Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

1 D’Apostel verklaert dat hy de belofte van de vergevinge der sonden voor-gestelt heeft, niet om die te misbruycken tot sondigen, maer tot troost der sondaren. 3 ende vermaent de gene, die Christum kennen, tot onderhoudinge der geboden Christi. 7 leerende dat sulcx ten verscheyden aensien een nieuw ende een oudt gebodt is. 9 Daer nae tot liefde des naesten. 13 Ende past dese vermaninge op de Vaders, jongelingen, ende kinderen. 15 Leert dat de Christenen de werelt, ende ’t gene daer in is, niet en moeten lief hebben. 18 ende haer wachten van de verleydinge der valsche Leeraers ende Antichristen. 20 Wijst haer aen dat de salvinge des H. Geests, die sy hebben, haer sal bewaren, soo van de begeerlickheyt der werelt, als van de verleydinge der Antichristen, 22 die hy beschrijft. 25 Stelt haer voor de belofte des eeuwigen levens. 27 ende beschrijft de kracht der salvinge des H. Geests, die sy ontfangen hadden. 28 ende vermaent haer stantvastelick te blijven by de Leere Christi, om in sijne verschijninge vrymoedelick te moghen bestaen. 29 ende gerechtigheydt te oeffenen, tot betooninghe datse weder-geboren zijn.

1

MYne Ga naar margenoot1 kinderkens, ick schrijve u dese dingen, Ga naar margenoot2 op dat ghy niet en sondiget: Ga naar margenoot3 ende indien yemandt gesondigt heeft, Ga naar margenoot4 wy hebben Ga naar margenoota eenen Ga naar margenoot5 voorsprake Ga naar margenoot6 by den Vader, Iesum Christum Ga naar margenoot7 den rechtveerdigen.

2

Ende hy is Ga naar margenootb een Ga naar margenoot8 versoeninge Ga naar margenoot9 voor onse sonden: ende niet alleen voor Ga naar margenoot10 de onse, maer oock voor [de sonden] Ga naar margenootc Ga naar margenoot11 der geheeler werelt.

3

Ende hier aen kennen wy dat wy Ga naar margenoot12 hem Ga naar margenoot13 gekent hebben, so wy sijne geboden Ga naar margenoot14 bewaren.

4

Ga naar margenootd Die daer seght, Ick kenne hem, ende sijne geboden niet en bewaert, die is een leugenaer, ende in dien Ga naar margenoot15 en is de waerheyt niet:

5

Maer so wie sijn woort bewaert, in dien is waerlick Ga naar margenoot16 de liefde Godts Ga naar margenoot17 volmaeckt geworden: Ga naar margenoote Ga naar margenoot18 hier aen kennen wy dat wy Ga naar margenoot19 in hem zijn.

6

Die seght dat hy Ga naar margenoot20 in hem blijft, Ga naar margenootf die moet oock selve alsoo wandelen, Ga naar margenoot21 gelijck hy gewandelt heeft.

7

Broeders, ick en schrijve u Ga naar margenootg Ga naar margenoot22 geen nieuw gebodt, maer een oudt gebodt, dat ghy Ga naar margenoot23 van den beginne gehadt hebt. Dit oudt gebodt is het woort dat ghy van den beginne gehoort hebt.

8

Ga naar margenoot24 Wederom schrijve ick u Ga naar margenooth Ga naar margenoot25 een nieuw gebodt: Ga naar margenoot26 ’tgene waerachtigh is in hem, Ga naar margenoot27 zy oock in u [waerachtigh]: Ga naar margenoot28 want Ga naar margenoot29 de duysternisse gaet voorby, ende Ga naar margenoot30 het waerachtige licht Ga naar margenoot31 schijnt nu.

9

Die seght dat hy Ga naar margenoot32 in het licht is, ende sijnen broeder haet, Ga naar margenoot33 die is in de duysternisse tot noch toe.

10

Ga naar margenooti Die sijnen broeder lief heeft, Ga naar margenootk blijft in het licht, ende geen Ga naar margenoot34 ergernisse en is in hem.

11

Maer die sijnen broeder haet, is in de duysternisse, ende wandelt in de duysternisse, ende en weet niet Ga naar margenoot35 waer hy henen gaet: want de duysternisse heeft sijne oogen verblindt.

12

Ga naar margenootl Ick schrijve u, Ga naar margenoot36 kinderkens, Ga naar margenoot37 want de sonden zijn u vergeven Ga naar margenoot38 om sijns naems wille.

13

Ick schrijve u, Ga naar margenoot39 vaders, want ghy hebt Ga naar margenoot40 [hem] gekent, Ga naar margenoot41 die van den beginne is. Ick schrijve u, Ga naar margenoot42 jongelingen, want ghy hebt Ga naar margenoot43 den Boosen overwonnen. Ick schrijve u, Ga naar margenoot44 kinderen, want ghy hebt Ga naar margenoot45 den Vader gekent.

14

Ick hebbe u geschreven, vaders, want ghy hebt [hem] gekent, die van den beginne is. Ick hebbe u geschreven, jongelingen, want Ga naar margenoot46 ghy zijt sterck, ende Ga naar margenoot47 het woort Godts blijft in u, ende ghy hebt den Boosen overwonnen.

15

Ga naar margenootm En hebt Ga naar margenoot48 de werelt niet lief, noch ’tgene in de werelt is: Ga naar margenootn so yemant de werelt lief heeft, Ga naar margenoot49 de liefde des Vaders Ga naar margenoot50 en is niet in hem.

16

Want Ga naar margenoot51 al dat in de werelt is, [namelick] Ga naar margenoot52 de begeerlickheyt des vleeschs, ende Ga naar margenoot53 de begeerlicheyt der oogen, ende Ga naar margenoot54 de grootsheyt des levens, Ga naar margenoot55 en is niet uyt den Vader, maer is Ga naar margenoot56 uyt de werelt.

17

Ga naar margenooto Ende Ga naar margenoot57 de werelt gaet voorby, ende Ga naar margenoot58 hare begeerlickheyt: maer Ga naar margenoot59 die den wille Godts doet, Ga naar margenoot60 blijft in der eeuwicheyt.

18

Kinderkens, Ga naar margenoot61 het is de laetste uy-

[Folio 148r]
[fol. 148r]

-re: Ga naar margenootp ende ghelijck ghy gehoort hebt dat Ga naar margenoot62 de Antichrist Ga naar margenoot63 comt, [so] zijn oock nu Ga naar margenoot64 vele Antichristen geworden: waer uyt wy kennen Ga naar margenoot65 dat het de laetste uyre is.

19

Ga naar margenootq Ga naar margenoot66 Sy zijn Ga naar margenoot67 uyt ons Ga naar margenoot68 uytgegaen, maer sy en waren Ga naar margenoot69 uyt ons niet: want indien sy uyt ons geweest waren, so souden sy Ga naar margenoot70 met ons Ga naar margenoot71 gebleven zijn: Ga naar margenootr maer [dit is geschiet] op datse souden openbaer worden, datse niet Ga naar margenoot72 alle uyt ons en zijn.

20

Ga naar margenoots Ga naar margenoot73 Doch ghy hebt Ga naar margenoot74 de salvinge Ga naar margenoot75 van den Heyligen, ende ghy weet Ga naar margenoot76 alle dingen.

21

Ick en hebbe u niet geschreven om dat ghy Ga naar margenoot77 de waerheyt niet en wetet, Ga naar margenoot78 maer om dat ghy die wetet, ende om dat Ga naar margenoot79 geen leugen uyt de waerheyt en is.

22

Wie is Ga naar margenoot80 de leugenaer, dan die loochent dat Iesus Ga naar margenoot81 is de Christus? Dese is de Antichrist, Ga naar margenoot82 die den Vader ende Ga naar margenoot83 den Sone loochent.

23

Ga naar margenoott Een yegelick die den Sone loochent, Ga naar margenoot84 en heeft oock den Vader niet.

24

Ga naar margenoot85 ’Tgene ghy-lieden dan van den beginne gehoort hebt, Ga naar margenoot86 dat blijve in u. Indien in u blijft dat ghy van den beginne gehoort hebt, so sult ghy oock Ga naar margenoot87 in den Sone ende in den Vader blijven.

25

Ende dit is Ga naar margenoot88 de belofte, die hy ons belooft heeft, [namelick] Ga naar margenoot89 het eeuwige leven.

26

Dit hebbe ick u geschreven van Ga naar margenoot90 de gene die u verleyden.

27

Ga naar margenootv Ende Ga naar margenoot91 de salvinge die ghy lieden van hem ontfangen hebt, blijft in u, ende ghy en hebt niet van noode Ga naar margenoot92 dat yemandt u leere: maer gelijck de selve salvinge u leert Ga naar margenoot93 van alle dingen, [so] is Ga naar margenoot94 sy oock waerachtigh, ende en is geen leugen: ende gelijck sy u geleert heeft, Ga naar margenoot95 [so] sult ghy Ga naar margenoot96 in hem blijven.

28

Ende nu, kinderkens, blijft Ga naar margenoot97 in hem: Ga naar margenootx op dat wanneer hy sal Ga naar margenoot98 geopenbaert zijn, wy Ga naar margenoot99 vrymoedicheyt hebben, ende wy Ga naar margenoot100 van hem niet Ga naar margenoot1 beschaemt gemaeckt en worden in sijne toecomste.

29

Indien ghy weet dat Ga naar margenoot2 hy rechtveerdigh is, so weet ghy dat een yegelick Ga naar margenoot3 die de rechtveerdicheyt doet, Ga naar margenoot4 uyt hem geboren is.

margenoot1
Dit woordt ghebruyckt hy om sijne vriendelickheydt tegen haer te betoonen, gelijck Christus Ioa. 13.33. ende noemt de geloovige met desen name, niet alleen om dat hy vele van haer door de predicatie des Euangeliums, gelijk als ghebaert hadde. 1.Cor. 4.14. Philem. vers 10. maer oock om sijnen hoogen ouderdom.
margenoot2
D. niet op dat ghy dese leere soudt misbruycken om daer op te vryer te sondigen.
margenoot3
Ofte, maer.
margenoot4
Dat is, op dat ghy soudt weten, ende u daer mede troosten, dat wy hebben, etc.
margenoota
1.Timoth. 2.5. Hebr. 7.25.
margenoot5
Gr. paracleton, welcke tytel beteeckent eyghentlick een Advocaet ofte voorspraeck, die yemants sake voorspreeckt ende uyt-voert in het gerichte. ende wordt hier Christo toegheschreven, om dat hy by den Vader voor ons bidt. Rom. c. 8. vers 34.
margenoot6
N. dien wy met onse sonden hebben vertoornt.
margenoot7
Soo wordt hy toe-ghenaemt Iesa. 53. vers 11. Zach. 9.9. Actor. 7.52. om dat hy sonder eenige sonde is geweest. Siet cap. 3.5. ende daerom bequaem om onse voorsprake te wesen. Hebr. 7.26. ende 1.Petr. 3.18.
margenootb
Rom. 3.25. 2.Cor. 5.18. Col. 1.20. 1.Ioan. 4.10.
margenoot8
Gr. hilasmos, versoeninge, dat is versoener: gelijck in den selven sin Paulus hem noemt hilasterion, D. versoen-decksel, Rom. 3.25. Siet d’aenteeckeninge aldaer. Ende hy wordt hier de versoeninge selve genaemt, om dat hy hem selven tot versoeninge heeft op-gheoffert. Ioan. 17. vers 19. Hebr. 10.14. ende dat hy alleen ende volmaecktlick ons met Godt versoent heeft. Hebr. 9.28.
margenoot9
N. om dat hy voor de selve in onse plaetse de straffe dragende, ende daer mede de gerechtigheyt Godts voldoende, den toorne Godts stilt, ende alsoo Godt met de menschen versoent. 2.Cor. 5.21.
margenoot10
N. der Apostelen, ende der andere geloovige die nu leven.
margenootc
Ioan. 4.42. 1.Ioan. 4.14.
margenoot11
D. van alle menschen, die in de gantsche werelt uyt alle volckeren. Ioan. 11.52. Apoc. 5.9. noch in hem sullen gelooven. Want dat hy alle ende een yeder mensche in de gheheele werelt met Godt niet en versoent, blijckt soo uyt de ervarentheydt, als oock daer uyt dat hy niet voor alle ende voor een yeder mensche den Vader en heeft gebeden. Ioan. 17.9. maer alleen voor de gene die in hem sullen gelooven. Ioan. 17.20.
margenoot12
N. Iesum Christum.
margenoot13
Nam. alsoo dat wy hem oock voor onsen Salichmaker hebben erkent, hem lief hebben, ons vertrouwen op hem stellen, ende hem gehoorsamen. Want dit woordt beteeckent hier, gelijck oock dickwils elders, meer als een bloote kennisse. Siet Psal. 1.6. Matth. 7.23. 2.Timoth. 2.19.
margenoot14
D. onderhouden. Namel. met oprechten vlijt ende yver: hoe wel in desen leven het selve niet gantsch volkomelick en geschiet. Siet 1.Ioan. 1.8.
margenootd
1.Ioan. 4.20.
margenoot15
Dit verklaert het voorgaende, by wijse van tegen stellinge die dese Apostel dickwijls gebruyckt.
margenoot16
Namel. waer mede wy Godt lief hebben.
margenoot17
Ofte, vervult. D. een oprechte ende ware liefde geworden, die alle hare deelen heeft. Siet capit. 4. versen 12, 18. want dat noch ons gheloove, noch onse liefde, in alle graden volmaeckt en is in desen leven, leert Paulus 1.Corinth. 13.9. ende Ioannes 1.Ioan. 1.8.
margenoote
Ioan. 13.35.
margenoot18
Gr. hier in. Namel. aen het onderhouden van Godts woordt, ende als onse liefde volmaeckt geworden is.
margenoot19
D. met hem, ende met sijne weldaden gemeynschap hebben.
margenoot20
D. in sijne gemeynschap is ende blijven wil. Siet 1.Ioan. 6.56.
margenootf
Ioan. 13.5. 1.Petr. 2.21.
margenoot21
D. heylighlick nae het exempel sijnes levens, hoe wel wy het selve niet en konnen in alles volmaecktelick navolgen. 1.Ioan. 1.8.
margenootg
2.Ioan. vers 5.
margenoot22
N. als ick met dit mijn schrijven u voorhoude, ende ernstelick in drucke, het gebodt van sijnen naesten lief te hebben, het welck niet nieuw en is, alsoo het selve niet alleen in den Ouden Testamente voorgestelt wordt, Levit. 19. versen 17, 18. maer oock van den beginne der predicatie des Euangeliums altijt sterck is gedreven geweest. Matth. 5.5, 44. Ioan. 15.12. Rom. 12.10. ende 15.38.
margenoot23
D. van dat ghy tot de kennisse Christi geroepen zijt.
margenoot24
Ofte, Daer en tegen.
margenooth
Ioan. 13.34. ende 15.12.
margenoot25
D. dat op een nieuwe wijse van Christo ende sijne Apostelen voor gestelt ende gedreven wort: met sijn eygen exempel ende bysondere liefde bevestight is, ende door den Geest Godts in de herten der geloovige wordt ingeschreven, volgens de beloften des Nieuwen Verbonts, Iere. 31.33. Siet de aenteeck. Ioan. 13.34.
margenoot26
D. de liefde die waerlick in Christo teghen ons is, die zy oock waerlick in u. Siet Ioan. 13.34.
margenoot27
Ofte, is.
margenoot28
Ofte, dat de duysternisse, etc.
margenoot29
N. van onwetenheyt ende godloosheyt die te voren in de werelt was eer het Euangelium gepredickt wierdt. Siet diergelijcke Rom. 13. vers 12. 1.Thess. 5.4. 1.Pet. 2.9.
margenoot30
N. der salichmakende kennisse Gods ende sijner beloften ende geboden. Ephes. 5.8. 1.Ioan. 1.7. ende 2.9.
margenoot31
N. in de leerde des Euangeliums, die wy vercondigen.
margenoot32
D. de leere des Euangeliums kent ende aenneemt.
margenoot33
Dat is, die steeckt noch in de voorgaende onwetenheyt ende blindtheyt: ende en is over sulcks geen recht Christen.
margenooti
1.Ioan. 3.14.
margenootk
Ioan. 12.35.
margenoot34
Ofte, aenstoot. Gr. scandalon, het welck beteeckent eenen steen, ofte yet diergelijcks, dat inde wegh leght, daer aen men hem stoot, ende daer door men ten val gebracht wordt, het welck lichtelick geschiet als men in duysternisse wandelt: maer die in het licht wandelt kan lichtelick sulcken aenstoot mijden, als hy wel voor hem siet, het welck de Apostel hier seght, dat de ware geloovige doen. Siet diergelijcke Psal. 119.165. Ioan. 11. versen 9.10.
margenoot35
Namelick, of hy den rechten wegh gaet ofte niet. Ofte, weet niet dat hy tot sijn verderf gaet.
margenootl
Luc. 24.47. Actor. 4.12. ende 13.38.
margenoot36
Gelijck te voren vers 1. Hier en begint noch niet de afdeelinghe nae den ouderdom: maer in het volgende vers.
margenoot37
Ofte, dat u de sonden vergeven zijn. Alsoo oock vers 13 ende 14.
margenoot38
Dat is, om Christi Iesu wille. Siet Actor. 4.12. ende 10.43. ende de aenteeck. aldaer.
margenoot39
Dat is, oude luyden, die door uwe jaren groote kennisse hebt verkregen.
margenoot40
Namel. Iesum Christum.
margenoot41
Namel. der werelt, dat is, van eeuwigheydt. Siet capit. 1.1.
margenoot42
Namel. die in het beste ende sterckste van u leven zijt: ende bequaem tot strijden.
margenoot43
D. den Duyvel. Matth. 6.13. ende 13.19.
margenoot44
N. die noch jonck van jaren zijt, wiens ampt ende eere is hare ouders recht te kennen, ontsien, ende lief te hebben.
margenoot45
N. onses Heeren Iesu Christi, die oock onsen Vader om Christi wille geworden is. Ioan. 20.17.
margenoot46
D. gelijck jonge luyden gemeenlick sterck van lichaem zijn, so moetense oock sterck zijn in ’t geloove om tegen den Duyvel te strijden. 1.Petr. 5.9.
margenoot47
N. ’t welck is het geestelick sweert, waer mede ghy tegen den Duyvel moet strijden. Ephe. 6.17.
margenootm
Rom. 12.2.
margenoot48
D. de dingen die buyten de rechte kennisse ende dienst Godts in dese werelt van weretlsche menschen groot geacht, begeert, ende naegetracht worden, die in het volgende vers worden uytgedruckt. Siet Iacob. 4.4.
margenootn
Galat. 1.10. Iacob. 4.4.
margenoot49
Namel. waer mede wy Godt den Vader lief hebben.
margenoot50
Namel. overmits dese twee liefden sich strecken tot saken die tegen malkandren strijden, t’samen niet en konnen bestaen, ende de eene liefde de andere uytdrijft. Siet Matth. 6.24.
margenoot51
D. al wat de wereltsche menschen liefhebben ende naetrachten, begrepen in dese drie soorten die hier uytgedruckt worden.
margenoot52
D. de wellustigheyt. Siet Rom. 13.14.
margenoot53
D. de giericheyt, ende begeerte van rijckdommen, die hier der oogen wordt ghenaemt, om dat het aenschouwen deser goederen de begeerte der selve opweckt, ende dat de oogen der gierigaerts daer mede nimmermeer versadight en worden, maer willen alles hebben wat se sien. Siet Prov. 27.20. Eccl. 4.8.
margenoot54
Ofte, trotsheydt. Dat is, de eergiericheyt ofte hooveerdicheyt, die de wereltsche menschen in haren staet ende leven allesins betoonen in groote kostelickheydt, pracht, ende verheffinge boven haren naesten. De Apostel dese sonden beschrijvende benaemtse met den name van begeerlickheydt, overmits sy uyt de aengheborene verdorvenheydt voortkomen, Iacob. 1. vers 15. om alsoo de wortel der selve uyt te trecken.
margenoot55
Dat is, en is van Godt in der menschen herten niet ingeplant, noch en behaeght Gode niet.
margenoot56
D. uyt de verdorvene natuere der wereltsche menschen.
margenooto
Psal. 90.10. Iesai. 40.6. 1.Cor. 7.31. Iacob. 1.10. ende 4.14. 1.Petr. 1.24.
margenoot57
D. de wereltsche menschen.
margenoot58
D. alle de goederen ende wellusten daer toe der selver begeerlickheyt sich streckt.
margenoot59
N. in het vlieden van dese begeerlickheden ende sonden.
margenoot60
D. sal het eeuwige leven hebben.
margenoot61
D. wy beleven nu de laetste tijdt des werelts, van welcke te voren geseght is, dat in de selve de Antichrist sal komen, ende vele valsche Leeraers sullen opstaen. Siet Matth. 24.5. 1.Cor. 10.11. 2.Thess. 2.3. 1.Tim. 4.1. 2.Tim. 3.1. 2.Petr. 3.3.
margenootp
Matth. 24.5. 2.Thes. 2.3.
margenoot62
Gr. ho antichristos, welck woort beteeckent in ’t gemeyn yemandt die, onder den name van Christen te zijn, hem stelt tegen de leere van Christi persoon ende ampt: ende in ’t bysonder een onder de selve bysonderlick uytstekende, die niet en bestaet in een persoon alleen, maer in verscheydene malcandren in eenen staet succederende, ofte in malcanders plaetse comende, gelijck men door den Keyser van Roomen dickwils verstaet niet alleen den regerenden Keyser, maer oock alle de gene die in het Keyserrijck d’een na den anderen succederen. Hier spreeckt d’Apostel van den uytstekenden Antichrist, gelijck het Gr. woordeken ho te kennen geeft, die 2.Thess. 2. vers 3. etc. ende inde openbaringe Ioannis doorgaens beschreven wort.
margenoot63
D. komen sal, ofte, ghelijck als op de wegh is om te komen. siet 2.Thes. 2.7.
margenoot64
D. vele valsche Leeraers onder de Christenen, die voorloopers van den grooten Antichrist zijn gheweest, ende van eenen geest gedreven, want hier wordt dat woordt in’t gemeyn ende in het breede genomen.
margenoot65
N. volgens de voorseggingen Christi ende der Apostelen, te voren aengeteeckent.
margenootq
Psal. 41.10. Actor. 20.30.
margenoot66
N. dese Antichristen ende valsche Leeraers.
margenoot67
N. Christenen, ofte Christelicke vergaderingen.
margenoot68
D. voortgekomen, opgestaen, ende hebben haer van ons afgesondert.
margenoot69
D. uyt de ware ende oprechte Christenen, noch uyt de oprechte ende gesonde Leeraers.
margenoot70
Namel. oprechte Christenen ende Leeraren.
margenoot71
Namel. in de eenicheyt des gheloofs, ende by de waerheydt.
margenootr
1.Corinth. 11.19.
margenoot72
Namelick, die haer Christenen noemen, ende hare leere met Christi name bekleeden. Siet Matth. 7.21.
margenoots
Psal. 45.8. ende 133.2. 2.Corinth. 1.21. Hebr. 1.9.
margenoot73
Gr. ende, De Apostel wijst den geloovighen nu aen het recht middel om de verleydingen der Antichristen te ontkomen, namelick datse vast blijven by de leere diese door de verlichtinge des Heyligen Geests eens hebben geleert ende aengenomen.
margenoot74
Ofte, de salve: waer door hy verstaet de genadige werckinge des Heyligen Geests, waer door sy weder-geboren, ende met de salighmakende kennisse Christi verlicht ende versterckt zijn, die by de uytstortinghe van een kostelicke salve wort vergeleecken. Siet Psal. 45.8. ende 133.2.
margenoot75
Dat is, van Christo Iesu, die alsoo genaemt wort Psal. 16.10. Dan. 9.24. Actor 2.27. Siet de aenteeckeningen aldaer: ende de reden Hebr. 7.26. Van hem hebben alle geloovige dese gave. Ioel 2.28. Ioan. 1.16. ende 14.26.
margenoot76
Namel. die u ter salicheydt noodigh zijn te weten, ende daer van ick u schrijve.
margenoot77
Namel. der leere des Euangeliums.
margenoot78
D. om u de gedachtenisse van ’t gene ghy weet te ververschen, ende u daer door in de waerheyt meer ende meer te verstercken tegen de verleydingen.
margenoot79
Gr. dat alle leugen uyt de waerheydt niet en is. Dat is, om dat geen leugen, dat is, geen valsche leere, uyt de waerheyt, dat is, uyt de leere des Euangeliums, die wy prediken, en is.
margenoot80
D. de voornaemste valsche Leeraer.
margenoot81
Gr. niet en is. Dat is, die de waerheydt loochenende seght dat Iesus niet en is de Christus, dat is, de Messias, de Gesalfde, de beloofde Salighmaker. Siet Ioan. 20.31.
margenoot82
Hoe de Vader wordt geloochent, wordt naerder in het volgende vers verklaert.
margenoot83
De Sone Godts de Heere Iesus Christus wordt geloochent, niet alleen ten aensien van sijnen persoon, wanneer men loochent ofte sijne Godtlicke, ofte sijne ware menschelicke natuere, ofte diergelijcke: maer ten aensien van sijn ampt, als men loochent dat hy de Salighmaker is, ofte dat hy de eenige ende volmaeckte Salighmaker is, ende als men beneffens hem noch andere middelaers tot de salicheyt stelt, etc.
margenoott
Luc. 12.9. 2.Tim. 2.12.
margenoot84
Dat is, loochent oock genoechsamelick den Vader, overmits de Vader sonder sijnen Sone niet en kan noch zijn, noch recht gekent worden. Siet Ioan. 8.19. ende 10.30. In sommige Griecksche boecken worden hier noch by gevoeght dese woorden, die den Sone belijdt, heeft oock den Vader.
margenoot85
Namel. van de suyvere leere des Euangeliums die u van Christo ende de Apostelen van eersten aen ghepredickt is geweest.
margenoot86
Dat is, volherdet ghy in de selve volstandelick.
margenoot87
D. in de oprechte ende salighmakende leere van den Vader ende van den Soon. Ofte, in de gemeynschap des Vaders ende des Soons. capit. 1.3.
margenoot88
D. het gene Christus ons in den Euangelio belooft heeft.
margenoot89
Siet Matth. 19.29. ende 25.46. Ioan. 3. versen 15, 16. ende 5.24. ende 6.33, 54. ende 10.10. ende 17.2. ende doorgaens in den Euangelio.
margenoot90
Namelick, op dat ghy des te beter ende sorghvuldiger van hare verleydinge u soudet mogen wachten.
margenootv
Ier. 31.34. Hebr. 8.11.
margenoot91
D. de selve genade des Heyligen Geests, dien u Christus heeft gegeven, om u te verlichten met de kennisse der waerheyt: gelijck vers 20.
margenoot92
Namel. dese dingen, dewijle ghyse alreede weet, ofte de gronden der Christelicke leere, die ghy alreede geleght hebt.
margenoot93
D. van alle dese dingen: ofte van al wat u noodigh is ter salicheyt te weten. Siet vers 20.
margenoot94
Namel. de salvinge.
margenoot95
Dat is, so blijft in hem: een Hebreeusche wijse van spreken. Ofte, hy spreeckt alsoo om te toonen het goet vertrouwen dat hy hadde van hare stantvastigheydt.
margenoot96
Namel. Christo: gelijck uyt het volgende ende het voorgaende 24 vers blijckt.
margenoot97
N. Christo: dat is, by sijne gemeynschap ende leere, die met geloove vast houdende.
margenootx
Marc. 8.38. 1.Ioan. 3.2.
margenoot98
Namel. in sijne toekomste ten oordeele, gelijck de volgende woorden verclaren. Siet oock cap. 3.2.
margenoot99
N. om te bestaen in sijn oordeel voor hem, vertrouwende dat hy ons niet verdoemen, maer vry spreken sal.
margenoot100
Ofte, voor hem niet beschaemt en worden.
margenoot1
N. gelijck alle ongeloovige ende godloose sal wedervaren.
margenoot2
Namel. Godt de Vader, ofte Christus, van welcke hy inde voorgaende woorden heeft gesproken.
margenoot3
D. die Godsalichlick leeft.
margenoot4
D. van hem geestelick wedergeboren is. Siet 1.Ioan. 3.9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken