Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ix. Capittel.

1 D’ Apostel, om voorder aen te wijsen de voortreflickheydt des Priesterdoms Christi boven het Levitische, beschrijft de gestalte van den uyterlicken Tabernakel ende van ’t gene daer in was. 6 mitsgaders den dienst der Priesteren in den selven. 8 Verklaert dat dese alleen schaduwen ende voor-beelden waren, gelijck oock de reynighmakingen die daer in geschiedden. 11 Maer dat Christus door sijne offerande ende inganck in het ware Heylighdom dit alles vervult heeft, ende een eeuwige verlossinge heeft te wege gebracht. 15 Betuyght dat door sijne doodt het Nieuwe Testament is bevestight. 16 gelijck de doodt des testament-makers alle testamenten bevestight. 18 Dat daerom oock in het Oude Testament alles met bloedt wiert besprenght, ende dat sonder bloed-stortinge geen vergevinge en geschiedde. 23 Maer dat de hemelsche dingen door beter offeranden moesten worden gereynight. 24 Dat Christus derhalven inden hemel is ingegaen, om aldaer voor ons by Godt te verschijnen. 25 Nae dat hy hem selven op aerden eenmael hadde op-geoffert. 27 ende dat hy wederom uyt den hemel sal komen om die te verlossen die op hem wachten.

1

SO hadde dan wel oock Ga naar margenoot1 het eerste [verbondt] Ga naar margenoot2 rechten des [Godts]-diensts, ende Ga naar margenoot3 het wereltlick Ga naar margenoot4 heylichdom.

2

Ga naar margenoota Want de tabernakel was toebereydt: [namelick] Ga naar margenoot5 de eerste, in welcke was Ga naar margenoot6 de candelaer, ende de tafel, ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot7 de toon-brooden, welcke genaemt wort het Heylige:

3

Maer Ga naar margenoot8 achter het tweede voorhancksel was Ga naar margenoot9 de tabernakel, genaemt het Heylige der Heyligen,

[Folio 134v]
[fol. 134v]

4

Hebbende een gouden Ga naar margenoot10 wieroock-vat, ende Ga naar margenootc de arcke des verbondts alom met goudt overdeckt, Ga naar margenoot11 in welcke was Ga naar margenootd de gouden cruycke, daer het manna in was, ende Ga naar margenoote de staf Aarons, die gebloeyt hadde, ende Ga naar margenootf de tafelen des verbondts.

5

Ga naar margenootg Ende boven over dese [Arke] waren Ga naar margenoot12 de Cherubinen der heerlickheyt, die Ga naar margenoot13 het versoen-decksel beschaduwden: van welcke dingen wy nu van stuck tot stuck niet en sullen seggen.

6

Dese dingen nu aldus toebereydt zijnde, Ga naar margenooth so gingen wel de priesters Ga naar margenoot14 in den eersten tabernakel Ga naar margenoot15 t’allen tijde om de [Godts]-diensten te volbrengen:

7

Ga naar margenooti Maer Ga naar margenoot16 in den tweeden [tabernakel ginck] de Hooge-priester Ga naar margenoot17 eenmael des jaers, Ga naar margenoot18 niet sonder bloedt, welck hy offerde voor hem selven ende [voor] des volcks Ga naar margenoot19 misdaden.

8

[Waer mede] Ga naar margenoot20 de heylige Geest dit beduydde, Ga naar margenootk dat Ga naar margenoot21 de wegh des Heylighdoms Ga naar margenoot22 noch niet openbaer gemaeckt en was, Ga naar margenoot23 so lange d’eerste tabernakel noch standt hadde:

9

Welcke was Ga naar margenoot24 een afbeeldinge voor dien tegenwoordigen tijdt, in welcken gaven ende slacht-offeren geoffert wierden die Ga naar margenoot25 den genen die den dienst pleegde Ga naar margenoot26 niet en conden heyligen na de conscientie:

10

[Bestaende] alleen Ga naar margenootl in spijsen, ende drancken, Ga naar margenootm ende verscheydene Ga naar margenoot27 wasschingen, ende Ga naar margenoot28 rechtveerdichmakingen des vleeschs tot op den tijdt der Ga naar margenoot29 verbeteringe Ga naar margenoot30 opgeleght.

11

Maer Christus Ga naar margenootn de Hooge-priester Ga naar margenoot31 der toecomende goederen Ga naar margenoot32 gecomen zijnde, is door Ga naar margenoot33 den meerderen ende volmaeckteren tabernakel niet met handen gemaeckt, dat is, niet Ga naar margenoot34 van dit maecksel,

12

Noch door ’t bloedt Ga naar margenoot35 der bocken ende calveren, Ga naar margenooto maer door sijn eygen bloet, eenmael ingegaen in het Heylichdom, Ga naar margenoot36 een eeuwige Ga naar margenoot37 verlossinge te wege gebracht hebbende.

13

Ga naar margenootp Want indien het bloedt der stieren ende bocken, ende Ga naar margenoot38 de assche der jonge koe besprengende Ga naar margenoot39 de onreyne, [haer] heylight Ga naar margenoot40 tot de reynicheyt des vleeschs:

14

Hoe veel te meer sal Ga naar margenootq het bloedt Christi, Ga naar margenootr die Ga naar margenoot41 door den eeuwigen Geest hem selven Gode onstraffelick opgeoffert heeft, Ga naar margenoot42 uwe conscientie reynigen van Ga naar margenoot43 doode wercken, Ga naar margenoots om den levenden Godt te dienen?

15

Ende daerom is hy de Middelaer des Nieuwen Ga naar margenoot44 Testaments, Ga naar margenoott op dat de doodt [daer tusschen] gecomen zijnde, Ga naar margenoot45 tot versoeninge der overtredingen Ga naar margenoot46 die onder het eerste Testament waren, de gene Ga naar margenoot47 die geroepen zijn Ga naar margenoot48 de beloftenisse der eeuwiger erve ontfangen souden.

16

Want waer een Testament is, daer is het noodtsake dat de doodt des Testament-makers Ga naar margenoot49 [tusschen] come.

17

Ga naar margenootv Want een Testament is vast in de dooden: dewijle het noch geen kracht en heeft, wanneer de Testament-maker leeft.

18

Waerom oock Ga naar margenoot50 het eerste Ga naar margenoot51 niet sonder bloedt en is Ga naar margenoot52 ingewyet.

19

Ga naar margenoot53 Want als alle de geboden na de Wet van Moyse tot alle het volck uyt gesproken waren, nam hy Ga naar margenoot54 het bloedt der calveren ende bocken, met water, ende pur-

[Folio 135r]
[fol. 135r]

peren wolle, ende hysope, besprenghde Ga naar margenoot55 beyde het boeck selve, ende Ga naar margenoot56 alle het volck,

20

Seggende, Ga naar margenootx Dit is het bloedt Ga naar margenoot57 des Testaments, ’t welck Godt aen u lieden heeft Ga naar margenoot58 geboden.

21

Ga naar margenoot59 Ende hy besprengde desgelijcks oock den tabernakel, ende alle de vaten des diensts met het bloedt.

22

Ende alle dingen worden Ga naar margenoot60 by na door bloedt gereynight na de Wet, ende sonder bloed-stortinge en geschiet geen vergevinge.

23

Ga naar margenoot61 So was het dan nootsake dat wel Ga naar margenoot62 de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door dese dingen Ga naar margenoot63 gereynight wierden: Ga naar margenoot64 maer de hemelsche dingen selve Ga naar margenoot65 door beter offeranden dan dese.

24

Want Christus en is niet ingegaen in het Heylichdom dat met handen gemaeckt is, ’t welck is een teghen-beeldt Ga naar margenoot66 des waren, maer in den hemel selve, Ga naar margenoot67 om nu te verschijnen voor het aengesichte Godts voor ons.

25

Noch oock op dat hy hem selven dickmael soude opofferen, Ga naar margenooty gelijck de Hooge-priester alle jaer in het Heylichdom ingaet Ga naar margenoot68 met vremd bloedt:

26

(Ga naar margenoot69 Anders hadde hy dickmael moeten lijden Ga naar margenoot70 van de grontlegginge der werelt af) maer nu is hy eenmael Ga naar margenoot71 inde voleyndinge der eeuwen geopentbaert, om de sonde te niete te doen door sijns selfs offerande.

27

Ende Ga naar margenoot72 gelijck het den menschen geset is Ga naar margenoot73 eenmael te sterven, ende Ga naar margenoot74 daer na het oordeel:

28

Ga naar margenootz Alsoo oock Christus eenmael geoffert zijnde om Ga naar margenoot75 veler sonden wech te nemen, sal ten anderen mael Ga naar margenoot76 sonder sonde gesien worden van de gene Ga naar margenoot77 die hem verwachten tot salicheyt.

margenoot1
Vele Griecksche boecken hebben de eerste Tabernakel. Maer uyt het laetste vers van het voorgaende capittel, als oock uyt het volgende vers van dit capittel blijckt, dat hier beter ghelesen wordt, het eerste Verbondt.
margenoot2
Ofte, rechtveerdighmakingen. Ofte, instellingen. D. wijsen van doen, na welcke de Godtsdienst moest ghericht zijn, in de welcke de Ceremoniale rechtveerdichmakinge bestont.
margenoot3
Ofte, dat wereltlick heylichdom, dat is, dat aerdsch is ende van verganckelicke stoffe gemaeckt, gelijck alle dingen in de werelt zijn: waer van siet Exod. 25. 26. 36. 37. capp. Ende wordt hier gestelt tegen het hemelsch ende onvergancklick, dat hier door beteeckent wort, ghelijck den Apostel hier nae sal verklaren.
margenoot4
So wordt genoemt het gebouw, dat in het Oude Testament door Godts ordinantie tot den Godtsdienst was geheylight, in wiens plaetse daer nae de Tempel Salomons is ghekomen. Doch Paulus beschrijft hier niet den Tempel, maer den Tabernakel, om dat die eerst door Mosem, nae het voorbeeldt hem van Godt op den berch ghetoont, was gebouwt, ende dat Salomon daer na den Tempel na desen Tabernakel heeft gemaeckt, alsoo nochtans dat hy eenige andere dingen daer by heeft gevoeght.
margenoota
Exod. 26.1. ende 36.1.
margenoot5
D. het eerste deel des Tabernakels, want den voorhof des volcks ende der Priesteren, daer de vergaderingen ende slacht-offeren in geschiedden, gaet den Apostel hier voor by, ende verklaert alleen de saken die inden gedeckten Tabernakel, ofte hutte waren, ende de wijsen van doen die daer in gepleeght wierden: waer van het eerste deel het Heylige, het ander deel het Heylige der Heyligen genoemt wierdt.
margenoot6
Dese Kandelaer, Tafel, ende Toon-brooden waren in het eerste deel des Tabernakels. Exod. 25.23, etc.
margenootb
Levit. 24.5.
margenoot7
Gr. de voorsettinge der brooden.
margenoot8
Dit was het Voor-hangsel, dat het Heylige van’t Heylige der Heyligen onderscheydde, ende wordt het tweede genaemt ten aensien van het eerste Voorhanghsel, dat den inganck van het Heylige inden Tabernakel bedeckte. Siet Exod. 26.36. want in den Tempel was dit met mueren vande voor-hoven afgescheyden, in welcken daerom maer een Voor-hangsel en was, het welck scheurde als Christus aen het cruyce is gestorven. Luc. 23.45.
margenoot9
D. het deel des Tabernakels: want beyde dese deelen waren onder een dack.
margenoot10
Gr. thymiaterion, waer door sommige verstaen den reuck-altaer selve, die in het heylige stondt, daer de Priesters alle dage in gingen om daer op te roocken, ghelijck vers 6 oock wort aengewesen ende Exod. 30.6. te sien is. welcke gelijck hy dicht aen het Heylige der Heylighen stont, soo meynen sy dat hier gheseght wordt dat het Heylige der Heyligen hem hadde. Doch dese maniere van spreken soude seer on-eygen zijn, dewijle hier uytdruckelick staet, dat het Heylige der Heyligen, het welck achter het tweede voorhanghsel was, dit thymiaterion hadde, ghelijck oock de Arke des Verbondts. Daerom wordt het bequamelicker ghenomen voor het wieroock-vat, daer mede de Hooge-priester eenmael des jaers in het Heylige der Heyligen ginck om te roocken, het welck daerom oock in het Heylige der Heyligen bewaert wiert, gelijck Iosephus getuygt lib. 2. tegen Appion. Ende hoe wel Moses daer van geen gewach uytdruckelick en maeckt, soo kan nochtans het selve uyt Levitic. 16.12. oock afgenomen worden.
margenootc
Exod. 25.10.
margenoot11
Sommige meynen dat dese woorden in welcke, sien op het woort Tabernakel, daer in het vers 3 van ghesproken is, om dat 1.Reg. 8.9. ende 2.Chron. 5.10. uytdruckelick geseght wort, dat in de Arke des Verbondts niet en was besloten dan de twee Tafelen der Wet. Doch andere verstaen het van de Arke selve, in ofte ontrent welcke de gouden kruycke met manna, ende de staf Aarons ten tijden des Tabernakels geweest zijn, gelijck te sien is Exod. 16. versen 33, 34. ende Num. 17.10. hoe wel die ten tijden als de Tempel van Salomon was gebouwt daer niet meer in ofte ontrent geweest en is, ofte om dat sy vergaen waren, ofte om dat sy erghens in een ander deel des Tempels zijn gebracht, gelijck oock het authentijck Boeck des Wets, waer van gewach wordt gemaeckt. Deut. 31.26. 2.Chronic. 34.14.
margenootd
Exod. 16.33.
margenoote
Numer. 17.10.
margenootf
Exod. 34.29. 1.Reg. 8.9. 2.Paral. 5.10.
margenootg
Exod. 25.22.
margenoot12
Dese waren twee gedaenten van Engelen, met hare hoofden nae den anderen gebogen, ende met hare vleugelen den anderen rakende, gelijck te sien is Exod. 25.18. tusschen welcke Godt aen Mosem antwoorde gaf uyt het opperste deel des genaden-stoels, gelijck betuyght wort Num. 7. versen 8, 9.
margenoot13
Ofte, Genaden-stoel, welck was het decksel der Arke, daer de twee steenen Tafelen der Wet mede wierden bedeckt: ende was een voorbeeldt op Christum, die de Wet bedeckt, om dat hy voor ons onder de Wet is geworden, ende ons van den vloeck der Wet heeft verlost, ghelijck Christus oock daerom met den naem van versoen-decksel, ofte versoeninge wordt genoemt. Rom. 3.25. ende de Engelen worden geseght begeerich te zijn om dese verborgentheden te aenschouwen. 1.Petr. 1.12.
margenooth
Num. 28.3.
margenoot14
D. in het eerste deel des Tabernakels genaemt het Heylige, gelijck vers 2.
margenoot15
D. elck in sijne dach-ordeninge, gelijck te sien is Luc. 1. versen 8, 9.
margenooti
Exod. 30.10. Lev. 16. versen 2, 34. Hebr. 9.25.
margenoot16
D. in het tweede deel, N. het Heylige der Heyligen, gelijck voren.
margenoot17
N. op den tienden dagh der sevender maent Thisri, op den solemnelen dagh des Vastens, ende der versoeninge van het gantsche volck. Siet Levit. 16.29, etc.
margenoot18
N. van de offerande der versoeninge, die buyten den Tabernakel, op den grooten Altaer in den Voor-hof, was gheslachtet, ende geoffert: waer van het bloedt nae de ontsteeckinge van het Reuck-werck in het voorseyde Wieroock-vat, door den Priester in het Heylige der Heylighen voor de Arke ende Genaden-stoel gebracht wierdt, ende wierdt de Genaden-stoel daer mede tot sevenmael besprenght, nae dat hy met het Reuck-werck, als met een wolcke was overdeckt: gelijck Levit. 16. vers 11, etc. te sien is. Welcke schaduwe ende voor-beeldt de Apostel in het vervolgh van stuck tot stuck gaet verklaren.
margenoot19
Gr. onwetenheden, ofte, onbedachtsaemheden: waer door verstaen worden niet alleen de sonden, die eygentlick uyt onwetenheyt gedaen worden, maer oock alle soorten van sonden, ghelijck uyt de plaetse Levit. 16.16. daer Paulus hier op siet, genoech blijckt, ende hier voor cap. 7.27. ende elders meer. Ende worden oock de sonden alsoo genaemt, om dat alle sonden, (de sonde tegen des Heyligen Geest uytgenomen) met eenige dwalinge des verstants door de verleydinge des Satans altijdt zijn ghevoeght.
margenoot20
Namel. die een insteller was van alle dese Godts-diensten, ende derhalven een waerachtigh eeuwigh Godt met den Vader ende den Sone, ende nochtans een onderscheyden persoon.
margenootk
Ioan. 14.6.
margenoot21
Dat is, van het Heylige der Heyligen, ofte des hemels, gelijck hier nae vers 12. ende 24. wordt verklaert.
margenoot22
Dat is, noch niet soo klaer ende volkomelick bekent en was gemaeckt, gelijck daer nae is geschiet, wanneer Christus de saken hier door beteeckent in sijne eerste toekomste heeft volbracht: even gelijck 1.Ioan. 3.2. geseght wordt, dat het noch niet geopenbaert, ofte, openbaer gemaeckt en is wat wy worden sullen. N. nae Christi tweede toekomste, hoe wel wy nochtans oock hier eenighsins daer van onderricht zijn, maer niet soo klaer ende volkomen als het ons sal bekent worden, wanneer de sake selve in ons sal vervult zijn.
margenoot23
Dat is, soo lange de Gemeynte onder het Oude Testament door dese Ceremonien ende wijsen van doen des eersten Tabernakels, ende volgens oock des eersten Tempels, alleen wiert onderricht, sonder dat het Euangelium haer in sijne naecktheydt ende volle klaerheydt wiert voorgedragen, gelijck nae de vervullinge is geschiet. Want dat eenige dit alsoo duyden als of de geloovige in ’t Oude Testament geenen toe-ganck en hadden tot den hemel, voor dat Christus ten hemel was opghevaren, strijdt teghen het exempel van Elias, 2.Reg. 2.11. ende van Lazarus, Luc. 16.22. vergeleecken met Matth. 8.11. ende van de moordenaer aen het cruyce, Luc. 23.43. vergeleecken met 2.Corinth. 12. versen 2, 3, 4. ende met de hope der geloovige Vaderen. Hebr. 11.16. ende strijdt oock met Christi beloften. Matth. 5. versen 10, 11, 12. die lange voor sijne verrijsenisse zijn geschiet.
margenoot24
Gr. parabole. D. een gelijckenisse die wat anders beduydt.
margenoot25
Gr. den dienenden. D. die den dienst was doende.
margenoot26
Ofte, niet en konden volmaken. Namelick, in haer selven aengemerckt, ofte door hare kracht: andersins konden sy, in haer recht gebruyck, dienen om de geloovige Vaderen op Christum te wijsen, door wiens offerande de conscientien souden ghereynight worden, ghelijck hier nae vers 14 wordt verklaert.
margenootl
Levit. 11.2.
margenootm
Num. 19.7, etc.
margenoot27
Gr. doopingen.
margenoot28
Dat is, uyterlicke insettingen, die den mensche nae den uytwendigen, ofte lichamelicken stant, alleen rechtveerdighden, ofte heylighden. Siet vers 13.
margenoot29
Gr. rechtinge, dat is, op welcken het te rechte sal worden gebracht. N. tot op de tijden des Nieuwen Testaments, daer Ieremias van ghesproken hadde, in welcke de beteeckende sake soude vervult worden, dese Ceremonien geweert, ende andere kortere Godtsdiensten ingestelt, daer door de heylige Geest krachtiger soude wercken. 2.Cor. 3. cap.
margenoot30
N. als een jock ’t welck de Vaders selve niet en hebben konnen dragen, ende van Christo is afgenomen. Act. 15.11, 12.
margenootn
Hebr. 3.1. ende 4.14. ende 6.20. ende 8.1.
margenoot31
D. alle der geestelicke weldaden, die door de offerande Christi aen ’t cruyce, ende door sijnen inganck in den Hemel verworven zijn: als daer zijn vergevinge der sonden, wedergeboorte, den Geest der aenneminge tot kinderen, ende de eeuwige salicheydt, die in den Ouden Testamente afgebeelt zijnde, in den Nieuwen door Christum zijn verworven.
margenoot32
N. in den vleesche, ofte inde werelt.
margenoot33
Hier door wordt verstaen de menschelicke natuere Christi, in welcke de volheyt der Godtheyt als in eenen Tabernakel ofte Tempel woont. Ioa. 1.14. ende 2.19. gelijck cap. 8.2. oock is aengewesen. Ende wordt Christus ghesegt door desen Tabernakel sijns vleeschs inghegaen te zijn in den hemel, om dat door de gheestelicke kracht ende weerdigheydt sijner offerande voor ons volbracht, hem de toe-ganck tot den hemel is gheopent, ende hem een naem is gegeven boven alle namen. Phil. 2. versen 8, 9. met welcke verklaringe over een komt het gene hy hier nae seght cap. 10.20. van den nieuwen wech die ons geopent is om te gaen in het heylige, door dit voorhanghsel, dat is, het vleesch Christi. Want Christus is ons voorgegaen om ons plaetse te bereyden. Ioan. 14.2. Hy wil dan seggen, gelijck Christus door hem selven ende door sijn eygen bloedt ingegaen is in ’t heylichdom, dat wy oock door den selven wegh daer in moeten komen.
margenoot34
Gr. van dese scheppinge: ofte, van dit schepsel.
margenoot35
Want beyde dese soorten van dieren wierden geslachtet, als de Hooge-Priester in het Heylige der Heyligen soude ingaen. Levit. 16. versen 11, 15. met welcker beyder bloedt hy oock in het Heylige der Heyligen inginck vers 18.
margenooto
Actor. 20.28. Ephes. 1.7. Coloss. 1.14. Hebr. 10.10. 1.Petr. 1.19. Apoc. 1.5. ende 5.9.
margenoot36
D. altijdt duerende ende van eeuwige kracht, gelijck cap. 10.14.
margenoot37
Gr. rantsoeninge. dat is, verlossinge die door rantsoen geschiet, gevonden hebbende.
margenootp
Levit. 16.14. Num. 19.4. Hebr. 10.4.
margenoot38
Dit was noch een ander Ceremonie, waer door de onreyne nae de Wet in het Oude Testament wierden gereynight, die oock op Christum ende de besprenginge sijnes bloets sagh: waer van siet Num. 19.2, etc.
margenoot39
Namel. nae de Wet, door het aenraken van eenige doode, ofte gebeenten, ofte graven. Num. 19.16. Gr. die gemeyn gemaeckt waren.
margenoot40
D. om uytwendigh nae de Wet reyn te zijn, ende toe-ganck te mogen hebben tot de vergaderingen, ende andere uytwendige Godts-diensten des Ouden Testaments.
margenootq
1.Ioan. 1.7. Apoc. 1.5.
margenootr
Galat. 1.4. Ephes. 5.2. Tit. 2.14.
margenoot41
D. door sijne eeuwige Godtheydt, van welcke de kracht ende weerdicheyt der offerande Christi is voort gekomen, gelijck Actor. 20.28. oock wordt aengewesen: ende ghelijck de eeuwige Godtheydt Christi oock een Geest wordt genaemt Rom. 1.4. 1.Timoth. 3.16. 1.Petr. 3.18.
margenoot42
D. uwe zielen, verstant, wille, ende genegentheydt, waer van de conscientien oock het gevoelen hebben, om te weten het gene ons van Godt geschoncken is. 1.Corinth. 2.12. Andere lesen onse conscientien.
margenoot43
D. sonden. Siet capit. 6.1.
margenoots
Luc. 1.74. Rom. 6.13. Galat. 2.20. 1.Petr. 4.2.
margenoot44
Het Hebreeusch woordt berith, dat Ieremias gebruyckt cap. 31. beteeckent in’t gemeyn allerley verbondt, oft contract, het zy het selve tusschen twee partyen gemaeckt wort, ofte van een partye alleen, gelijck de Testamenten plegen. Waer van exemplen zijn te lesen Gen. 6.18. ende 9.9. Iob 31.1. Dat nu dit Verbondt een Testament is stelt den Apostel als seker, om dat het selve alleen van Godts zijde komt, gelijck de plaetse Ierem. 31, in het voorgaende capit. verhaelt, genoech uytwijst: ende om dat alle voor-beelden daer van sulcks toonden, die met bloedt der gedoodde offeranden wierden besprenght ende versegelt.
margenoott
Rom. 5.6. 1.Pet. 3.18.
margenoot45
Gr. verrantsoeninge.
margenoot46
D. die ten tijden des Ouden Testaments geschiet ende onversoent gebleven waren, maer van Godt voorby gegaen ende vergeven waren om de offerande ende genoeghdoeninge Christi die daer nae geschieden soude. Siet Actor. 15.11. Rom. 3. versen 25, 26.
margenoot47
Namel. met een krachtige roepinge tot het geloove, gelijck Abraham ende sijn geestelick zaet waren. Rom. 4.16.
margenoot48
D. de beloofde eeuwige erve. Siet hier nae capit. 11.8, 9, 10.
margenoot49
Gr. gebracht worde. Namel. eer het selve vast is: gelijck het volgende vers verklaert.
margenootv
Galat. 3.15.
margenoot50
Namel. Verbondt door Mosem gemaeckt.
margenoot51
Namel. der geslachtte ofte gedoodde dieren, die op de doodt des Middelaers des Nieuwen Testaments haer oogh-merck hadden. Want dewijle de overtredinghe der Wet de doodt-verdiende, ende Godt den overtreder door sijne genade nae den inhoudt des Nieuwen Testaments soude daer van vry houden, mits dat sijne gerechticheydt genoech soude geschieden, soo is Christus de Middelaer hier tusschen gekomen, ende heeft als borge. Hebr. 7.22. de voldoeninge op hem genomen, ende daer nae door sijne doodt de schult der overtredinge betaelt, ende haer de eeuwige erve, die hem als de Sone Godts toequam, oock verworven.
margenoot52
Dat is, opentlick ingestelt, gesolemniseert, ende voor vast ende bondigh verklaert.
margenoot53
Dit verhael Pauli is genomen uyt het 24. capit. Exod. vers 3, etc. alleen dat den Apostel hier water, purperen wolle, ende hysope by voeght uyt Levit. 14.6. ende Num. 19.6. alwaer dese dingen in diergelijcke besprengingen gebruykt wierden.
margenoot54
Waer van in andere plaetsen dickmael wordt gewach gemaeckt.
margenoot55
Dit en wort wel Exod. 24. niet uytdruckelick geseght, maer kan evenwel uyt het verhael Mosis aldaer genoech afgenomen worden.
margenoot56
D. de 12 pilaren, die Moses aldaer oprichtede, om de 12 stammen Israels te representeren, ende dat ten overstaen ende inde tegenwoordigheyt van alle het volck. Siet de aenteeck. op Exod. 24.8.
margenootx
Exod. 24.8. Matth. 26.28.
margenoot57
D. een teecken ende zegel van het Verbondt ofte Testament. Want het was het bloedt van Calveren ende Bocken, dat tot inwyinghe ofte bevestinghe van dit Verbondt wierdt ghebruyckt. Een sacramentale wijse van spreken, gelijck Luc. 22.19. 1.Cor. 11. versen 24, 25.
margenoot58
D. met u heeft ghemaeckt, nae ofte over alle dese woorden ofte geboden: gelijck uytghedruckt wordt Exod. 24.8.
margenoot59
Dit is genomen uyt verscheydene andere plaetsen der wet, insonderheydt uyt Exod. 29.12. Levit. 16.14, etc.
margenoot60
Dit wort’er by gedaen, om dat eenighe reynichmakingen der Wet alleen door water geschiedden, die oock op de offerande Christi haer ooghmerck hadden, alsoo in sijne doodt, bloedt ende water is gevloten. Siet Ioa. 19.34. ende 1.Ioan. 5.6.
margenoot61
Namel. volgens Godts onveranderlick bevel ende ordinantie. Siet hier na capit. 10.9, 10.
margenoot62
Ofte, afbeeldingen, figueren.
margenoot63
D. van het gemeyn gebruyck af-ghesondert ende bequaem gemaeckt om Godts-dienstige gemeynschap daer aen te hebben.
margenoot64
D. den inganck tot den hemel selve, ende de geestelicke gaven, welcke ons, om daer in te komen, noodigh zijn, ende die door dese uytwendige reynighmakingen zijn beteeckent. Siet Ephes. 1.3. Coloss. 3. versen 1, 2.
margenoot65
Dat is, door de offerande Christi, die beter ende van meerder weerde is. Ende wordt die hier in het getal van vele geset, hoe wel die maer een en is, ende eenmael geoffert, om dat sy de kracht van alle de figuerlicke offeranden ende saken daer door beteeckent, in haer begrijpt.
margenoot66
Namel. heylighdoms, dat is, des hemels, dat door dit ander wiert af-gebeeldt, gelijck volght.
margenoot67
Namel. met sijne victorieuse offerande, die hy hier op aerden sijnen Vader onstraffelick op-geoffert hadde, tot een versoeninge voor alle sonden sijner geloovige: ende met een eeuwige begeerte, dat die ons tot onser saligheyt altijdt soude worden toege-eygent. Siet Rom. 8.34. 1.Timoth. 2.5. ende 1.Ioan. 2. versen 1, 7.
margenooty
Exod. 30.10. Levit. 16. versen 2, 34. Hebr. 9.7.
margenoot68
Ofte, eens anders, dat is, met bloedt van geslachtte dieren, die van een ander natuere zijn dan hy selve.
margenoot69
Namel. soo hy hem selven dickmael hadde moeten op-offeren, aengesien sijne offerande door lijden ende met lijden wiert volbracht, ende sonder lijden niet en konde volbracht worden.
margenoot70
D. van den beginne dat de menschen hebben ghesondight. Waer uyt blijckt dat Godt de sonden noyt en heeft vergeven, dan ten opsien van dese offerande Christi.
margenoot71
D. in de volheydt des tijdts die Godt daer toe bestemt hadde. Siet Galat. 4.4.
margenoot72
Gr. nae soo veel.
margenoot73
N. door Godts ordinantie, nae dat de mensche heeft gesondight. Rom. 5.12. Want dat sommige menschen niet en zijn gestorven als Enoch ende Elias, ende dat eenige tweemael zijn gestorven, als daer zijn geweest die miraculeuselick in dit leven zijn opgeweckt, is een bysonder priviligie ende exceptie geweest van desen algemeynen regel.
margenoot74
N. van elck een in het bysonder terstont nae den doot, ende van allen in het gemeyn hier namaels ten uytersten dage.
margenootz
Rom. 5.6, 8. 1.Petr. 3.18.
margenoot75
N. aller sijner uytverkorenen ende geloovigen. Ofte, veler sonden op hem te nemen, ofte, te dragen.
margenoot76
Dat is, sonder de toe-rekeninge ende straffe onser sonden meer te dragen, maer om in heerlickheyt alles te oordeelen.
margenoot77
N. door geloove ende hope. Siet 2.Tim. 4.8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken