende Conincklick ampt, gelijck hy hem terstont oock eenen throon toe-schrijft, ende met Melchisedeck vergelijckt: ende noemt hem eenen grooten Hooge-priester, om dat hy meerder is als alle de Hooge-priesters des Ouden Testaments, die maer schaduwen van Christi Priester-ampt en zijn gheweest, gelijck in de vijf volgende capittelen breeder sal verklaert worden.
margenoot39
Namel. die sienlick zijn.
margenoot40
Namel. tot in den derden hemel, die de throon Godts is, ende de heerlicke woonstede der heylige Engelen ende geesten, welcke door ’t Heylige der Heyligen wiert beteeckent, gelijck capit. 9.22. verklaert wort. Siet oock 2.Corinth. 5.8. ende 12.2, 4.
margenoot41
Dat is, de leere van desen soo grooten Hoogen-priester door het ware geloove stantvastelick belijden, niet tegenstaende alle swarigheden ende vervolgingen, die ons daer door souden mogen overkomen.
margenootg
Hebr. 2.18.
margenooth
Philip. 2.7.
margenoot42
Namel. die de mensche niet alleen in dit leven van natueren onderworpen is, maer oock selfs de swarigheden ende straffen, die door de sonde daer by gekomen zijn: alleen de sonde selve uytgenomen, die door gehoorsaemheyt, heyligheyt, ende rechtveerdigheydt moest te niete gedaen worden.
margenoot43
Gr. nae ghelijckheyt.
margenooti
Iesai. 53.9. 2.Corinth. 5.21. 1.Petr. 2.22. 1.Ioan. 3.5.
margenootk
Rom. 3.25.
margenoot44
N. die Godt nu in Christo heeft opgerecht. Ende schijnt den Apostel hier te sien op den Genaden-stoel, die op de Arcke des Verbonts was, waer door de Tafelen der Wet, die de uyterste gehoorsaemheydt ofte straffe in het eerste Verbondt vereyschte, wierden bedeckt: ghelijck Christus alsoo oock genaemt wordt Rom. 3.25.
margenoot45
Gr. tot getijdige hulpe, ofte, tot hulpe ter bequamer tijdt.
margenoot46
N. wanneer ons sulcx tot onser salicheyt voordeelick ofte noodich is.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken