Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 134r]
[fol. 134r]

Het viij. Capittel.

1 D’ Apostel verhaelt, uyt het gene nu bewesen is wat wy voor eenen uytnemenden Hoogen-Priester hebben. 3 ende wat hy oock voor een offerande hebben moest. 4 Bewijst dat sijne bedieninge niet en moest zijn als der andere Priesteren, die het voorbeeldt dienden hier op aerden, maer dat de selve moest zijn in den hemel na de hemelsche afbeeldinge. 6 Komt daer na tot de beschrijvinge vande uytnemenheyt des Nieuwen Verbondts, waer van hy Middelaer is. 8 ende verhaelt uyt Ier. cap. 31. de instellinge ende beloften van ’t selve. 13 ende besluyt uyt dat het oude is te niete gedaen.

1

Ga naar margenoot1 DE hooft-somme nu der dingen daer van wy spreken is, Ga naar margenoota [dat] wy hebben sodanigen Hoogen-Priester, Ga naar margenootb die geseten is Ga naar margenoot2 aen de rechter-[handt] des throons der Majesteyt in de hemelen,

2

Een bedienaer Ga naar margenoot3 des heylichdoms, ende Ga naar margenoot4 des waren Ga naar margenoot5 tabernakels, welcken de Heere heeft opgerecht, ende geen mensche.

3

Ga naar margenoot6 Want een yegelick Hooge-priester wort gestelt om gaven ende slacht-offeren te offeren: Ga naar margenootc waerom het noodsakelick was dat oock dese Ga naar margenoot7 wat hadde, dat hy soude offeren.

4

Want indien hy op aerden ware, Ga naar margenoot8 so en soude hy selfs geen priester zijn terwijle daer priesters zijn die Ga naar margenoot9 na de Wet gaven offeren:

5

Ga naar margenootd Welcke het voorbeeldt ende de schaduwe Ga naar margenoot10 der hemelscher dingen dienen, gelijck Moses door Godtlicke aenspraecke vermaent was, Ga naar margenoote als hy den tabernakel volmaken soude. Want siet, seght hy dat ghy het alles maeckt na Ga naar margenoot11 de afbeeldinge Ga naar margenoot12 die u Ga naar margenoot13 op den bergh getoont is.

6

Ga naar margenootf Ende nu heeft Ga naar margenoot14 hy so veel uytnemender bedieninge gecregen, als hy oock Ga naar margenoot15 eenes beteren verbondts mddelaer is, ’t welck in Ga naar margenoot16 betere beloftenissen Ga naar margenoot17 bevesticht is.

7

Want indien dat eerste [verbondt] Ga naar margenoot18 onberispelick geweest ware, so en soude voor het tweede geen plaetse gesocht geweest zijn.

8

Want Ga naar margenoot19 [haer] Ga naar margenoot20 berispende seght hy tot haer, Ga naar margenootg Siet Ga naar margenoot21 de dagen comen, spreeckt de Heere, ende ick sal Ga naar margenoot22 over het huys Israëls, ende over het huys Iuda, een nieuw Ga naar margenoot23 verbondt Ga naar margenoot24 oprechten,

9

Niet na het verbondt dat ick Ga naar margenoot25 met hare Vaderen ghemaeckt hebbe ten dage als ick haer by de handt nam, om haer uyt Egyptenlandt te leyden: want sy en zijn in dat mijn verbondt niet gebleven, ende ick hebbe Ga naar margenoot26 op haer niet geacht, seght de Heere.

10

Want dit is het verbondt, dat ick met den huyse Israëls Ga naar margenoot27 maken sal na die dagen, seght de Heere, Ga naar margenooth Ick sal mijne wetten Ga naar margenoot28 in haer verstant geven, ende in hare herten sal ick die inschrijven: Ga naar margenooti ende ick sal haer tot een Godt zijn, ende sy sullen my tot een volck zijn.

11

Ga naar margenootk Ende sy en sullen Ga naar margenoot29 niet leeren een yegelick sijnen naesten, ende een yegelick sijnen broeder, seggende, Kent den Heere: want sy sullen my Ga naar margenoot30 alle kennen van den cleynen onder haer tot den grooten onder haer:

12

Want ick sal hare ongerechticheden genadich zijn, ende hare sonden ende hare overtredingen en sal ick Ga naar margenoot31 geensins meer gedencken.

13

Ga naar margenoot32 Als hy seght, Een nieuw [verbondt], so heeft hy het eerste Ga naar margenoot33 oudt gemaeckt: dat nu oudt gemaeckt is ende veroudet, is na by Ga naar margenoot34 de verdwijninge.

margenoot1
Ofte, het hooftstuck onder, ofte, in de dingen, D. het voornaemste: want beyde beteeckent het Griecx woordt kephalaion.
margenoota
Hebr. 3.1. ende 4.14. ende 6.20. ende 9.11.
margenootb
Ephes. 1.20. Coloss. 3.1. Hebr. 12.2.
margenoot2
D. aen de rechterhant Godts die geseten is op den throon sijner Majesteyt, ofte heerlickheydt, in den derden ofte hoogsten hemel. Siet hier voor c. 1.3. Act. 3.21.
margenoot3
Gr. der heylige: waer door den hemel, van welcken het Heylige der Heyligen een voorbeeldt is geweest, gelijck hier nae capit. 9.8.12. verstaen wordt: het welck van het eerste deel des Tabernakels hier wordt onderscheyden, daer de Priesters alle dage in gingen, maer de Hooge-priester ginck maer eenmael des jaers in het Heylighdom, ofte Heylighe der Heyligen, gelijck in ’t beginsel van het volgende cap. naeder verklaert wordt.
margenoot4
Het woort waren, wordt hier gestelt teghen de schaduwen, ghelijck Ioan. 1.17.
margenoot5
Gelijc door ’t Heylige der Heyligen den hemel wort afgebeelt, also wort door desen tabernakel verstaen de menschelicke natuere Christi, die daer by oock wort vergeleecken Ioan. 1.14. ende 2.19. ende Hebr. 9.11. ende in welcke de volheyt der Godtheydt lichamelick woont, als in sijnen tempel ofte tabernakel. Col. 2.9. die door kracht des H. Geests is ontfanghen, ende door geen mensche is opgherecht, ende door welckers op-offeringe ende bloedt Christus in het Heylige der Heyligen is ingegaen: het welck met het volgende vers wel over een komt. Waer van Christus oock een bedienaer kan geseght worden, om dat hy deselve sijne menschelicke natuere heeft geheylight tot een bequame offerande, om daer in de sonden sijns volcks te versoenen, ende het werck onser saligheydt te volbrengen. Siet Ioan. 17.19. ende hier na cap. 9.11. daer dit alsoo in’t breede wordt verklaert.
margenoot6
Dit woordeken want, geeft reden waerom hy in het voorgaende vers geseght heeft, dat Christus is een bedienaer van den waren Tabernakel sijns lichaems. Namel. om dat hy als een Hooge-Priester oock wat moeste hebben dat hy soude offeren.
margenootc
Ephes. 5.2.
margenoot7
N. hem selven, ofte sijn eygen lichaem, gelijck hier voor cap. 7.27. ende hier na cap. 9.14. wort uytgedruckt.
margenoot8
N. om dat hy nu alles op aerden volbracht hadde, wat van hem, als Priester, op aerden moest geschieden. Derhalven soo soude hy uytgedient hebben: maer hy moest noch het overige deel van sijn Priester-ampt in den hemel in het ware Heylige der Heyligen volbrengen.
margenoot9
D. behoorlick ende wettelick. Ende is in dese woorden oock een reden begrepen waerom Christus nu geen Priester op aerden soude zijn, Namel. die wettelick ende volgens de ordinantie Godts het Priesterdom hier bedienen soude, om dat de Wet geen Priester en stelt dan uyt de stamme Levi, ende geen offeranden dan van Ceremoniale gaven, waer van Christus geen bedienaer en was ghestelt, maer een bedienaer van het gene hier door was afgebeelt, ghelijck het volgende vers oock mede-brenght.
margenootd
Colos. 2.17. Hebr. 10.1.
margenoot10
D. der dingen die van Christo oock in den hemel moesten bedient ende volbracht worden, ende die ons tot den inganck in den hemel noodich zijn.
margenoote
Exod. 25.40. Act. 7.44.
margenoot11
Ofte, voorschrift, voordruck, patroon, exempel, daermen yet nae doet, ofte bouwt.
margenoot12
N. in een gesichte, ofte, op den berch, ofte veel eer in den geopenden Hemel, gelijck hier nae cap. 9.23. verklaert wordt, want Moses heeft op den berch zijnde dit voor-beelt in den hemel selve gesien.
margenoot13
Gr. in den berch. dat is, op den berch. Namel. Horeb.
margenootf
2.Cor. 3.6.
margenoot14
N. de Heere Iesus Christus.
margenoot15
N. dan het Verbondt der Wet, ende der Ceremonien was.
margenoot16
N. die hier nae versen 10, 11, 12. worden uytgedruckt.
margenoot17
Gr. gewettelickt is.
margenoot18
D. daer niet en hadde aen ontbroken, ofte, daermen niet meer in en hadde konnen vereysschen. Want dat volmaeckt is en heeft geen plaetse te geven aen yet anders van gelijcke gelegentheydt. Want de Wet Mosis, waer van de Ceremonien hier als een aenhangsel worden aengemerckt, was wel in haer selven volmaeckt, soo yemant die volmaecktelick hadde onderhouden, maer van wegen de onmacht der verdorvene natuere des menschen, die de Wet niet en konde wechnemen, en konde sy niemant tot de saligheydt brengen. Rom. 8.3. Galat. 3.21. Daerom heeft Godt dit nieuwe Verbondt door Christum, in de plaetse van het eerste, met den mensche willen maken, op dat het gebreck van het eerste hier door soude worden gebetert: van welck nieuw Verbondt de Ceremonien oock schaduwen ende voor beelden waren. Coloss. 2.17. gelijck in het volgende capit. sal worden aengewesen, ende van het welck de oude vaders oock de beloften wel hadden ontfangen. Galat. 3.17, etc. maer de volheydt van dien is ons door Christum geopenbaert, gelijck den Apostel in het vervolgh uyt Ierem. cap. 31. bewijst.
margenoot19
N. de Israeliten: Ofte, het selve. N. Verbondt.
margenoot20
Ofte, het gebreck haer aenwijsende. Ofte, over haer klaegende. dat is, de swackheydt, die door hare verdorvenheydt, in het selve Verbondt was, aenwijsende ende daer over klagende.
margenootg
Ierem. 31. versen 31, 32, 33, 34.
margenoot21
N. ten tijden des Messie.
margenoot22
Hier onder worden oock alle uytverkorene uyt de Heydenen verstaen, gelijck doorgaens by de Propheten is te sien, die door het geloove desen olijf-boom souden worden ingelijft. Siet Rom. 11.17, 25, 26. Gal. 4.26, etc.
margenoot23
Ofte, Testament.
margenoot24
Gr. voleyndigen. Siet d’aenteeck. op vers 10.
margenoot25
N. door Mosem in de woestijne.
margenoot26
Ofte, ick en hebse niet geacht. By den Propheet staet, soude ick met haer in houwelick, ofte, als een heere, gebleven zijn? het welck eenen sin met dese woorden heeft. Doch de Apostel heeft de Griecksche oversettinge willen behouden, om dat in de sake geen verschil en was.
margenoot27
D. ten vollen openbaren ende door de geheele wereldt verbreyden. Want de belofte van dit Verbondt en was door de Wet Mosis niet te niete gedaen. Gal. 3.17. maer is eerst door Christum vervult, ten vollen geopenbaert, ende in sijne volkomenheydt opgericht.
margenooth
Ierem. 31.33.
margenoot28
D. niet alleen in steenen tafelen ofte pargementen. Siet 2.Cor. 3.3, etc.
margenooti
Zach. 8.8.
margenootk
Ioan. 6.45, 56. 1.Ioan. 2.27.
margenoot29
N. met woorden ofte met schriften alleen, ghelijck in het Verbondt der Wet geschiedde, maer sy sullen voornemelick van Godt (Namel. door sijnen geest) geleert zijn, ghelijck Christus spreeckt, Ioan. 6. versen 45, 65. die nochtans met sijnen eygenen mont haer oock het Euangelium predickte, ende tot de kennisse Godts vermaende. Dit en wordt dan niet volkomelick ofte gantschelick ontkent, maer by vergelijckinge van de maniere van onderwijsinge die in ’t Oude Testament geschiedde, gelijck sulcke wijsen van spreken meermael voorkomen. Siet exemplen daer van Ioan. 5. versen 30, 45. 1.Thess. 4.9.
margenoot30
Namel. die het van Godt sullen geleert hebben, gelijck Christus getuyght in de voorgemelde plaetse Ioan. 6.45. Want dat hier alleen gesproken wordt van de salighmakende kennisse, ende van het waerachtigh geloove, blijckt uyt het volgende vers, dewijle de sonden in het nieuw Verbondt niemant en worden vergeven dan door het waerachtigh geloove. Rom. 3.30. Sommige nemen dit van den stant des toekomenden levens, daer geen uytwendige onderwijsinge meer van noode en sal wesen, wanneer wy hem sullen sien van aengesichte tot aengesichte. 1.Corinth. 13.12. 1.Ioan. 3.2. Doch uyt het geheel ooghmerck des Apostels blijckt dat dese beloften alle uytverkorene geloovige des Nieuwen Testaments oock in dit leven aengaen.
margenoot31
N. om die te straffen. Soo en behoudt dan Godt in het nieuwe Verbondt geen straffe meer, wanneer hy de sonde eens heeft vergeven, gelijck eenige drijven. Hoe wel hy de sijne noch somwijlen uyt vaderlicke liefde kastijdt tot haren besten. Siet. Hebr. 12. versen 6, 7.
margenoot32
Dus verre zijn verhaelt de woorden des Propheets: nu spreeckt wederom den Apostel. Gr. in het seggen.
margenoot33
Ofte, doen verouden, dat is, verklaert oudt te zijn.
margenoot34
D. wech-neminge, alsoo dat het uyt het midden is geweert, ende niet meer gebruyckt en wordt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken