Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het Eerste Capittel.

1 De Apostel verklaert dat de Heere die hy verkondight, gantsch seker ende treflick is. 3 ende dat hy die voorstelt op dat de geloovighe daer door ghemeynschap souden hebben met Godt, ende hare blijtschap volmaeckt zy. 5 dat wy met Godt, die het licht is, geen gemeynschap en konnen hebben als wy in duysternisse wandelen. 7 maer so wy in ’t licht wandelen dat onse sonden door Christi bloedt gereynight zijn. 8 Dat wy ons niet en moeten laten voorstaen dat wy geen sondaers en zijn, 9 maer dat wy onse sonden voor Godt moeten belijden, ende dat de selve ons van Godt sullen vergeven worden.

1

HET gene Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 van den beginne was, ’tgene wy gehoort hebben, ’tgene wy gesien hebben met onse oogen, Ga naar margenootb ’t ghene wy Ga naar margenoot2 aenschouwt hebben, Ga naar margenootc ende onse handen getast hebben, Ga naar margenoot3 van het Woort Ga naar margenoot4 des levens:

2

(Ga naar margenoot5 Want Ga naar margenoot6 het Leven Ga naar margenoot7 is geopenbaert, ende Ga naar margenoot8 wy hebben’t gesien, ende wy getuygen, ende vercondigen u lieden Ga naar margenoot9 dat eeuwige Leven, Ga naar margenoot10 ’twelck by den Vader was, ende Ga naar margenoot11 ons is geopenbaert)

3

’T gene wy [dan] gesien ende gehoort hebben, dat vercondigen wy u, op dat oock ghy Ga naar margenoot12 met ons Ga naar margenoot13 gemeynschap soudt hebben, ende dese Ga naar margenoot14 onse gemeynschap Ga naar margenoot15 oock [zy] Ga naar margenoot16 met den Vader, ende Ga naar margenoot17 met sijnen Sone Iesu Christo.

4

Ende dese dingen schrijven wy u, op dat Ga naar margenoot18 uwe blijdtschap Ga naar margenoot19 vervult zy.

5

Ende dit is Ga naar margenoot20 de vercondinge, die wy van Ga naar margenoot21 hem gehoort hebben, ende wy u vercondigen, Ga naar margenootd dat Godt Ga naar margenoot22 een licht is, ende Ga naar margenoot23 gansch geene duysternisse in hem en is.

6

Indien wy seggen dat wy gemeynschap met hem hebben, ende wy in Ga naar margenoot24 de duysternisse Ga naar margenoot25 wandelen, so Ga naar margenoot26 liegen wy, ende en Ga naar margenoot27 doen de waerheyt niet.

7

Maer indien wy Ga naar margenoot28 in het licht wandelen, gelijck hy in het licht is, so hebben wy ghemeynschap Ga naar margenoot29 met malkanderen, Ga naar margenoote Ga naar margenoot30 ende het bloedt Iesu Christi Ga naar margenoot31 sijns Soons Ga naar margenoot32 reynight ons van Ga naar margenoot33 alle sonde.

8

Ga naar margenootf Indien wy seggen dat wy geen sonde en hebben, Ga naar margenoot34 so verleyden wy ons selven, ende Ga naar margenoot35 de waerheyt en is in ons niet.

9

Ga naar margenootg Indien wy onse sonden Ga naar margenoot36 belijden,

[Folio 147v]
[fol. 147v]

hy is Ga naar margenoot37 getrouw ende Ga naar margenoot38 rechtveerdigh, dat hy ons de sonden vergeve, ende ons reynige van alle ongerechticheyt.

10

Indien wy seggen dat wy niet gesondight en hebben, so Ga naar margenoot39 maecken wy hem tot een leugenaer, ende Ga naar margenoot40 sijn woort en is niet in ons.

margenoota
Ioan. 1.1.
margenoot1
N. der scheppinge, dat is, van alle eeuwigheydt. Siet Mich. 5.1. Ioan. 1.1. waer mede de Godtlicke natuere Christi beschreven wort: gelijck met de volgende woorden sijne menschelicke natuere, na welcke hy ghehoort, gesien, ende getast is, ende in de welcke hy oock door mirakelen ende andersins sijne heerlickheydt somwijlen heeft geopenbaert.
margenootb
Ioan. 1.14. 2.Petr. 1.16.
margenoot2
Dat segt meer als gesien: want dat geschiet dickwils ter loop, maer het gene men aenschouwt daer op letmen met aendacht.
margenootc
Luc. 24.39. Ioan. 20.27.
margenoot3
D. van den Heere Iesu Christo, die het woordt van desen Apostel genaemt wordt, Ioan. 1. versen 1, 14. 1.Ioan. 5.7. Apoc. 19.13. Siet de aenteeckeninge op Ioan. 1.1.
margenoot4
Dese tytel wordt het woordt, dat is, den Sone Godts, toe-geschreven, om dat hy dat eeuwigh levende wesen Godts in hem selven heeft, ende den schepselen het leven geeft, ende ons het eeuwighe leven niet alleen heeft verkondight maer oock verworven heeft, ende mede-deelt. Siet Ioan. 1.4. ende 14.6.
margenoot5
Gr. ende. ghelijck oock capit. 3.4.
margenoot6
Dat is, de Sone Godts: die oock het leven genaemt wordt Ioan. 1.4. ende 14.6.
margenoot7
Namelick, in den vleesche, ghelijck Paulus spreeckt 1.Timoth. 3.16.
margenoot8
Namelick, Apostelen hebben het woordt, dat is, den Sone Godts gesien in sijne aengenomene menschelicke natuere. Een wijse van spreken van den persoon Christi gebruycklick, als van sijnen geheelen persoon van de eene natuere benaemt, geseght wordt het gene alleen na de andere natuere moet verstaen worden. Siet diergelijcke Ioan. 3.13. Actor. 20.28. ende hier vers 7.
margenoot9
Dat is, Christum, die van eeuwicheydt leeft, ende den autheur ende gever is des eeuwigen levens, gelijck hy te voren oock het leven genaemt wort vers 2.
margenoot10
D. gelijck Ioannes spreeckt in sijn Euangelio, Ioan. 1.1. dat by Godt was. Siet de verklaringe aldaer.
margenoot11
Namel. sijnen Apostelen, die hy tot sijne getuygen hadde verkoren ende beroepen, ende haer gegeven te verstaen de verborgentheden des Coninckrijcks Godts. Siet Matth. 13.11. Actor. 1.8. ende 2.32.
margenoot12
Apostelen Christi ende alle andere geloovige met malkandren. vers 7.
margenoot13
N. aen alle de geestelicke weldaden die Christus ons heeft verworven, ende die in den Euangelio worden vercondight.
margenoot14
N. die wy geloovighe ghesamentlick hebben.
margenoot15
Ofte, is.
margenoot16
N. die nu met ons door Christum versoent is, ende ons sijner hemelscher goederen deelachtigh maeckt.
margenoot17
N. door den gheloove deelachtig wordende aen sijne gherechtigheydt ende heerlickheydt. Ende het blijckt dat d’Apostel hier spreeckt van eene geestelicke ghemeynschap die wy met Christo hebben.
margenoot18
N. die door de predicatie des Euangeliums, ende de werckinge des Heyligen Gheests in uwe herten alreede ontsteken is. Rom. 14.17.
margenoot19
Dat is, hier meer ende meer toeneme, ende hier namaels volmaeckt zy. Siet Ioan. 15.11. ende 16.24.
margenoot20
Gr. epangelia. welck woordt meest beteekent belofte: doch wort hier wel so bequamelick overgeset verkondinge: om dat het gene volght, niet soo seer een belofte als wel een verkondinge vervat.
margenoot21
Namel. Iesu Christo.
margenootd
Ioan. 1.9. ende 8.12. ende 9.5. ende 12.35, 36.
margenoot22
Namelick, soo in hem selven met sijn verstant alles klaerlick wetende, ende in sijnen wille geheel suyver ende heyligh zijnde: als oock om dat hy de menschen verlicht door sijnen Geest. Ioan. 1.4.
margenoot23
Namelick, van eenige onwetenheyt, dwalinge, ofte onheyligheydt.
margenoot24
Namel. van onwetenheydt, dwaelingen, onheyligheydt ende sonden, die wercken der duysternisse zijn. Ephes. 5.11.
margenoot25
Namel. alsoo dat de sonde over ons soude heerschen. Rom. 6. versen 12, 14, 17, 20.
margenoot26
Dat is, seggen de waerheydt niet, overmits Godt de soodanige sijne ghemeynschap niet en heeft belooft, ende de gene die waerlick in de gemeynschap Godts zijn, niet en wandelen inde duysternisse. 1.Ioan. 3. vers 9. want het licht ende de duysternisse en hebben geen gemeynschap met malkandren. 2.Corinth. 6.14.
margenoot27
Dat is, en handelen niet oprechtelick. Ioan. 3.21.
margenoot28
D. niet alleen in de ware kennisse des Euangeliums, maer oock in ware reynigheyt ende heyligheyt des levens.
margenoot29
D. wy geloovige onder malkandren ende gesamentlick met Godt ende sijnen Sone. vers 3. Ofte, wy met Godt, ende Godt met ons.
margenoote
Hebr. 9.14. 1.Petr. 1.19. Apocal. 1,5.
margenoot30
Dit doet de Apostel daer by om te toonen dat ons wandelen in het licht niet een verdienende ofte werckende oorsake van dese onse gemeynschap met Godt en is, maer een vrucht ende kenteecken der selve. Alsoo Christus de Sone Godts de selve te wege gebracht heeft door sijn bloet, dat is, bloedigh lijden ende sterven, ons met Godt daer door versoenende ende vereenigende.
margenoot31
Dat doet de Apostel daer by om daer mede uyt te drucken de weerdigheyt vande verdienste Christi: gelijck Actor. 20.28.
margenoot32
Namel. wechnemende van ons de schult ende straffe der sonden door de weldaet der rechtveerdighmakinge, ende de smetten der sonde ofte verdorventheydt door de weldaet der wedergeboorte, die in dit leven haer begin heeft, ende hier namaels oock sal volkomen zijn.
margenoot33
Namel. soo aengeborene als dadelicke, so groote als kleyne.
margenootf
1.Reg. 8.46. 2.Par. 6.36. Iob 9.2. Psal. 143.2. Prov. 20.9. Eccl. 7.20.
margenoot34
Namel. van den rechten wegh die tot de saligheydt leydet.
margenoot35
Dat is, Godts woordt, het welck de waerheydt ghenaemt wordt Ioan. 17.17. ende doorgaens anders leert. Ofte, sulcke meeninge ofte inbeeldinghe bestaet in onwaerheyt.
margenootg
Psal. 32.5. Prov. 28.13.
margenoot36
Namel. voor Godt, met waer berouw ende beteringe.
margenoot37
Namel. in sijne beloften, die hy de boetveerdige sondaren gedaen heeft.
margenoot38
D. niet dat de belijdenisse der sonden nae de rechtveerdigheydt Godts, de vergevinghe der sonden soude verdienen, maer dit woort verklaert het voorgaende, also de rechtveerdigheyt vereyscht, dat yemant volbrenght het gene hy belooft heeft. Siet Psal. 143.1. 2.Petr. 1.1.
margenoot39
N. soo veel in ons is: dat is, beschuldigen hem van leugen, alsoo hy in sijn woordt anders getuyght.
margenoot40
D. de waerheydt: N. die Godt in sijn woordt voorstelt, gelijck hy spreeckt vers 8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken