Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 143v]
[fol. 143v]

Het iij. Capittel.

1 Petrus vermaent de vrouwen tot onderdanigheyt aen hare mannen. 3 ende tot vercieringe niet des uyterlicken, maer des verborgen mensches. 5 Stelt haer tot dien eynde voor het exempel der heylige vrouwen in ’t Oude Testament, ende voornamelick van Sara. 7 Vermaent oock de mannen, dat sy met verstant by hare vrouwen woonen. 8 Komt daer nae weder tot vermaningen van onderlinge liefde. 9 ende bysonderlick van verdraeghsaemheydt ende vreedsaemheydt, met belofte van Godts segen uyt den 34 Psalm. 13 Wijst aen hoe sy niet en hebben te vreesen wanneer sy onschuldigh lijden, ende hoe sy altijt moeten bereyt zijn om reden te geven van de hope die in haer is. 18 Stelt haer voor oogen het exempel des lijdens Christi, ende sijne uytkomste uyt het selve. 19 gelijck oock het contrary exempel der straffe van de ongehoorsaemheyt der eerste werelt ten tijde van Noë, ende der verlossinge van Noë door de Arcke uyt het water, als hy met lijdsaemheyt daer op verwacht hadde. 21 waer van nu oock de Doop een tegen-beelt is, die ons wijst op de opstandinge ende heerlickheyt Christi.

1

Ga naar margenoota DEsgelijcks ghy vrouwen, zijt uwe eygene mannen onderdanich: op dat oock so eenige Ga naar margenoot1 den woorde ongehoorsaem zijn, sy door den wandel der vrouwen sonder woort Ga naar margenoot2 mogen gewonnen worden:

2

Als sy sullen ingesien hebben uwen cuyschen wandel Ga naar margenoot3 in vreese.

3

Ga naar margenootb Welcker Ga naar margenoot4 verciersel zy, niet ’t gene uyterlick is, [bestaende] in het vlechten des hayrs, ende omhangen van goudt, ofte van cleederen aen te trecken:

4

Maer Ga naar margenoot5 de verborgen mensche des herten, in het onverderflick [verciersel] eens sachtmoedigen ende stillen geests, die Ga naar margenoot6 costelick is voor Godt.

5

Want alsoo vercierden haer selven eertijds oock Ga naar margenoot7 de heylige vrouwen, die op Godt hoopten, ende waren hare eygene mannen onderdanigh:

6

Ga naar margenootc Gelijck Sara Abraham gehoorsaem is geweest, hem noemende heere, welcker Ga naar margenoot8 dochters Ga naar margenoot9 ghy geworden zijt, als ghy wel doet, ende niet en vreest Ga naar margenoot10 voor eenige verschrickinge.

7

Ghy mannen insgelijcks, Ga naar margenootd woonet by [haer] Ga naar margenoot11 met verstandt, den vrouwelijcken Ga naar margenoot12 vate, als het swackste, Ga naar margenoot13 eere gevende, als die oock Ga naar margenoot14 mede-erfghenamen der genade des levens [met haer] zijt: op dat uwe gebeden Ga naar margenoot15 niet verhindert en worden.

8

Ga naar margenoot16 Ende eyndelijck, Ga naar margenoote zijt alle eens gesint, Ga naar margenoot17 mede-lijdich, de broeders lief hebbende, Ga naar margenoot18 met innerlijcke barmherticheyt beweeght, Ga naar margenoot19 vriendelijck:

9

Ga naar margenootf En vergelt niet quaet voor quaet, of schelden voor schelden: Ga naar margenoot20 maer segent daer en tegen: wetende Ga naar margenoot21 dat ghy daer toe geroepen zijt, Ga naar margenootg op dat ghy Ga naar margenoot22 segeninge soudt be-erven.

10

Ga naar margenooth Ga naar margenoot23 Want wie Ga naar margenoot24 het leven wil lief hebben, ende Ga naar margenoot25 goede dagen sien, die stille sijn tonge van het quaedt, ende sijne lippen datse geen bedrogh en spreken:

11

Ga naar margenooti Die wijcke af van het quaede, ende doe het goede: die soecke vrede ende jage den selven na.

12

Want Ga naar margenoot26 de oogen des Heeren zijn over de rechtveerdighe, ende sijne ooren tot haer ghebedt: maer Ga naar margenoot27 het aenghesicht des Heeren is tegen de gene die quaet doen.

13

Ende Ga naar margenoot28 wie is ’t die u quaet doen sal, indien ghy nae-volghers zijt van het goet?

14

Ga naar margenootk Maer indien ghy oock lijdet om der gerechticheyt wille so zijt ghy saligh: Ga naar margenootl ende Ga naar margenoot29 en vreest niet uyt vreese van haer, noch en wert niet ontroert:

15

Ga naar margenootm Maer Ga naar margenoot30 heylicht Godt den Heere in uwe herten: Ga naar margenootn ende zijt altijt bereyt Ga naar margenoot31 tot verantwoordinge aen een yegelick Ga naar margenoot32 die u rekenschap afeyscht Ga naar margenoot33 van de hope die in u is, met sachtmoedicheyt ende Ga naar margenoot34 vreese.

16

Ende Ga naar margenoot35 hebt een goede conscientie, Ga naar margenooto op dat in’t gene sy qualick van u spreken, als van quaetdoenders, sy beschaemt mogen worden die uwen goeden wandel Ga naar margenoot36 in Christo lasteren.

17

Want het is beter dat ghy wel doende (indien ’t de wille Godts wil) Ga naar margenoot37 lijdet, dan quaet doende.

18

Ga naar margenootp Want Christus heeft oock eens voor de sonden geleden, hy rechtveerdigh voor de onrechtveerdige: op dat hy ons tot Godt soude brengen, die wel is gedoodet Ga naar margenoot38 in het vleesch, maer levendigh gemaeckt Ga naar margenoot39 door den Geest:

19

Ga naar margenoot40 In den welcken Ga naar margenoot41 hy oock Ga naar margenoot42 he-

[Folio 144r]
[fol. 144r]

nen gegaen zijnde Ga naar margenoot43 den geesten Ga naar margenootq die inde gevangenisse [zijn] Ga naar margenoot44 gepredickt heeft,

20

Ga naar margenootr Die eertijts ongehoorsaem waren, Ga naar margenoots wanneer de lanckmoedicheyt Godts eenmael Ga naar margenoot45 verwachtede in de dagen van Noë, als de Arcke toebereydt wierdt: waer in weynige ( Ga naar margenoott dat is acht) Ga naar margenoot46 zielen behouden wierden Ga naar margenoot47 door het water.

21

Ga naar margenootv Ga naar margenoot48 Waer van het Ga naar margenoot49 tegen-beeldt de Doop, ons nu oock behoudt, Ga naar margenoot50 niet die een aflegginge is der vuylicheyt Ga naar margenoot51 des lichaems, maer Ga naar margenoot52 die een vrage is Ga naar margenoot53 eener goeder conscientie tot Godt Ga naar margenoot54 door de opstandinge Iesu Christi,

22

Ga naar margenootx Welcke is Ga naar margenoot55 aen de rechter-[handt] Godts, opgevaren ten hemel, de Engelen, ende machten, ende crachten hem onderdanigh gemaeckt zijnde.

margenoota
Genes. 3.16. 1.Corinth. 14.34. Ephes. 5.22. Colos. 3.18. Tit. 2.5.
margenoot1
N. des Euangeliums.
margenoot2
D. tot Christum bekeert worden, ghelijck dit woordt winnen gebruyckt wordt Mat. 18.15. 1.Cor. 9.19. ende elders. Niet dat het goet leven sonder woordt ghenoech zy om den mensche te bekeeren, ofte tot het gheloove te brengen. Want dat doet de H. Geest door’t woort Godts alleen. Psal. 19.8. Rom. 1.16. ende 10.17. maer om dat sulcke mannen siende den goeden wandel der gheloovige vrouwen, een goet gevoelen krijgen van dat woordt, ende van de Religie die sy belijden, ende een begeerte om ’tselve oock te hooren, ende haer selven door Godts ghenade daer nae te schicken.
margenoot3
Dat is, eerbiedinge ende sorghvuldigheydt, Namelick, in den dienst Godts ende harer mannen.
margenootb
1.Timoth. 2.9. Tit. 2.3.
margenoot4
D. haer voornaemste verciersel zy, want Paulus 1.Tim. 2.9. laet oock een eerbaer, ofte cierlick gewaet den vrouwen toe: maer Petrus bestraft hier alle onmatighe ende al te curieuse vercieringe, daer het vrouwelick geslachte dickmael toe geneghen is, ende alle hooverdye ende trotsheydt in de ordinarise ende andersins gheoorlofde vercieringe.
margenoot5
Dat is, de inwendige mensche, die dagelicx vernieuwt wort, nae Godts evenbeeldt. 2.Corint. 4. vers 16.
margenoot6
D. dierbaer, ende aengenaem.
margenoot7
Namel. die over hare Godtvruchtigheyt, voorsichtigheydt, ende nedrigheyt gepresen worden in het oude Testament, als Rebecca, Anna de moeder Samuels, Abigail, Hester, ende diergelijcke.
margenootc
Genes. 18.12.
margenoot8
Gr. kinderen. Namel. nae den geest, gelijck Abraham de Vader is aller geloovigen. Rom. 4.16.
margenoot9
D. ghy metter daedt bewijst geworden te zijn, gelijck Ioan. 15.8.
margenoot10
Ofte, met. Het Griecx woordt beteeckent een haestige ofte schielicke verbaestheydt, gelijck een vogel ofte eenich ander dier verbaest is, wanneer het yet siet ofte hoort dat hem ghevaerlick is. Dese verbaestheydt, die het vrouwlick geslachte lichtlick over komt overmits de swackheydt harer natuere, verklaert den Apostel dat sy in den dienst harer mannen lichtelick konnen ontgaen, als sy maer wel doen, ende eene goede conscientie voor Godt houden.
margenootd
Ephes. 5.25, etc. Col. 3.19.
margenoot11
Gr. nae verstant. Dat is, uwe heerschappye gebruyckende met voorsichtigheydt ende matigheydt.
margenoot12
Een Hebreeusche wijse van spreken, waer door eenigh instrument, het zy een persoon, ofte eenige andere sake zijnde, beteeckent wort, ende wort de vrouwe hier alsoo genaemt, om datse geschapen is tot een hulpe des mans. Genes. 2.18.
margenoot13
Namel. niet boven den man, maer neven den man, ofte naest den man boven het geheele overige huysgesin, gevoeght met eene sonderlinge sorge ende mededoogenheydt, gelijck het woordt eere oock mede-brenght. Matth. 15.4. 1.Timoth. 5.17. het welck oock de liefde des mans, ende hare sorge over het huys vereyscht. Siet Psal. 45.10, etc. Prov. 31. versen 27, 28. Ephes. 5.25, etc.
margenoot14
Namel. des eeuwigen levens. Sommige boecken hebben als die mede-erfgenamen met u zijn. het welck met den sin wel over een komt.
margenoot15
Namel. door twist ofte tweespalt. Ende worden hier onder de gebeden oock allerley oefeningen der Godts-dienstigheydt verstaen.
margenoot16
Den Apostel keert nu wederom tot de vermaninghen, die een yegelick aengaen.
margenoote
Rom. 12.16. ende 15.5. 1.Corinth. 1.10. Philip. 2.2. ende 3.16.
margenoot17
Namel. met malkandren. Het Griecx woordt beteeckent eygentlick een medegevoelen hebben van het lijden eens anders.
margenoot18
Het Griecx woordt beteeckent een deught waer door het ingewant ofte het herte over eens anderen noodt lichtelick wort beweeght.
margenoot19
Dit woordt beteeckent eygentlick, die bedenckt, ofte bevroet, ’t gene een ander aengenaem is.
margenootf
Levit. 19.18. Prov. 20.22. ende 24.19. Mat. 5.39. Rom. 12.17. 1.Corinth. 6.7. 1.Thess. 5.15.
margenoot20
D. bidt voor die, ende doet wel den genen die u schelden, ofte quaet doen, gelijck Christus oock gebiedt Matth. 5.44. Doch staet hier te bemercken, dat Petrus, ghelijck oock Christus, niet en spreken van het ampt eener Overheydt tegen openbare boosdoenders, maer van het ampt van een gemeyn Christen tegen een yeder in het bysonder.
margenoot21
Namelick, van Godt, dien ghy daghelicks oock vertoorndet door uwe sonden, ende wiens segeninge ghy derhalven oock onweerdich waert. Het kan oock gevoeght worden met het voorgaende. Namelick, dat ghy daer toe geroepen zijt, om geen quaet met quaet te vergelden.
margenootg
Matth. 25.34. 1.Timoth. 4.8.
margenoot22
Namelick, tijtlicke ende eeuwighe, ghelijck de plaetse hier tot bewijs voort ghebracht mede-brengt.
margenooth
Psal. 34.13, etc. Iacob. 1.26.
margenoot23
Dese plaetse is ghenomen uyt den Psal. 34.13, etc. ende volght daer in den Apostel meest de Gr. oversettinge, die den sin des Hebr. wel uyt-druckt. Doch het ghene de Propheet vraeghsche wijse voorstelt, set den Apostel verhaelsche wijse.
margenoot24
Hebr. wie is de man die het leven wil, ende lief heeft, ofte begeert, het goede te sien?
margenoot25
D. een ghelucksalich leven leyden. want al ist dat de Godtsalige menichmael verdruckt worden, soo houden sy nochtans altijdt een goede conscientie, ende hebben een salighe uytkomste te verwachten. Daerom sy oock haer selfs verheugen in de verdruckinghen. Rom. 5.3. Iacob. 1.2, etc.
margenooti
Psal. 37.27. Iesai. 1.16. 3.Ioan. vers 11.
margenoot26
Dat is, de gunstige ende sorghvuldige oogen des Heeren.
margenoot27
Dat is, het toornich ofte afkeerich aenschijn des Heeren.
margenoot28
Dat is, ofte niemant en sal u quaet willen doen, als ghy naevolgers zijt van het goede, ofte soo yemandt evenwel sulcks doet, die en kan u in uwe gelucksaligheydt niet schadigen, dewijle ghy om de gerechtigheydt lijdet.
margenootk
Matth. 5.10. 1.Petr. 2.20. ende 4.14.
margenootl
Iesai. 8.12. Ierem. 1.8.
margenoot29
Gr. en vreest niet haere vreese. Dat is, gelijck sy vreesen ende ontroert zijn, om dat sy een quade conscientie hebben, gelijck Iesai. capit. 8. vers 12. waer uyt Petrus dese woorden tot sijn voornemen past.
margenootm
Iob 1.21.
margenoot30
Dat is, schrijft hem alle lof ende eere toe, hanght alleen aen hem, ende betrouwt op hem, ghelijck Iob 33.4. Rom. 4.20. want dan geven wy Godt sijne hooghste eere, als wy sijne genade, trouwe, wijsheydt, ende mogentheydt alles toeschrijven.
margenootn
Psal. 119.46. Actor. 4.8.
margenoot31
Dat is, opentlicke belijdinge ende bescherminge uyt Godts woordt van uwe hope nae de mate der gaven, die ghy ontfangen hebt.
margenoot32
Namelick, ampts halven, ofte om onderricht te worden. Ofte, wanneer de verdedinge der waerheydt sulcks vereyscht. Want anders seght oock Christus, dat wy het heylige voor de honden niet en sullen werpen, noch de peerlen voor de swijnen, op dat sy haer niet omkeeren ende ons verscheuren. Matth. 7.6.
margenoot33
Dat is, van den grondt uwes geloofs, ende volgens oock van uwe hope daer ghy op steunt.
margenoot34
Dat is, met sorghvuldige voorsichtigheyt, op dat u niets en ontvalle dat Godts Gemeynte, ofte den Euangelio soude nadeeligh zijn. Siet een exempel in Christo Ioan. 18. versen 19, 20. als hy voor de Rechters stont.
margenoot35
Ofte, houdt. Namelick, in al uw doen, ende in alle dese vreese ofte voorsichtigheydt, op dat ghy onder den deck-mantel van dien niet nae en laet opentlick te belijden het gene Godt u in sijn woordt gebiedt, ofte dat tot sijne eere dient.
margenooto
Tit. 2.8. 1.Petr. 2.12, 15.
margenoot36
Dat is, nae Christi leere ende bevel.
margenoot37
Namel. tot beproevinge uwes geloofs. Iacob 1. versen 2, 3, 4.
margenootp
Rom. 5.6. Hebr. 9.15, 28.
margenoot38
Ofte, nae het vleesch. Dat is, nae sijne menschelicke natuere, gelijck dit woordt vleesch van Christo doorgaens wordt verstaen. Siet Ioan. 1.14. Rom. 1.3. 1.Timoth. 3.16. want hoe wel de gene die het lichaem dooden de ziele niet en konnen dooden, Matth. 10.28. nochtans wordt de geheele mensche geseght gedoodt te zijn, wanneer ziele ende lichaem door een geweldige doodt van den anderen worden gescheyden: hoe wel geen gewelt de ziele noch het lichaem Christi van sijne Godtheydt en heeft konnen scheyden.
margenoot39
Dat is, door sijne Godtlicke natuere, door welcke hy sijne menscheyt uyt den dooden heeft op-geweckt, gelijck dit woordt geest voor de Godtlicke natuere Christi oock elders genomen wordt. Siet Rom. 1.4. Hebr. 9.14, etc. Andere setten het over nae den geest, ende verstaen het van de ziele Christi, die levendich is gebleven, al was sijn lichaem gedoodt. Doch alsoo en soude Petrus hier van Christo niet anders seggen dan dat alle geloovighe toekomt. Matth. 10. vers 28. ende dit strijdt oock tegen de eygenschap van het Griecx woordt Zoopoietheis, het welck dan niet en beteeckent eenen die levendich blijft, maer levendich gemaeckt is. welcke levendich-makinge een eygen werck Godts is. Siet Ioan. 5.21. Rom 4.17. 1.Timoth. 6.13. Het gene oock van desen geest Christi hier nae geseght wordt, dat hy door den selven den geesten in de gevangenisse zijnde ten tijden van Noë gepredickt heeft, en kan van de ziele Christi, die voor sijne ontfangenisse uyt Maria noch niet en was, oock niet geseght worden.
margenoot40
Ofte, door den welcken. Namelick, geest, ofte sijne Godtheydt.
margenoot41
Namelick, Christus van welcken Petrus hier spreeckt.
margenoot42
Ofte, gekomen zijnde. Dat is, van den hemel af gekomen zijnde. Namel. door sijne openbaringe ende werckinge, ghelijck hy selve tot Abraham sprack, als hy neder quam om Loth te verlossen, ende Sodoma ende Gomorra door het vyer te straffen. Genes. cap. 18. vers 21. ende om sijn volck Israel uyt Egypten te verlossen, ende de Egyptenaers te straffen. Exod. 3.8.
margenoot43
Dese plaetse is swaer, ende wordt daerom verscheydelick uytgelegt. Sommige verstaen door dese geesten de Heydenen, die in de schaduwe des doots ende gelijck als in de helle saten, dien Christus door sijne Apostelen het Euangelium gepredickt heeft. Doch de Heydenen en worden nergens geesten ghenaemt, ende de omstandigheydt des tijdts wanneer dese predicatie haer is geschiet, en past op sulcke uyt-legginghe niet, dewijle de Apostelen niet ten tijden van Noë, maer nae de verrijsenisse Christi, het Euangelium hebben verkondight. Andere verstaen door dese geesten de verdoemde zielen in de helle, aen de welcke Christus nae sijnen doodt hem selven op een extra-ordinarise wijse soude hebben gheopenbaert, om haer sijne overwinninge te verkondighen tot eenen schrick, ende haer van hare ondanckbaerheydt ende rechtveerdige straffe te overtuygen. Doch van sulcken extra-ordinarise verschijninge Christi in de helle en wordt nergens in de Schriftuere gewach gemaeckt. sy en was oock niet noodigh, ende het woordt prediken dat hier gebruyckt wordt, en wordt nergens in sulcken sin ghenomen. Andere verstaen daer door de zielen der geloovige des Ouden Testaments, die ergens onder de aerde in een voor-burcht der helle, als in een gevangenisse, souden bewaert zijn geweest, tot dat Christus soude gestorven zijn, ende met sijne ziele by haer verschenen, om haer te verkondigen hare verlossinge uyt dese gevangenisse, ende haer met hem in den hemel daer nae op te voeren. Welcke uytlegginge boven dien datse strijdt met het gene Christus seyde tot den bekeerden moordenaer aen het cruyce, heden sult ghy met my in het paradijs zijn, Luc. 23.43. soo strijdtse oock met de saligheyt van de zielen der voor-vaderen, die al voor Christi doodt ende opstandinge in den hemel waren, gelijck aengeteeckent is, op Hebr. 11. versen 5, 16, 40. ende 12.23. ende andere plaetsen meer. Nergens en wort oock een gevangenisse genoemt een plaetse daer in yemant bewaert wort om hem geluckiger te maken, maer wel een plaetse daer in yemant bewaert wordt tot sijn oordeel, ofte straffe. Het woordt prediken siet oock altijt in Godts woort op de noodinge tot geloove ende bekeeringe, die voor de zielen der afgestorvene geloovige des Ouden Testaments niet meer noodigh en was: gelijck oock niet gepast en kan worden op die zielen, als geseght wordt dat Christus door sijnen Geest gepredickt heeft de zielen die ten tijde van Noë ongehoorsaem waren. Daerom is dese uytlegginge de bequaemste ende sekerste, dat door de geesten hier verstaen worden de zielen van die menschen, aen welcke de geest, ofte Godtheydt Christi, door Noë de bekeeringe eertijdts heeft laten prediken, namelick doe sy noch leefden, welcke Noë daerom oock een prediker der gerechtigheydt wordt genaemt. 2.Petr. 2.5. welcke menschen, niet tegenstaende dese predikinge van Noë ende Godts lanckmoedigheyt over haer, even ongehoorsaem ende godtloos zijn gebleven, gelijck 2.Petr. 2.5. oock wort betuyght. Die oock om hare ongehoorsaemheyt ende godtloosheyt in de gevangenisse ofte helle zijn gheweest doe Petrus sijnen brief schreef, gelijck de helle oock een gevangenisse genaemt wort Apoc. 20.7. ende de onsalige geesten, die daer in zijn, worden geseght daer in bewaert te worden tot den dagh des oordeels. 2.Petr. 2.4. Iude vers 7.
margenootq
1.Petr. 4.6.
margenoot44
N. door Noe den prediker der gerechtigheyt. 2.Pet. 2.5.
margenootr
Gen. 6.5.
margenoots
Gen. 6.3, 14. Matth. 24.37. Luc. 17.26. Rom. 2.4.
margenoot45
Namel. hondert ende twintich jaren lanck, of de menschen haer souden bekeeren, eer hy de gedreyghde straffe soude uytvoeren Gen. 6.3. Siet oock van dese lanckmoedigheyt Godts tegen de ongehoorsame Rom. 2.4. ende 9.22.
margenoott
Gen. 8.18. 2.Petr. 2.5.
margenoot46
D. menschen, gelijck Act. 2.41.
margenoot47
Ofte, in het water. D. midden in ende door het water gelijck dit Griecx woordt dia oock genomen wort Rom. 4.11. 1.Tim. 2.15.
margenootv
Ephes. 5.26.
margenoot48
Dit siet op de Arke ende inganck van Noë in de Arke, door welcke Noë is behouden gebleven in’t water der sunt-vloet, daer de andere in vergingen.
margenoot49
De Doop wort alsoo genaemt, om dat hy een Sacrament is van onse behoudenisse uyt het gemeyn verderf der wereltsche menschen, gelijck de Arke was een middel van de lichamelicke behoudenisse van Noë ende de sijne uyt het verderf der eerste werelt.
margenoot50
D. dit Doop en behoudt onse zielen eygentlick niet, die uytwendigh is, ende waer door de vuylicheyt des lichaems wort afgewasschen, welcker oock vele huychelaers ende mondt-Christenen deelachtigh zijn, maer, wil hy seggen, die inwendigh is, ende door het bloedt ende den Geest Christi aen onse zielen geschiet.
margenoot51
Gr. des vleeschs.
margenoot52
Ofte, afvraginge. Het Griecx woordt beteeckent hier sulck een afvraginge die met een ernstighe begeerte is gevoeght van het gene daer men nae vraeght, gelijck als men yemandt om raedt ofte hulpe vraeght, ofte versoeckt.
margenoot53
D. die door het bloedt ende den Geest Iesu Christi is gereynight. Hebr. 9.14. Ende wort hier door verstaen de vrymoedige toeganck ende aensprake der geloovige in haer vertrouwen, ende in hare gebeden tot Godt, als tot haren vader. Siet Rom. 8.15. ende Galat. 4.6. welcke een onverscheydelicke vrucht is van de vergevinge onser sonden, ende van onse vernieuwinge ofte wedergeboorte. Andere meenen dat hier gesien wort op het gebruyck des Doops der volwassene in de eerste Kercke, welcken afgevraeght wiert, of sy oock den Duyvel ende de werelt voortaen wilden afsweeren, ende in een nieuw leven, met een goede conscientie, voor Godt wandelen, waer op sy antwoorden, dat ja: welcke vrage ende antwoorde door dit Griecx woort eperotema soude verstaen worden. Dese antwoorde dan uyt een goede ofte gereynighde conscientie voor Godt spruytende, betuyght oock den inwendigen Doop des herten.
margenoot54
N. die een volkomen bewijs is van Christi voldoeninge voor onse sonden, ende een onderpandt van de opweckinge des nieuwen menschen, ende van onse salige opstandinge hier naemaels. Siet Rom. 6.3, etc.
margenootx
Ephes. 1.20
margenoot55
Siet hier van ende het gene volght Ephes. 1.20, etc. Coloss. 3.1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken