Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

1 Om de Hebreen te beter tot stantvastigheyt in het geloove te bewegen, beschrijft hy haer het Geloove, met sijne eygenschappen ende werckingen. 4 ende brenght tot dien eynde voort de exempelen van het geloove der Oudt-vaderen des Ouden Testaments, ende voor eerst van Abel. 5 ende van Enoch. 7 ende van Noë. 8 daer nae van Abraham. 11 ende van Sara. 13 die met haer zaedt de beloften des lants Canaan wel hebben ontfanghen, maer de volbrenginge van die, niet op der aerden, maer in den hemel hebben verkregen. 17 Voorders verhaelt hy het exempel van het geloove Abrahams in het offeren van sijnen sone Isaac. 20 ende Isaacx in het segenen van sijnen sone Iacob. 21 ende Iacobs in het segenen vande sonen Iosephs. 22 ende Iosephs op sijn sterf-bedde. 23 Daer na vande Ouders Mosis. 24 ende van Mose selve in het verachten van sijne eere ende gemack in het hof van Pharao. 27 ende in het scheyden uyt Egypten, houden van het Pascha, ende doorgaen door de roode zee. 30 Daer na van Iosue ende van Rahab in’t in-nemen van Iericho. 32 mitsgaders van de Richters ende Coningen, die door het geloove groote dingen verricht hebben. 35 Daer nae van eenige vrouwen, die groote swarigheden daer door hebben uytgestaen. 36 gelijck oock verscheydene andere Propheten ende Martelaren. 39 Besluyt dat dese alle ghestorven zijn in ’t geloove, hoewel sy de beloofde sake sonder ons niet en hebben verkregen.

1

HEt gheloove nu is Ga naar margenoot1 een vaste grondt der dingen die men hoopt, [ende] Ga naar margenoot2 een bewijs Ga naar margenoot3 der saken die men niet en siet.

2

Want door ’t selve hebben Ga naar margenoot4 de Oude Ga naar margenoot5 getuyggenisse becomen.

3

Door het geloove verstaen wy Ga naar margenoota dat Ga naar margenoot6 de werelt Ga naar margenoot7 door het woordt Godts is Ga naar margenoot8 toebereydt, Ga naar margenootb also dat de dingen die men siet, Ga naar margenoot9 niet geworden zijn uyt dingen die gesien worden.

4

Door het geloove Ga naar margenootc heeft Abel Ga naar margenoot10 een meerder offerande Gode ghe-offert dan Cain, Ga naar margenoot11 door welck hy Ga naar margenootd getuygenisse becomen heeft Ga naar margenoot12 dat hy rechtveerdigh was, alsoo Godt Ga naar margenoot13 over sijne gaven getuygenisse gaf: ende door het selve [geloove] Ga naar margenoot14 spreeckt hy noch na dat hy gestorven is.

5

Door het geloove is Ga naar margenoote Enoch Ga naar margenoot15 wechgenomen geweest, op dat hy den doot niet en soude Ga naar margenoot16 sien: ende hy en wiert niet gevonden, daerom dat hem Godt wech genomen hadde: want voor sijne wech-neminge heeft hy getuygenisse ghehadt dat hy Ga naar margenoot17 Gode behaeghde.

6

Maer sonder geloove Ga naar margenoot18 is het onmogelick [Gode] te behagen. Want Ga naar margenoot19 die tot Godt komt moet gelooven Ga naar margenoot20 dat hy is, ende Ga naar margenoot21 een belooner is der gene Ga naar margenoot22 die hem soecken.

7

Door het geloove heeft Ga naar margenootf Noë door Godtlicke aensprake vermaent zijnde van de dingen Ga naar margenoot23 die noch niet gesien en wierden, [ende] Ga naar margenoot24 bevreest geworden zijnde, de Arcke toebereydt tot sijns huysgesins behoudenisse: door welcke [Arcke] hy Ga naar margenoot25 de werelt heeft veroordeelt, ende is geworden Ga naar margenoot26 een erfgenaem der rechtveerdicheyt die na den geloove is.

8

Door het geloove is Ga naar margenootg Abraham Ga naar margenoot27 geroepen zijnde, gehoorsaem geweest om uyt te gaen Ga naar margenoot28 na de plaetse die hy tot een erfdeel ontfangen soude: ende hy is uytgegaen niet wetende waer hy komen soude.

9

Door het geloove is hy een inwoonder geweest in het landt der belofte, als in een vremt [lant], ende heeft Ga naar margenoot29 in Tabernakelen gewoont met Isaac ende Iacob, die mede-erfgenamen waren Ga naar margenoot30 der selver belofte.

10

Want hy verwachtede Ga naar margenoot31 de Stadt Ga naar margenoot32 die fondamenten heeft, welcker Ga naar margenoot33 konstenaer ende bouw-meester Godt is.

11

Door het geloove heeft oock Ga naar margenooth Sara selve kracht ontfangen Ga naar margenoot34 om zaedt te geven, ende Ga naar margenooti Ga naar margenoot35 boven den tijdt [hares] ouderdoms heeft sy gebaert: overmits sy hem Ga naar margenoot36 getrouw heeft geacht die het belooft hadde.

12

Daerom zijn oock van eenen, Ga naar margenoot37 ende dat eenen verstorvenen, [so vele] in menichte geboren Ga naar margenootk als de sterren des hemels, ende als het zandt dat aen den Ga naar margenoot38 oever der zee is, ’t welck ontallick is.

13

Ga naar margenootl Dese alle zijn in het geloove gestorven, Ga naar margenoot39 de beloften niet verkregen hebbende, maer hebben de selve van verre gesien, ende gelooft, ende omhelst, ende hebben beleden Ga naar margenootm dat sy Ga naar margenoot40 gasten ende vremdelingen op der aerden waren.

[Folio 136v]
[fol. 136v]

14

Want die Ga naar margenoot41 sulcke dingen seggen, betoonen klaerlick dat sy Ga naar margenoot42 een vaderlandt soecken.

15

Ende indien sy dies [vaderlandts] gedacht hadden Ga naar margenoot43 van welck sy uytgegaen waren, sy souden tijdt gehadt hebben om weder te keeren:

16

Maer nu zijn sy begeerich nae een beter, dat is, na het hemelsche. Daerom Ga naar margenoot44 en schaemt hem Godt harer niet, Ga naar margenootn om haren Godt Ga naar margenoot45 genaemt te worden: want hy hadde haer Ga naar margenoot46 een stadt bereydt.

17

Ga naar margenooto Door het geloove heeft Abraham Ga naar margenoot47 als hy versocht wiert, Isaac Ga naar margenoot48 ge-offert, ende hy, die de beloften ontfangen hadde, heeft Ga naar margenoot49 [sijnen] eenigh-geborenen ge-offert,

18

(Ga naar margenoot50 Tot den welcken geseght was, Ga naar margenootp In Isaac sal u het zaedt genaemt worden) Ga naar margenoot51 overleggende dat Godt machtich was [hem] oock uyt de dooden te verwecken:

19

Waer uyt hy hem oock Ga naar margenoot52 by gelijckenisse weder-gekregen heeft.

20

Ga naar margenootq Door het geloove heeft Isaac [sijne sonen] Ga naar margenoot53 Iacob ende Esau gesegent aengaende toekomende dingen.

21

Ga naar margenootr Door het gheloove heeft Iacob Ga naar margenoot54 stervende een yegelick der sonen Iosephs gesegent, Ga naar margenoots ende Ga naar margenoot55 heeft aengebeden [lenende] Ga naar margenoot56 op het opperste van sijnen staf.

22

Ga naar margenoott Door het geloove heeft Ioseph stervende Ga naar margenoot57 gemeldet van den uytganck der kinderen Israëls, ende heeft bevel gegeven Ga naar margenoot58 van sijne gebeenten.

23

Ga naar margenootv Door het geloove wierdt Moses, doe hy geboren was dry maenden lanck van sijne Ga naar margenoot59 ouders verborgen, overmidts sy sagen dat het kindeken schoon was: ende Ga naar margenoot60 sy en vreesden het gebodt des Conincks niet.

24

Door het geloove heeft Moses, nu Ga naar margenoot61 groot geworden zijnde, geweygert Ga naar margenoot62 een sone van Pharaos dochter genaemt te worden:

25

Ga naar margenootx Verkiesende liever met het volck Godts qualick gehandelt te worden: dan voor eenen tijdt Ga naar margenoot63 de genietinge der sonde te hebben.

26

Achtende de versmaetheyt Ga naar margenoot64 Christi meerderen rijckdom te zijn, dan de schatten in Egypten: want hy sach Ga naar margenoot65 op de vergeldinge des loons.

27

Door het geloove heeft hy Ga naar margenoot66 Egypten verlaten, niet vreesende den toorn des Conincks. Want Ga naar margenoot67 hy hielt sich vast, als Ga naar margenoot68 siende Ga naar margenoot69 den onsienlicken.

28

Ga naar margenooty Door het geloove heeft hy het Pascha uytgericht, ende Ga naar margenoot70 de besprenginge des bloets, op dat de verderver der eerst-geborene haer Ga naar margenoot71 niet raken en soude.

29

Ga naar margenootz Door het geloove Ga naar margenoot72 zijn sy de roode zee door-gegaen, als door het drooge: het welcke de Egyptenaers [oock] versoeckende, zijn verdroncken.

30

Ga naar margenoota Door Ga naar margenoot73 het geloove zijn de mueren van Iericho gevallen, als’se tot seven dagen toe Ga naar margenoot74 omringt waren geweest.

31

Ga naar margenootb Door het geloove is Rachab Ga naar margenoot75 de hoere niet omgekomen met Ga naar margenoot76 de ongehoorsame, Ga naar margenootc als sy de verspieders Ga naar margenoot77 met vrede hadde ontfangen.

32

Ende wat sal ick noch [meer] seggen? Want de tijdt sal my ontbreken, soude ick verhalen Ga naar margenootd van Gedeon, Ga naar margenoote ende Barack, ende Ga naar margenootf Sampson, ende Ga naar margenootg Iephthe, ende Ga naar margenooth David, ende Ga naar margenooti Samuel, ende Ga naar margenoot78 de Propheten:

33

Welcke door het geloove Ga naar margenoot79 Coninckrijcken hebben overwonnen, Ga naar margenoot80 gerechtigheyt geoeffent, Ga naar margenoot81 de beloftenisen verkregen, Ga naar margenootk Ga naar margenoot82 de muylen der leeuwen toe-ghestopt:

34

Ga naar margenootl Ga naar margenoot83 De kracht des vyers hebben uytgebluscht, Ga naar margenootm Ga naar margenoot84 de scherpte des sweerts zijn ontvloden, Ga naar margenootn Ga naar margenoot85 uyt swackheydt krachten hebben gekregen, Ga naar margenoot86 in den krijgh sterck geworden zijn, Ga naar margenoot87 hebben heyr-legers der vremde op de vlucht gebracht:

35

Ga naar margenooto Ga naar margenoot88 De vrouwen hebben hare dooden Ga naar margenoot89 uyt de opstandinge [weder] gekregen: Ga naar margenootp ende andere zijn Ga naar margenoot90 uytgereckt gheworden, Ga naar margenoot91 de [aengebodene] verlossinge niet aen-nemende, op dat sy Ga naar margenoot92 een beter opstandinge verkrijgen souden.

36

Ende andere hebben Ga naar margenoot93 bespottingen ende geesselen geproeft, ende oock Ga naar margenootq banden ende gevangenisse:

37

Ga naar margenootr Zijn Ga naar margenoot94 gesteenight geworden, Ga naar margenoot95 in stucken gezaeght, Ga naar margenoot96 versocht, Ga naar margenoot97 door het

[Folio 137r]
[fol. 137r]

sweert ter doodt gebracht: Ga naar margenoot98 hebben gewandelt Ga naar margenoots in Ga naar margenoot99 schaeps-vellen, [ende] in geyten-vellen: verlaten, verdruckt, qualick gehandelt zijnde:

38

(Welcker de werelt Ga naar margenoot100 niet weerdich en was) hebben in woestijnen gedoolt, ende [op] bergen, ende [in] speloncken ende [in] de holen der aerde.

39

Ende Ga naar margenoot1 dese alle hebbende door het geloove getuygenisse gehadt, Ga naar margenoot2 en hebben de belofte niet verkregen:

40

Alsoo Godt Ga naar margenoot3 wat beters over ons voorsien hadde, Ga naar margenoot4 op dat sy Ga naar margenoot5 sonder ons niet en souden volmaeckt worden.

margenoot1
Ofte, een vast vertrouwen. D. het gene doet bestaen, ofte vast ende als tegenwoordigh staen de dingen die van Godt in Christo belooft zijn, ende die derhalven door de hope worden verwacht: het welck niet alleen en geschiet door eene toestemminge van Godts beloften in ons verstant, maer oock door een vertrouwen op de selve in onsen wille. Siet Rom. 4.18, etc. ende hier voor capit. 3.14. Gr. hypostasis, dat is, selfstandigheydt, van welck woordt siet oock 2.Corinth. 9.4. ende 11.17.
margenoot2
Oft, overtuyginge: want het geloove siende op Godts openbaringhe ende belofte, overtuyght ende versekert het herte des menschen veel stercker van de waerheyt der saecke, dan eenigh ander bewijs uyt de natuerlicke reden voortgebracht.
margenoot3
Dat is, selfs die door natuerlicke sinnen ofte reden van ons niet en worden begrepen. Ofte, die niet tegenwoordigh en zijn voor onse oogen. Want hoewel de dingen die gesien worden oock wel gelooft worden, gelijck Christus tot Thomam spreeckt Ioan. 20.29. nochtans en is dit eygentlick niet het Godtlick geloove, dat in ons door den H. Geest wort gewrocht, het welck alleen op Godts belofte ofte openbaringe siet, het zy de dingen nu voorleden, tegenwoordigh, ofte toekomende zijn: gelijck uyt de exempelen, die Paulus voortbrenght, sal blijcken.
margenoot4
Namelick voor-vaders, van welcke wy afkomstigh zijn, ende welcker exemplen wy moeten navolgen.
margenoot5
Namel. dat sy Gode behaeghden, gelijck vers 5 wordt uytgedruckt.
margenoota
Genes. 1.1. Psal. 33.6. Ioan. 1.10. Ephes. 3.9. Coloss. 1.16.
margenoot6
Gr. de eeuwen: ghelijck capit. 1.2.
margenoot7
Dat is, door het krachtigh bevel Godts. Siet Genes. 1. capit. Psal. 33.6.
margenoot8
D. geschapen, ende in sulcken orden ende gestalte gebracht, als wy die nu sien.
margenootb
Rom. 4.17. Coloss. 1.16.
margenoot9
Ofte, geworden zijn niet uyt sienlicke, ofte, gesiene dingen. dat is, uyt niet. Want dit heeft het geloove eygen, dat het uyt Godts woordt gelooft dat de werelt uyt niet is geschapen: waer toe geen Philosooph door de natuerlicke reden en heeft konnen komen.
margenootc
Genes. 4.4.
margenoot10
Sommige nemen dit woordt meerder voor van meerder prijs, om dat Abel uyt sijne vetste beesten sijne offerande heeft gedaen, ende Cain maer uyt eenige slechte vruchten. Doch wordt hier het selve woordt wel soo bequamelick genomen voor weerdiger, ende Gode aengenamer, het welck den Apostel daer uyt besluyt, om dat Godt Abel ende sijne offerande aensach, ende Cains niet, het welck de Apostel getuyght dat door het geloove Abels is geschiet: Namelick om dat Abel in dese offerande sach op dat zaet der vrouwe, dat de slange soude den kop vertreden, dat is, op Christum, die door sijne doodt den Duyvel soude te niete maken. Hebr. 2.14.
margenoot11
Namel. geloove.
margenootd
Matth. 23.35.
margenoot12
Dit en staet wel niet met soo veel woorden, Genes. 4.4. maer de Apostel besluyt het selve uyt het gene daer staet, dat Godt hem ende sijne offerande aensagh, welcken tytel van rechtveerdigheydt Christus daerom aen Abel oock geeft Matth. 23.35.
margenoot13
Namel. door Mosem, Genes. 4.4. ofte door een extra-ordinaris teecken uyt den hemel ontrent sijne offerande, ghelijck over Aarons offerande Levit. 9.24. over Elie, 1.Reg. 18.38. Davids, 1.Par. 21.26. Salomons, 2.Par. 7.1. door het senden van vyer uyt den hemel is geschiet. Het welck daerom seer gelooflick is, om dat Cain dit siende over sijnen broeder met toorn ende nijdt is ontsteken.
margenoot14
N. niet alleen met sijn goet exempel in Godts woort, maer oock door sijn bloedt, het welck nae sijn doodt wrake riep tot Godt. Siet Gen. 4.10. Hebr. 12.24.
margenoote
Genes. 5.24.
margenoot15
Gr. overgeset, N. van de aerde in den hemel, gelijck van Elia uyt-gedruckt wordt 2.Reg. 2.1.
margenoot16
D. lijden, ofte gevoelen: ghelijck dit woordt sien oock genomen wordt, Psal. 16.10. Ioan. 8.51. Waer uyt blijckt, dat sijn lichaem in dese opneminge nae den hemel de sterflickheyt heeft afgeleght, ende in een onsterflick ende verheerlickt lichaem is verandert: gelijck van Elia te lesen is Luc. 9.30. ende van alle geloovige ten laetsten dage, 1.Cor. 15.51. ende 1.Thes. 4.15.
margenoot17
Dit en seght wel niet de text, Genes. 5.22. maer de Apostel besluyt dit uyt het gene daer staet dat hy geduerighlick voor Godt wandelde.
margenoot18
Ofte, is het onmogelick dat hy Gode behaeght heeft. Namelick, ter eeuwiger saligheydt. De reden is om dat niemant buyten Christum Gode alsoo behagen en kan. Ioan. 14.6. Actor. 12.4.
margenoot19
Dat is, die voor Godt ghestadelick wandelt, ghelijck Moses van Enoch spreeckt Genes. 5. versen 22, 24. Ofte, die Godt dient, ende sijne gunste soeckt te genieten.
margenoot20
N. niet alleen een wesentlicke sake, maer oock sodanigh als hy hem in sijn woort heeft geopenbaert, niet alleen volgens de Wet, maer oock volgens het Euangelium, daer het geloove, van het welck Paulus hier spreeckt, eygentlick op siet. Rom. 1. versen 16, 17.
margenoot21
Ofte, loon-gever, vergelder: dat is, volbrenger van sijne beloften in het beloonen der gene die hem soecken. Want dese loon en kan niet gehoopt worden dan uyt vorige belofte, daer het geloove op siet. Welcke hier nootsakelick moet zijn, niet eene belofte der Wet, maer des Euangeliums, overmits niemant de belofte der eeuwiger erve uyt de Wet en kan deelachtigh worden. Siet Galat. 3.18.
margenoot22
Namel. door den wegh in den Euangelio geopenbaert. Ioan. 17.3.
margenootf
Gen. 6.13.
margenoot23
D. die noch niet tegenwoordigh en waren. Namel. van de Sund-vloet, ende van sijne behoudenisse in de Arke.
margenoot24
N. met eene eerbiedinge ende kinderlicke vreese van Godts dreygementen tegen de werelt, ende van Godts beloften tegen hem.
margenoot25
N. door sijn exempel, in de tegenwoordigheydt van allen: gelijck Mat. 12.41, 42.
margenoot26
Dat is, deel-genoot, ofte besitter, niet alleen van sijn leven, daer van oock den Godtloosen Cham deelachtigh was, maer oock des eeuwigen levens, dat door de rechtveerdigheyt des geloofs alleen wordt verkregen. Rom. 4.13, etc.
margenootg
Genes. 12.4.
margenoot27
N. uyt Ur in Chaldeen. Siet Actor. 7.2, etc.
margenoot28
D. na het lant Canaan, hoewel hem in sijne eerste beroepinge sulcks noch niet en was kondt gedaen. Siet Genes. 12.1.
margenoot29
N. gelijck vremdelingen ende reysigers plachten, om die weder te konnen opnemen, ende nae andere plaetsen te voeren: ghelijck daer toe by ons de tenten plegen gebruyckt te worden.
margenoot30
N. van de toekomende besittinge des landts Canaan, ende volgens oock van het eeuwige leven.
margenoot31
D. den hemel, ofte het hemelsche Ierusalem, waer van het landt Canaan ende daer nae oock Ierusalem maer schaduwen waren.
margenoot32
N. welcke vast ende onbeweeghlick ware. Ende stelt den Apostel dit teghen de Tabernakelen, die geen fondamenten en hadden. Siet hier nae capit. 13.14. Apoc. 3.12. ende 21.2, etc.
margenoot33
D. afteeckenaer, ofte ordineerder nae de konst, gelijck plach te geschieden eermen tot bouwen van de steden voortgaet.
margenooth
Genes. 17.19. ende 21.2.
margenoot34
Gr. tot nederworpinge, ofte, tot gront-legginge des zaedts. Het welck niet alleen van Abraham verstaen wordt, uyt wien Sara het zaet heeft ontfangen: maer oock van Sara selve, die in dese ontfangenisse haer eygen zaet in sulcken ouderdom, door de kracht des geloofs, daer by heeft gegeven, gelijck in alle natuerlicke ontfangenisse geschiet. Siet oock Levit. 12.2.
margenooti
Luc. 1.36.
margenoot35
N. alsoo sy nu negentigh jaren oudt was, ende boven dien onvruchtbaer. Siet Genes. 16.1. Rom. 4.19.
margenoot36
Want hoewel Sara daer over in het begin loech, soo heeft sy nochtans daer nae oock aen de belofte vast gehouden.
margenoot37
N. niet alleen ten aensien van Sara, maer oock van hem selven, gelijck Paulus verklaert Rom. 4.19. Dat Abraham dan nae de doodt van Sara, noch verscheydene kinderen uyt Ketura heeft gekregen, moet de nieuwe jeughd toegeschreven worden, die hy door dese nieuwe belofte heeft ontfangen.
margenootk
Genes. 15.5. ende 22.17. Rom. 4.18.
margenoot38
Gr. lippe.
margenootl
Ioan. 8.53.
margenoot39
D. de sake die haer verscheydenmael belooft was, van den eygendom des landts Canaan, ende het zaet daer in alle geslachten der aerde souden gesegent worden.
margenootm
Genes. 23.4. ende 47.9.
margenoot40
Gelijck van Iacob uytdruckelick wordt betuyght, doe hy voor Pharao stondt. Genes. 47.9. ende van andere voor ende nae hem, Genes. 15.13. ende 28.4. Psal. 39.13.
margenoot41
Namelick, dat sy vremdelingen ende gasten zijn op aerden.
margenoot42
Namelick, dat buyten dese werelt in den hemel is, gelijck vers 16 wort verklaert.
margenoot43
N. hier op aerden, gelijck daer was het landt van Mesopotamien ofte Chaldeen, daer Abraham met sijne gheslachte uyt vertrocken was.
margenoot44
Dat is, en verontweerdight hem niet.
margenootn
Exod. 3.6. Matth. 22.32. Actor. 7.32.
margenoot45
N. selfs na hare doodt, ghelijck hy doorgaens wordt genaemt de Godt Abrahams, Isaacs, ende Iacobs. Siet Exod. 3.6. Waer uyt Christus selve besluyt, dat dese dan niet alleen kinderen Godts en waren ter wijle sy op aerden leefden, maer dat hare lichamen oock weder souden opstaen, alsoo Godt niet en is een Godt van doode, maer van levende. Mat. 22. versen 31, 32.
margenoot46
N. die fondamenten hadde in den hemel, daer Godt selve sijne heerlickheyt in openbaerde, ende haer als rechte burgeren soude ontfangen. Phil. 3.20.
margenooto
Genes. 22.10.
margenoot47
Dat is, beproeft wiert, ofte van Godt aengesocht wiert om vast bewijs te geven van sijne gehoorsaemheyt, Genes. cap. 22.
margenoot48
D. bereydt geweest om te offeren, ofte besigh met hem te offeren.
margenoot49
Also wort Isaac genaemt om dat hy alleen uyt de vrye was geboren, ende Ismael uyt de dienstbare geen recht erfgenaem en was.
margenoot50
Ofte, van den welcken, gelijck dit Gr. woordeken pros oock hier voor genomen kan worden cap. 1.7, 8.
margenootp
Genes. 21.12. Rom. 9.7. Galat. 3.29.
margenoot51
D. by hem door het geloove, dat vast stont op Godes beloften, besluytende ofte bedenckende.
margenoot52
Dit doet de Apostel daer by, om dat hy hem alreede voor doodt moeste houden, dien Godt beval dat geslachtet soude worden: uyt welcken stant, als eenen stant des doots, hy hem daerna weder ontfingh, doe hem Godt sulcks belettede.
margenootq
Gen. 27.28, 39.
margenoot53
D. in sijnen segen het lant Canaan, ende daer ontrent, alsoo verdeelt, ende Esaus nakomelingen aen Iacobs nakomelingen alsoo onderworpen, als of hy de volle besittinge daer van alreede gehadt hadde.
margenootr
Gen. 48.15.
margenoot54
D. na by de doot zijnde, in sijne sterf-sieckte.
margenoots
Gen. 47.31.
margenoot55
N. niet sijnen staf, gelijck eenige verkeerdelick meenen, maer op sijnen staf den Godt sijner vaderen, ende den Engel, die hem tot dien tijt toe hadde bygestaen, ende van vele swarigheden verlost: dat is, den Sone Godts. gelijck Gen. 48.3, 15. te sien is.
margenoot56
De Hebr. text Genes. 47.31. seght aen het hooft, ofte, hooft eynde van het bedde. Doch de Griecksche oversetters hebben voor Mittah, dat is, bedde gelesen Matteh, dat is, roede ofte staf: welcke de Apostel hier heeft gevolght, also beyde waerachtigh kan zijn. Want uyt de vergelijckinge van Gen. 47.31. met Genes. 48.2. blijckt, dat Iacob, als hy de sonen Iosephs, ende daerna oock sijne sonen segende, op sijn bedde heeft geseten, ende van wegen sijne swackheyt op eenen staf heeft gesteunt, also sijne beenen van het bedde hingen, die hy nae den segen weder ingetrocken heeft. Gen. 49.33.
margenoott
Gen. 50.24.
margenoot57
D. betuyght dat Godt sijne belofte soude volbrengen, van de verlossinge der kinderen Israels uyt Egypten. Siet Gen. 50.24, etc.
margenoot58
D. van het mede nemen sijner gebeenten nae het lant Canaan, niet uyt eenige superstitie ofte om sijne gebeenten daer te laten aenbidden, het welck noyt geschiet en is, maer om de ghemeynschap die hy met sijne broederen aen de belofte Godts hadde, ende sijne hope van de vervullinge der selve, oock nae sijne doot, hier door te betuygen, ende hare nakomelingen daer in te verstercken.
margenootv
Exod. 2.2. Actor. 7.20.
margenoot59
Gr. vaders, dat is, ouders. Namel. Amram ende Iocebed. Exod. 6.19. die door de schoonheydt des kints beweeght wierden om yet bysonders daer van te verwachten, het welck den Apostel hier haer geloove op Godts beloften toe-schrijft. Iosephus de History-schrijver getuyght Antiq. lib. 2. cap. 5. dat de vader van Moses door een Godtlicke openbaringe was kondt gedaen, dat dese sone haer uyt Egypten soude verlossen.
margenoot60
Namel. niet alsoo dat sy het kindt, nae het gebodt des Conincks, souden hebben gedoodt, hoe wel daer eenige swackheydt in haer geloove is gekomen, doe sy het evenwel daer nae aen de reviere te vondelingh hebben geleght, doch met hope dat yemant het soude vinden ende opbrengen, gelijck geschiet is. Een geloove dan al is ’t met swackheyt gevoeght, wordt hier oock voor een waerachtigh geloove gerekent.
margenoot61
D. nu veertigh jaren oudt geworden zijnde, gelijck Stephanus getuyght Actor. 7.23.
margenoot62
Want die hadde hem tot eenen sone aengenomen. Exod. 2.10. Actor. 7.21.
margenootx
Psal. 84.11.
margenoot63
D. de vermakingen ende gemacken des hofs Pharaonis, die hy sonder tegen Godt hem te besondigen, niet en konde genieten.
margenoot64
D. die hy om de verwachtinge Christi, ende nae Christi exempel soude moeten lijden. Siet diergelijcke 2.Corinth. 1.5. Coloss. 1.24. Want Moses heeft oock den dagh Christi gesien, ende hem daer in verheught, gelijck van Abraham geseght wordt Ioan. 8.56.
margenoot65
Namel. die eeuwigh ende onvergancklick soude zijn in den Hemel. 1.Pet. 1. versen 4, 5, 6. daer de geloovige oock op mogen sien, als op eenen loon, niet die Godt haer schuldigh soude zijn, ofte die sy souden verdienen, maer die Godt haren Vader haer als sijne kinderen uyt genaden belooft te sullen geven. siet Mat. 5. versen 10, 11, 12.
margenoot66
N. met het gantsche volck Israels, niet tegenstaende de dreyghementen des Conincx. siet Exod. 10.29.
margenoot67
N. aen Godts bevel, sonder door eenige vreese daer van te wijcken. Ofte, hy was kloeckmoedigh, stantvastigh.
margenoot68
Namel. door het geloove.
margenoot69
Namel. Godt. Siet Psal. 56.12. ende 118.6. Rom. 8. vers 31.
margenooty
Exod. 12.21.
margenoot70
Gr. aengietinge. Namel. aen de durpels ende posten van de deuren der Israeliten. Exo. 12.21, etc.
margenoot71
D. niet beschadigen, ofte beleedigen.
margenootz
Exod. 14.22.
margenoot72
Nam. Moses, Aaron, ende de andere Israeliten. Want hoewel eenige onder haer geen waerachtig geloove en hadden, gelijck den Apostel hier voren cap. 3.18. getuyght heeft, nochtans soo zijnder oock vele ware geloovige met hem geweest. siet hier voren c. 3.16. op welcke hier eygentlick gesien wort. Ofte, van welcke de Egyptenaers proeve ghenomen hebbende.
margenoota
Iosu. 6.20.
margenoot73
N. van Iosua, ende der andere vrome Israeliten: ghelijck in ’t voorgaende vers.
margenoot74
N. van het leger der Israeliten met basuynen geluydt. Iosu. 6.20.
margenootb
Iosu. 6.23. Iacob. 2.25.
margenoot75
Het Hebr. woort zonah beteeckent oock een weerdinne: ende de verspieders zijn in haer huys gegaen om te logeren. Iosu. 2.1. Doch dewijle de Apostel alhier, gelijck oock Iacobus in sijnen brief capit. 2.25. haer een hoere noemt, soo schijnt dat sy van beyde dese dingen professie gedaen heeft: gelijck onder de Heydenen meermael geschiede, dewijle oock van haren man geen ghewach en wordt gemaeckt Iosu. 2.18. Dan daer nae tot Godt bekeert zijnde, is sy een exempel van geloove ende vromigheydt geworden, ende onder de Israeliten getrouwt met Salmon den Vader Booz, een der voor-ouderen Davids, ende volgens oock Christi. Siet Matth. 1.5.
margenoot76
Dat is, de andere halstarrige ende onboetveerdige menschen binnen Iericho.
margenootc
Iesu. 2.1.
margenoot77
Dat is, beleefdelick, ende haer in alles behulpigh zijnde.
margenootd
Iudic. 6.11.
margenoote
Iudic. 4.6.
margenootf
Iudic. 13.24.
margenootg
Iudic. 11.1. ende 12.7.
margenooth
1.Sam. 17.45.
margenooti
1.Sam. 12.20.
margenoot78
N. dienae Samuel ende David in het volck Israels zijn geweest.
margenoot79
N. als Iosue een ende dertigh Coningen, ende David alle de omliggende rontom het lant Canaan heeft overwonnen.
margenoot80
N. niet alleen in het leyden van een rechtveerdigh leven, maer oock in het oeffenen van opentlicke justitie, gelijck vele Godtsalige Rechters ende Coningen hebben gedaen.
margenoot81
Dat is, de vervullinge der beloften, die haer geschiet waren, ghelijck daer was de besittinge van het landt Canaan, ende van eenige besondere weldaden, als aen Sara, Anna, etc. ende oock in het gemeyn van vergevinge der sonden, aenneminghe tot kinderen, ende de erve des eeuwigen levens. Siet hier voren vers 16. Actor. 15.11.
margenootk
Iudic. 14.6. 1.Sam. 17.34. Dan. 6.22.
margenoot82
Namel. gelijck Simson Iudic. 14.6. David 1.Sam. 17.34. ende Daniel Dan. 6.22.
margenootl
Dan. 3.25.
margenoot83
Namel. gelijck de mede-gesellen Daniels. Dan. 3.25.
margenootm
1.Sam. 20.1. 1.Reg. 19.3. 2.Reg. 6.16.
margenoot84
Gr. de monden des sweerts. Namelick, als David het sweert Sauls. 1.Sam. 20. cap. Elias het sweert Achabs, 1.Reg. 19. Elizeus het sweert der Syriers. 2.Reg. 6. capit.
margenootn
Iob 42.10. Psal. 6.9. Iesai. 38.21.
margenoot85
N. als Iob. Iob 42. capit. David. Psal. 6. Ezechias Isai. 38.
margenoot86
Namel. als vele Rechteren ende Coningen.
margenoot87
Namel. als Ionathan. 1.Sam. 14. capit.
margenooto
1.Reg. 17.23. 2.Reg. 4.36.
margenoot88
Als de weduwe van Sarepta door Eliam. 1.Reg. 17. cap. ende de Sunamitische vrouwe 2.Reg. 4. door Elizeum.
margenoot89
Dat is, nae dat sy van de Propheten uyt den doodt opgeweckt waren.
margenootp
Actor. 22.25.
margenoot90
Namel. als het vel op een trommel, om daer nae met stocken ter doodt geslagen ende gepijnicht te worden, gelijck het Griecx woordt medebrenght. Ende siet hier de Apostel oock op het exempel van Eleazarus, ende diergelijcke pijningen onder den tyran Antiochus, waer van te lesen is 2.Machab. 6.18, etc.
margenoot91
Namel. die van de dienaers Antiochi was aengheboden, indien hy maer hem geliet tegen Godts Wet te doen, gelijck sy versochten.
margenoot92
Namel. hier naemaels ten uytersten dage. Dan. 12.2.
margenoot93
Namel. als Mirah 1.Reg. 22. cap. Amos, Ieremias, etc.
margenootq
Ierem. 20.2.
margenootr
1.Reg. 21.13.
margenoot94
Als Zacharias de sone Iojade. 2.Chron. 24. cap.
margenoot95
Gelijck de oude Ioodsche Historien getuyghen van Iesaia onder de tyrannie van Manasse. Waer uyt blijckt dat de Apostel niet alleen uyt de Godtlicke schrift, maer oock uyt andere den Hebreen bekende Historien exemplen verhaelt: gelijck op het 35 vers oock is aengeteeckent.
margenoot96
Namel. door sware dreygementen ende pijningen.
margenoot97
Gr. door de doot des sweerts: gelijck vele ten tijden van Manasse. 2.Reg. 21.16. ende onder andere tyrannen.
margenoot98
Gr. hebben omgegaen. N. hier ende daer dwalende.
margenoots
2.Reg. 1.8. Matth. 3.4.
margenoot99
Gelijck van Elias betuyght wordt 2.Reg. 1.8. ende gelijck der Propheten dracht in het gemeen was, als te sien is. Zach. 13.4.
margenoot100
De wereltsche menschen hielden sulcke geloovige voor een uytvaeghsel der werelt, maer den Apostel getuyght daer tegen dat de werelt haer niet weerdigh en was, ende datse daerom Godt als buyten het geselschap der werelt onderhielt: gelijck David lange in de wildernissen dwaelde. 1.Sam. 22. 23. 24. capittel. Elias onder Achab. 1.Reg. 19. capit. ende die hondert Propheten die in de speloncken versteken waren 1.Reg. 18. cap. gelijck oock vele andere waer van de historien gewach maken.
margenoot1
Namel. van welcke in dit capittel mentie wordt gemaeckt.
margenoot2
D. de beloofde sake, Namel. Christum in den vleesche geopenbaert, met de vervullingen van alle de schaduwen des Ouden Testaments, ende den stant der Kercke onder hem door de geheele werelt belooft. Siet Luc. 10. versen 23, 24.
margenoot3
Namel. dat in onsen tijdt dit alles soude volbracht worden.
margenoot4
Ofte, also dat sy sonder ons, etc.
margenoot5
Sommige verstaen dit van hare saligheydt in den hemel: Doch dit soude strijden tegen het gene op het exempel Enochs is aengeteeckent vers 5. ende tegen ’t gene van hare hope hier voren is geseght vers 16, ende tegen de belofte Christi Mat. 5.12. ende andere plaetsen der Schriftuere, oock tegen den tijdt in welcken Paulus dit schreef, als wanneer Christus nu lange was opgevaren ten hemel, ende derhalven oock de voor-vaderen in den hemel, selfs na haer gevoelen, waren gebracht. Soo wordt dan dit verstaen van de komste Christi in den vleesche, ende van de volmakinge van den stant der Kercke onder ’t Nieuwe Testament, gelijck te voren is aengewesen. Want hadde de volmaecktheyt in het Oude Testament geweest, so en soude het nieuwe niet noodigh zijn geweest, ende sy souden hare volmakinge uyt een ander oorsake hebben gehadt dan wy. Sonder ons kan dan bequamelick genomen worden voor door een ander oorsake dan wy.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken