Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 D’Apostel gaet voort in de vermaningen tot eenen Christelicken wandel, ende wijst aen de elenden die komen over de rijcke. 4 die den armen haren loon onthoudt. 5 die de rijckdommen misbruycken tot wellustigheyt. 6 ende die de vrome onderdrucken. 7 Vermaent de onderdruckte tot lanckmoedige lijdsaemheydt, met de toekomste Christi, ende met de exemplen van een landtman. 10 van de Propheten, ende voornamelick van Iob. 12 Maent af van lichtveerdigh sweeren. 13 Leert hoe men sich draghen moet in tegenspoet ende voorspoet. 14 ende wat de siecke moeten doen, als oock wat dienst men aen haer moet bewijsen, voornamelick met haer te salven, ende voor haer te bidden. 17 aenwijsende met het exempel van Elias, hoe krachtigh het gebedt der geloovigen is. 19 Ende eyndelick vermaent hy de af-gedwaelde weder ten rechten wege ende tot bekeeringe te brengen. 20 ende leert hoe heerlick een werck dat selve zy.

1

Ga naar margenoota WEl aen nu Ga naar margenoot1 ghy rijcke, weent ende huylt over uwe elendicheden, Ga naar margenoot2 die over u comen.

2

Ga naar margenoot3 Uwen rijckdom Ga naar margenoot4 is verrot, ende Ga naar margenoot5 uwe cleederen zijn van de motten gegeten geworden:

3

Ga naar margenoot6 Uw’ gout ende silver Ga naar margenoot7 is verroest: ende haren roest Ga naar margenoot8 sal u zijn Ga naar margenoot9 tot een getuygenisse, ende Ga naar margenoot10 sal uw’ vleesch als een vyer verteeren: Ga naar margenootb ghy hebt Ga naar margenoot11 schatten vergadert Ga naar margenoot12 in de laetste dagen.

4

Siet, Ga naar margenootc de loon der wercklieden Ga naar margenoot13 die uwe landen gemaeyt hebben, welcke van u vercort is, Ga naar margenoot14 roept: ende Ga naar margenoot15 het geschrey der gene die ghe-ooghst hebben is ghekomen tot in Ga naar margenoot16 de ooren des Heeren Ga naar margenoot17 Sabaoth.

5

Ga naar margenootd Ghy hebt Ga naar margenoot18 leckerlijck geleeft op der aerden, ende Ga naar margenoot19 wel-lusten gevolght: ghy hebt Ga naar margenoot20 uwe herten gevoedt als in Ga naar margenoot21 eenen dach der slachtinge.

6

Ghy hebt veroordeelt, ghy hebt gedoodt Ga naar margenoot22 den rechtveerdigen: [ende] hy Ga naar margenoot23 en wederstaet u niet.

7

So Ga naar margenoot24 zijt dan lanckmoedigh, broeders, Ga naar margenoot25 tot de toecomste des Heeren. Siet, de Landt-man verwacht de kostelijcke vrucht des landts, Ga naar margenoot26 lanckmoedigh zijnde over de selve, tot dat het Ga naar margenoot27 den vroegen ende Ga naar margenoot28 spaden reghen sal hebben ontfangen.

8

Weest Ga naar margenoot29 ghy oock lanckmoedigh, Ga naar margenoot30 versterckt uwe herten: want Ga naar margenoot31 de toecomste des Heeren Ga naar margenoot32 genaeckt.

9

Ga naar margenoot33 En sucht niet tegen malcanderen, broeders, op dat ghy niet veroordeelt en wort, Siet, Ga naar margenoot34 de Rechter Ga naar margenoot35 staet voor den deure.

10

Mijne broeders, neemt tot een exempel Ga naar margenoot36 des lijdens ende der lanckmoedicheyt, Ga naar margenoot37 de Propheten, die Ga naar margenoot38 [in] den name des Heeren gesproken hebben.

11

Siet, Ga naar margenoote wy houden’se gelucksaligh die verdragen. Ghy hebt Ga naar margenootf de verdraeghsaemheyt Iobs gehoort, ende ghy hebt Ga naar margenoot39 het eynde des Heeren gesien, Ga naar margenootg dat de Heere Ga naar margenoot40 zeer barmhertich is ende een ontfermer.

12

Doch voor alle dingen, mijne broeders, Ga naar margenooth Ga naar margenoot41 en sweert niet, Ga naar margenoot42 noch by den hemel, noch by de aerde, Ga naar margenoot43 noch eenigen anderen eedt: maer Ga naar margenoot44 uw’ Ia, zy ja, ende

[Folio 141v]
[fol. 141v]

het Neen, neen: op dat ghy Ga naar margenoot45 in geen oordeel en valt.

13

Is yemandt onder u Ga naar margenoot46 in lijden? dat hy bidde: is yemandt goets moets? Ga naar margenooti dat hy psalm-singe.

14

Is yemandt Ga naar margenoot47 cranck onder u? dat hy tot hem roepe Ga naar margenoot48 de Ouderlingen der Gemeynte, ende dat sy Ga naar margenoot49 over hem Ga naar margenoot50 bidden, Ga naar margenootk hem Ga naar margenoot51 salvende met olye Ga naar margenoot52 in den name des Heeren:

15

Ende Ga naar margenoot53 het gebedt des geloofs sal den siecken Ga naar margenoot54 behouden, ende Ga naar margenoot55 de Heere sal hem Ga naar margenoot56 oprechten, ende so hy Ga naar margenoot57 sonden gedaen sal hebben, het sal hem Ga naar margenoot58 vergeven worden.

16

Ga naar margenoot59 Belijdt malcanderen de misdaden, ende Ga naar margenoot60 bidt voor malcanderen, op dat ghy Ga naar margenoot61 gesont wordet. Een Ga naar margenoot62 crachtigh gebedt Ga naar margenoot63 des rechtveerdigen vermach veel.

17

Ga naar margenootl Elias was een mensche van gelijcke Ga naar margenoot64 bewegingen als wy, ende hy Ga naar margenoot65 badt een gebedt dat het niet en soude regenen: ende het en regende niet Ga naar margenoot66 op de aerde in dry jaren ende ses maenden.

18

Ga naar margenootm Ende hy badt wederom, ende de hemel gaf regen, ende de aerde bracht hare vrucht voort.

19

Broeders, Ga naar margenootn indien yemandt onder u Ga naar margenoot67 van de waerheyt is afgedwaelt, ende hem yemandt Ga naar margenoot68 bekeert,

20

Die wete, dat de gene, die eenen sondaer vande dwalinge sijnes wegs bekeert, sal Ga naar margenoot69 een ziele Ga naar margenoot70 van den doot Ga naar margenoot71 behouden, Ga naar margenooto ende sal menichte Ga naar margenoot72 der sonden Ga naar margenoot73 bedecken.

Eynde van den Sendt-brief des Apostels JACOBI. FINIS

margenoota
Prov. 11.28. Amos 6.1. Luc. 6.24. 1.Tim. 6.9.
margenoot1
Nam. die de rijckdommen onrechtveerdelick vergadert ofte de selve misbruyckt: ghelijck het volgende uytwijst. Want andersins en zijn de rijcdommen in haer selven niet quaet, maer een seghen Godts. Proverb. 10.22. Doch worden ghemeynlick ende seer lichtelick misbruyckt tot naedeel der salicheydt. Siet Matth. 13.22. ende 19. versen 23, 24. ende worden hier verstaen, niet alleen de gemeyne rijcke gierigaerts ende verquisters, maer oock die in publijcke autoriteyt zijn, als Coningen, Princen, Stadt-houders, Rechters, ende diergelijcke: die hare macht ende autoriteyt tot onderdruckinge der armen misbruycken, als blijckt uyt vers 6.
margenoot2
Ofte, die over u sullen komen. Namelick soo in dit leven, als voornamelick nae dit leven. Siet Luc. 16.23.
margenoot3
Namel. die ghy haddet behooren te besteden tot onderhoudt der armen.
margenoot4
D. hebt ghy liever by u laten verrotten, als den armen mede te deelen.
margenoot5
Namel. met welcke ghy den naeckten behoordet te kleeden. Siet Iesai.58.7.
margenoot6
Namel. dat ghy haddet behooren te geven tot onderhoudt van uwen naesten: gelijck te voren.
margenoot7
Namel. in uwe kisten ofte comptoiren, daer in ghy het gierighlick hebt bewaert, sonder van het selve den armen mede te deelen.
margenoot8
Dat is, sal tegen u zijn. Siet diergelijcke wijse van spreken Matth. 10.18. ende 23.31. Namelick in den dagh des oordeels.
margenoot9
D. om u te overtuygen van uwe gierigheyt, ende van uwe rechtveerige verdoemenisse. Siet Matth. 10.18. Marc. 1.44.
margenoot10
D. sal als een vyer zijn, met welck ghy sult ghepijnight worden.
margenootb
Matth. 6.19. Rom. 2.5.
margenoot11
Sommighe verstaen dit van den schat des toorns Godts die de gierigaerts in de laetste dagen overvallen sal, daer van Paulus spreeckt Ro. 2.5. maer wordt beter verstaen van de schatten der tijdlicke goederen, met welcker vergaderinge de gierigaerts altijt ende alleen besich zijn. Siet Matth. 6.19.
margenoot12
N. van de werelt. ofte, van u leven, dat is, tot den eynde uwes levens toe, als ghy nu al zijt gekomen tot hoogeren ouderdom, so en houdt ghy evenwel niet op noch gierichlick schatten te vergaderen. Siet Luc. 12.19. Ofte, tegen de laetste dagen.
margenootc
Levit. 19.13. Deut. 24.14.
margenoot13
Door dese eene soorte van ongerechticheydt verstaet hy alle andere diergelijcke.
margenoot14
N. tot Godt, dat hy wrake daer over soude willen doen. Siet Genes. 4.10. Hebr. 12.24.
margenoot15
Gr. de roepingen, D. de klachten der werck-lieden over dese uwe ongherechtigheydt.
margenoot16
Dit moet verstaen worden by ghelijckenisse van menschen genomen, waer door Gode menschelicke ledematen dickwils toe-geschreven worden, met eygentlick (want hy is een geest, Ioan. 4.24.) ende wort hier mede verstaen dat Godt hare klachten verhoort heeft. Siet Psal. 18.7. Ies. 37. vers 17.
margenoot17
Ofte, Sebaoth, gelijck de Hebreen lesen. Dit is een Hebreeusch woort, ende beteeckent heyrscharen, Namelick, des hemels ende der aerden, die tot sijnen dienst staen, ende voor hem strijden teghen sijne vyanden: welcken tytel Gode dickwils in den Ouden Testamente wordt toe-geschreven. Siet Iesai.1.9. Ierem. 11.20. Rom. 9.29. ende hier van den Apostel wordt uytgedruckt, om daer mede aen te wijsen sijne groote macht die hy heeft om de onderdruckers der rechtveerdige te straffen.
margenootd
Iob 21.13. Luc. 16. versen 19, 25.
margenoot18
Dat is, ghy hebt uwe rijckdommen verquist met overdadigheydt, gulsigheydt, ende brasserye: ende den armen laten honger lijden. Siet een exempel daer van Luc. 16. versen 19, 20, etc.
margenoot19
Siet oock 1.Timoth. 5.6.
margenoot20
Dat is, niet alleen uwe lichamen alsoo gemest, maer sulcks oock gedaen met grooten lust uwer herten, om die te versadigen.
margenoot21
Dat is, gelijck op de groote Feest-dagen als de danck-offeren geslachtet wierden, de menschen als dan plegen goeden chier te maken, soo doet ghy dagelicks. Siet Prov. 7.14. Iesa. 22.13.
margenoot22
Dat is, met gewelt ende wreetheydt de ontschuldige vervolght. Het welck dan verstaen moet worden van sulcke rijcke die oock in hoogheydt ende tot Overheydt gestelt zijn.
margenoot23
Dat is, hy laet hem van u onderdrucken, sonder yet daer tegen te doen. Siet een exempel in Naboth. 1.Reg. 21.13. ende in Stephano Actor. 7. versen 59, 60.
margenoot24
Dat is, verdraeght lanckmoedelick het ongelijck ende gewelt dat dese rijcke u aendoen.
margenoot25
Namel. om te oordeelen: die als dan het ongelijck den vromen aengedaen sal wreken, ende aen hare verdruckers rechtveerdighlick vergelden. 2.Thess. 1. versen 5, 6. ende als dan haer van de selve volkomelick verlossen. Luc. 21.28.
margenoot26
Dat is, met lanckmoedicheydt de selve verwachtende.
margenoot27
Dat is, die noodich is, als het landt eerst bezaeyt is.
margenoot28
Die daer nae tegen den tijdt des oogsts tot het ghewas dienstich is. Siet Deuter. 11.14.
margenoot29
Namel. gelijck de landtman. Ofte, ghy dan weest lanckmoedigh.
margenoot30
Namelick met een vast vertrouwen dat de Heere sijne beloften den geloovigen gedaen, te sijner tijdt sekerlick sal volbrengen.
margenoot31
Namel. ten oordeele: gelijck te voren.
margenoot32
Dat is, en sal niet lange vertoeven: in welcke hy u van der godtloosen gheselschap ende gewelt sal verlossen.
margenoot33
Dat is, en geeft malkandren geen oorsake met onbehoorlicke woorden ofte wercken om tegen malkandren daer over te suchten, dat is, bedroeft te zijn, ofte tot Godt te klagen.
margenoot34
Namel. Iesus Christus, die als Rechter der werelt all’ ongelijck sal straffen.
margenoot35
Dat is, is na by met sijne toekomste, gelijck een die al tot de deure ofte poorte is gekomen bereyt zijnde om in te gaen. Siet Matth. 24.33.
margenoot36
Gr. des lijdens van het quaet. dat is, der verdruckingen.
margenoot37
Derselver exempel stelt oock de Heere Christus tot dien eynde voor Matth. 5.12.
margenoot38
Dat is, uyt last, bevel, ende ingeven des Heeren. Siet 2.Petr. 1. versen 20, 21.
margenoote
Matth. 5.11.
margenootf
Iob 1. versen 21, 22.
margenoot39
Dat is, de goede uyt komste die de Heere aen Iob verleent heeft uyt alle sijne quaden, die hy geduldelick verdragen heeft. Siet van deselve Iob 42.10.
margenootg
Num.14.18. Psal. 103.8.
margenoot40
Gr. is van vele ingewanden: ende wordt door de ingewanden verstaen een inwendige beroeringe des ghemoets tot barmhertigheydt. Siet Luc. 1.78. Philip. 2.1. Coloss. 3.12.
margenooth
Matth. 5.34. 2.Corinth. 1. versen 17, 18.
margenoot41
Namelick lichtveerdelick: ofte uyt mismoedigheydt, ghelijck de menschen in tegenspoet menighmael pleghen. Siet oock Matth. 5.34. ende 23.16, 18. Want anders is een wettigh eedtsweeren by den Name Godts niet verboden. Hebr. 6.16.
margenoot42
Dat is, niet by eenige creatueren, gelijck vele gewent waren te doen, die meynden als sy den Name Godts niet uyt en druckten in hare reden, datse dan den selven niet en ontheylighden, ofte lichtveerdelick en misbruyckten: gelijck oock de Phariseen leerden. Siet Matth. 5.34, etc.
margenoot43
Die lichtveerdelick, ofte by eenige andere creatuere souden gedaen worden.
margenoot44
D. de waerheydt eenvoudelick uytdruckende met Ia, ende desgelicks, als yet ontkent wort, het selve eenvoudelick uytdruckende met Neen, sonder eenigen eedt daer by te doen in uwe gemeyne reden, t’samen-sprekingen, ofte handelingen.
margenoot45
Dat is, straffe, die Godt gedreyght heeft den genen die sijnen Name lichtveerdelick misbruycken. Exod. 20.7. Siet van dese wijse van spreken Matth. 23.14. Luc. 23.40. Rom. 2.3. ende 13.2. 1.Cor. 11.29. Iac. 3.1. Andere lesen in gheveynstheydt: waermede dan aengewesen soude worden, dat soodanige lichtveerdige eeden, ofte by de creatueren, uyt geveynstheydt gedaen worden, ofte de menschen tot gheveynstheydt brengen, gelijck blijckt in de Phariseen. Matth. 23.19.
margenoot46
Namelick, van eenigh quaet, gelijck het Griecx woordt mede-brenght.
margenooti
Ephes. 5.19. Coloss. 3.16.
margenoot47
Namel. van lichamelicke sieckte.
margenoot48
Namelick, die de gave hebben van ghesont-makinge door mirakelen, welcke doe ter tijdt sommige Leeraren ende Ouderlingen gegeven wierdt. Siet 1.Corinth. 12.9.
margenoot49
Ofte, voor hem.
margenoot50
Soo heeft gebeden Eliseus over den sone der weduwe, 2.Reg. 4.33. Christus over Lazarum. Ioan. 11.41. ende Paulus over Eutychum. Actor. 20.10. Namelick, dat Godt hem sijne sonden wil vergeven, ende sijne ghesontheydt wedergeven.
margenootk
Marc. 6.13.
margenoot51
Namelick, nae het exempel der Discipelen, die van Christo ontfangen hebbende de gave van mirakeleuse gesontmakinge, daer toe olye gebruyckten Marc. 6.13. niet dat in olye eenige verborgene kracht was om de sieckten te genesen, maer sy gebruyckten de selve als een extra-ordinaris teecken, waer uyt bekent wierdt dat door haren dienst sulck een mirakel van Godt geschiedde tot bevestinge van hare leere: gelijck men siet dat Christus en de Apostelen, in het genesen van de sieckten, nu speecksel, slick, aen-rakingen, oplegginge der handen, dan hare schaduwen, gordelen ende sweet-doecken daer toe gebruyckten. Welcke gave van mirakeleuse gesont-makinghe alsoo’se nu vele hondert jaren opgehouden heeft, als niet meer noodigh zijnde, overmits de Euangelische leere genoechsamelick met mirakelen is bevestight, soo wordt te vergeefs ende spottelick dit uyterlick teecken noch huydendaeghs als een Sacrament gebruyckt, ende noch meer wordt het superstitieuselick misbruyckt, als men meynt dat sulcke salvinge kracht heeft om de sonden wech te nemen, ende dat het tot saligheydt der zielen dienstigh is.
margenoot52
Dat is, aenroepende den Name des Heeren, die de autheur is van sulcke mirakeleuse gesont-makinge.
margenoot53
D. dat soo van de Ouderlingen als van de siecke uyt waren geloove tot den Heere gedaen wordt.
margenoot54
Dat is, sal den siecken verlossen van de lichamelicke sieckte, nae des Heeren wille.
margenoot55
Namelick, als zijnde de werck-meester van dese mirakeleuse gesont-makinge. Het welck uytdruckelick daer by ghedaen wordt, op dat men niet en meyne dat de olye, ofte het uyt-gesproken gebedt, sulcke kracht souden hebben in haer selven.
margenoot56
Ofte, op helpen. Namelick, uyt sijne sieckte.
margenoot57
Namelick, om welcke Godt hem die sieckte soude mogen toe gesonden hebben: gelijck Ioan. 5.14. 1.Corint. 11.30.
margenoot58
Namel. van den Heere, als men hem daerom behoorlick biddet.
margenoot59
De Apostel en wil hier mede niet leeren, dat de geloovige alle hare sonden souden moeten openbaren ende belijden aen een Kercken-dienaer, om van de selve ontslaginge ofte vergevinge te verkrijgen, ghelijck verkeerdelick gemeynt wordt. Want hy spreeckt hier uytdruckelick van eene belijdenisse die men malkanderen moet doen, D. de eene geloovige aen den anderen, ende dat oock onderlinge, nae gelegentheyt der saken. Ende worden door de sonden verstaen eerstelick die sonden die de een geloovige tegen den anderen soude mogen gedaen hebben, waer door de liefde des naesten verbroken, ende onvrede soude mogen ontstaen zijn: waer van de Apostel wil dat de gene die tegen sijnen naesten misdaen heeft, sijne schult sal belijden ofte bekennen, ende met hem daer over versoenen, gelijck oock Christus leert Matth. 5.23. ’t welck gelijck het tot allen tijden wel behoort te geschieden, so is’t insonderheyt noodigh als men sieck is. Daer beneven, so yemant in eenige sonde mogen gevallen zijn, daer over hy so beswaert zy, dat hy hem selven alleen niet wel en kan troosten, dat hy als dan die sonde openbare aen een ander, ’t zy Kerckendienaer ofte eenigen anderen goeden vrient, om van den selven getroost te worden uyt Godes woort, ende om hem te helpen bidden, dat die sonde hem van Godt mach vergeven worden: gelijck de volgende woorden medebrengen.
margenoot60
N. om vergevinge der sonden, die men malkandren beleden heeft, als om de gesontheyt des lichaems wanneer yemant sieck is, gelijck in het voorgaende vers.
margenoot61
N. nae lichaem ende nae ziele.
margenoot62
D. vyerigh ende oprecht; ofte, sterck aenhoudende.
margenoot63
D. van een vroom geloovigh mensche.
margenootl
1.Reg. 17.1. Luc. 4.25.
margenoot64
Ofte, lijden. Siet Act. 14.15. het welck daer by gedaen wort, op datmen niet en soude meynen dat Elias van wegen sijnen grooten yver ende Godtsaligheydt eenige verdienste in’t bidden by Godt soude hebben gehadt, alsoo hy sijne swackheden oock gehadt heeft, ende alleen uyt genade van Godt is verhoort geweest.
margenoot65
Ofte, badt met een gebedt. Een Hebr. wijse van spreken, door welcke verdubbelinge te kennen gegeven wort dat hy seer sterck badt.
margenoot66
D. over het lant der Israeliten. Want het en was geen algemeyne droochte over de gantsche werelt.
margenootm
1.Reg. 18.45.
margenootn
Mat. 18.15.
margenoot67
N. der Euangelische leere, ’t zy in gevoelen, ofte, in wandel.
margenoot68
N. door onderrechtingen inde gesonde leere, ende ernstige vermaningen tot boetveerdigheyt, welcke middelen zijn waer door Godt de menschen bekeert: ende wort desen middelen toegeschreven ’tgene Godts eygen werck is om dat hy daer door krachtelick werckt.
margenoot69
N. des dwalenden. Iud. vers 23.
margenoot70
N. van de eeuwige doot.
margenoot71
N. als een instrument zijnde van dese behoudenisse. Siet diergelijcke 1.Tim. 4.16.
margenooto
Prov. 10.12. 1.Petr. 4.8.
margenoot72
N. des af-gedwaelden.
margenoot73
D. sal het daer toe brengen, dat Godt de sonden des af-gedwaelden bedecken ende hem niet toerekenen sal: ende oock dat sijne sonden by de menschen in vergetinge ende vergevinge sullen gehouden worden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken