Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

1 Den Apostel waerschouwt wederom de geloovige voor de valsche leeraers, 2 Die hy beschrijft. 4 ende troost’se tegen der selver verleydinge met de gave der weder-geboorte, diese ontfangen hebben. 6 haer vermanende stantvastelick te blijven by de Leere der Apostelen. 7 Daer nae komt hy weder tot de vermaningen van onderlinge liefde, die een recht ken-teecken is der ware weder-geboorte. 9 ende stelt haer tot dien eynde voor het exempel Godts, ende sijne grooter liefde tot ons. 12 Leert dat wy daer uyt door sijnen Geest versekert worden dat wy met Godt gemeynschap hebben. 14 ghelijck oock als wy belijden dat Iesus de Salighmaker der werelt, ende de Sone Godts is. 16 Dat wy door de liefde in Godt blijven, ende vrymoedigheyt hebben in den dagh des oordeels. 18 Dat de selve de vreese der verdoemenisse ende pijninge des gemoets verdrijft. 20 Dat wy Godt niet en konnen lief hebben, indien wy onsen naesten niet lief en hebben. 21 alsoo beyde dese geboden te samen ons gegeven zijn.

1

GEliefde, Ga naar margenoota en gelooft niet eenen yegelicken Ga naar margenoot1 geeste, Ga naar margenootb maer Ga naar margenoot2 beproeft de geesten Ga naar margenoot3 of sy uyt Godt zijn: Ga naar margenootc want vele Ga naar margenoot4 valsche propheten zijn Ga naar margenoot5 uytgegaen in de werelt.

2

Hier aen Ga naar margenoot6 kent ghy Ga naar margenoot7 den geest Gods. Alle Ga naar margenoot8 geest die Ga naar margenoot9 belijdt Ga naar margenoot10 dat Iesus Christus Ga naar margenoot11 in het vleesch gecomen is, Ga naar margenoot12 die is uyt Godt:

3

Ende alle geest die niet en belijdt dat Iesus Christus in het vleesch gecomen is, die en is uyt Godt niet: Ga naar margenootd maer dit is Ga naar margenoot13 [de geest] des Antichrists, Ga naar margenoote welcken [geest] ghy gehoort hebt dat comen sal, ende Ga naar margenootf is nu alreede in de werelt.

4

Kinderkens, ghy zijt Ga naar margenoot14 uyt Godt, ende hebt Ga naar margenoot15 haer Ga naar margenoot16 overwonnen: want Ga naar margenoot17 hy

[Folio 149r]
[fol. 149r]

is Ga naar margenoot18 meerder Ga naar margenoot19 die in u is, dan die Ga naar margenoot20 in de werelt is.

5

Ga naar margenoot21 Sy zijn uyt de werelt: daerom spreken sy Ga naar margenoot22 uyt de werelt, ende Ga naar margenoot23 de werelt Ga naar margenoot24 hoort haer.

6

Ga naar margenootg Ga naar margenoot25 Wy zijn Ga naar margenoot26 uyt Godt. Die Godt Ga naar margenoot27 kent Ga naar margenoot28 hoort ons: die uyt Godt niet en is, en hoort ons niet. Ga naar margenoot29 Hier uyt kennen wy Ga naar margenoot30 den geest der waerheyt, ende Ga naar margenoot31 den geest der dwalinge.

7

Geliefde, laet ons malcanderen lief hebben: want de liefde is Ga naar margenoot32 uyt Godt: ende een yegelick die lief heeft, Ga naar margenoot33 is uyt Godt geboren, ende Ga naar margenoot34 kent Godt:

8

Die niet lief en heeft, die en heeft Godt niet gekent: want Godt is Ga naar margenoot35 liefde.

9

Ga naar margenooth Hier in is de liefde Godts Ga naar margenoot36 tegen ons geopenbaert, dat Godt sijnen eenich-geboren Sone gesonden heeft in de werelt, op dat Ga naar margenoot37 wy souden Ga naar margenoot38 leven door hem.

10

Hier in Ga naar margenoot39 is de liefde, niet dat wy Godt Ga naar margenoot40 lief gehadt hebben, Ga naar margenooti maer dat hy ons Ga naar margenoot41 lief heeft gehadt, ende sijnen Sone gesonden heeft Ga naar margenootk [tot] een versoeninge voor onse sonden.

11

Geliefde, indien Godt ons Ga naar margenoot42 alsoo lief heeft gehadt, so zijn oock wy Ga naar margenoot43 schuldigh Ga naar margenoot44 malcanderen lief te hebben.

12

Ga naar margenootl Ga naar margenoot45 Niemandt en heeft oyt Godt Ga naar margenoot46 aenschouwt: Ga naar margenootm indien wy malcanderen lief hebben, so Ga naar margenoot47 blijft Godt in ons, ende Ga naar margenoot48 sijne liefde is in ons Ga naar margenoot49 volmaeckt.

13

Hier aen kennen wy, dat wy in hem blijven, ende hy in ons, Ga naar margenoot50 om dat hy ons van sijnen Geest gegeven heeft.

14

Ende wy hebben’t Ga naar margenoot51 aenschouwt, ende getuygen dat de Vader [sijnen] Sone gesonden heeft [tot] eenen Salichmaker Ga naar margenoot52 der werelt.

15

So wie Ga naar margenoot53 beleden sal hebben dat Iesus de Sone Godts is, Ga naar margenoot54 Godt blijft in hem, ende hy in Godt.

16

Ende wy hebben gekent ende gelooft de liefde die Godt Ga naar margenoot55 tot ons heeft. Godt is Ga naar margenoot56 liefde: Ga naar margenoot57 ende die in de liefde blijft, die blijft in Godt, ende Godt in hem.

17

Ga naar margenoot58 Hier in is de liefde by ons volmaeckt, op dat wy Ga naar margenoot59 vrymoedicheyt mogen hebben in den dagh des oordeels, [namelick] dat Ga naar margenoot60 gelijck hy is, wy oock zijn in dese werelt.

18

Daer en is Ga naar margenoot61 in de liefde Ga naar margenoot62 geen vreese, maer Ga naar margenoot63 de volmaeckte liefde Ga naar margenoot44[64] drijft de vreese buyten: want Ga naar margenoot65 de vreese heeft Ga naar margenoot66 pijne, ende die vreest, Ga naar margenoot67 en is niet volmaeckt in de liefde.

19

Ga naar margenoot68 Wy hebben hem lief, Ga naar margenoot69 om dat hy ons eerst lief gehadt heeft.

20

Ga naar margenootn Indien yemandt seght, ick hebbe Godt lief, ende Ga naar margenoot70 haet sijnen broeder, Ga naar margenoot71 die is een leugenaer. Want die sijnen broeder niet lief en heeft Ga naar margenoot72 dien hy gesien heeft, Ga naar margenoot73 hoe can hy Godt lief hebben dien hy niet gesien en heeft?

21

Ga naar margenooto Ende dit gebodt hebben wy van hem, [namelick] dat die Godt lief heeft, oock sijnen broeder lief hebbe.

margenoota
Ierem. 29.8. Matth. 24.4. Ephes. 5.6. Coloss. 2.18.
margenoot1
D. Leeraer, die voorgeeft dat sijne leere is uyt openbaringhe des Heyligen Geests. siet 1.Tim. 4.1.
margenootb
Mat. 7. versen 15, 16. 1.Corinth. 14.29. 1.Thess. 5.21.
margenoot2
N. aen den toetsteen van Godes woort. Siet 1.Thes. 5.21.
margenoot3
D. of hare leere van Godt is ingegeven, ende met Godts woordt over een komt.
margenootc
Matth. 24.5, 24. 2.Petr. 2.1. 2.Ioan. 1.7.
margenoot4
Dat is, valsche Leeraers. Want ghelijck Propheten genaemt worden, niet alleen die toekomende dingen voorseggen, maer oock die de Schriftuere uytleggen 1.Corinth. 14. versen 3, 37. soo worden oock valsche Propheten genaemt, niet alleen die yet voorseggen dat niet waer en is, maer oock die de Schriftuere verkeerdelick uytleggen, ende valsche leeringen drijven. Siet Matth. 24.24.
margenoot5
Siet 1.Ioan. 2.19.
margenoot6
Ofte, kent hier aen den Geest Godts: gebiedens wijse.
margenoot7
De leere, die door Godts Geest ingegeven is. Ofte, een recht Leeraer die door Godts Geest ghedreven wordt.
margenoot8
Dat is, Leeraer. Siet vers 1.
margenoot9
Dat is, opentlick leert ende bekent.
margenoot10
Gr. Iesum Christum in het vleesch gekomen zijnde. Siet vers 3. ende 2.Ioan. vers 7.
margenoot11
D. de menschelicke natuere heeft aengenomen, om ons als de eenige Middelaer in de selve met Godt te versoenen. Siet Ioan. 1.14. Rom. 1.3. Dit is het voornaemste hooft-stuck der Christelicke Religie, ende als een somma der selve. Siet Matth. 16.16. Marc. 8.29. Ioan. 20.31. Rom. 1. versen 3, 4. ende blijckt daer uyt dat hy de Sone Godts geweest is eer hy de menschelicke natuere heeft aengenomen.
margenoot12
Die is een oprecht Leeraer, die de Godtlicke waerheydt ende leere voorstelt.
margenootd
1.Ioan. 2.22.
margenoot13
Dat is, de leere des Antichrists, die strijdt tegen de waerheyt van den persoon ende ’t ampt Christi.
margenoote
1.Ioan. 2.18.
margenootf
2.Thes. 2.7.
margenoot14
Door den Geest Godts weder-geboren ende daer door met de kennisse der ware ende Godtlicke leere verlicht.
margenoot15
Namel. de valsche Leeraers.
margenoot16
N. door uwe stantvasticheydt in de ware leere, van welcke sy u niet en hebben konnen af-trecken ofte verleyden. Siet Matth. 24.24.
margenoot17
Namel. de Geest Godts.
margenoot18
D. machtigher, gelijck Ioan. 10.29. ende 1.Ioan. 3.20. N. om u by de waerheyt te behouden, ende tegen de verleydingen te verstercken.
margenoot19
D. die u Godt gegeven heeft, ende in u blijft. Siet cap. 3.9.
margenoot20
Namel. de Duyvel ofte de Geest der dwalinge. vers 6. die in de wereltsche ende onherborene menschen is, hoedanige de valsche Leeraers zijn, gelijck in’t volghende vers geseght wort.
margenoot21
Nam. de valsche Leeraers.
margenoot22
D. dinghen die uyt de werelt zijn, ende die met het verstant der onwedergeborene menschen, ofte oock met hare wereltsche lusten over een komen.
margenoot23
D. de wereltsche ende onweder-geborene menschen: gelijck cap. 3.13.
margenoot24
Dat is, neemt hare valsche leere aen.
margenootg
Ioan. 8.47. ende 10.27.
margenoot25
N. Apostelen, ende die met ons eenerley Leere voorstellen.
margenoot26
D. niet alleen van den Geest Godts weder-geboren ende verlicht met de kennisse der waerheydt, maer oock van hem beroepen om sijne Godtlicke waerheyt, den menschen suyverlick te prediken.
margenoot27
N. ten rechten, gelijck hy hem in sijn woordt geopenbaert heeft.
margenoot28
D. neemt onse leere aen, ghelijck te voren.
margenoot29
N. als men ons hoort, ofte niet en hoort.
margenoot30
N. als men ons hoort ende onse leere aenneemt.
margenoot31
N. als men ons niet en hoort. Soo dat uyt de leere ende schriften der Apostelen (ghelijck oock de Propheten ende Euangelisten) moet geoordeelt worden van waerheyt ofte dwalinge in de leere.
margenoot32
D. Godt is een autheur der liefde, die de selve in ons werckt ende ons beveelt.
margenoot33
D. dat is een seker teecken, dat hy waerlick door den Geest Godts is weder-geboren.
margenoot34
Namelick ten rechten, hoedanich hy is, wat hem behaeght, ende wat hy ons bevolen heeft.
margenoot35
Dat is, Godt heeft lief niet alleen hem selven, maer oock alle sijne schepselen, bysonderlick sijne uytverkorene in Christo Iesu, met soodanige een groote liefde ende toegenegenheydt, dat men met recht mach seggen, dat hy niet alleen liefde heeft, maer oock de liefde selve is, gelijck hy oock de wijsheydt, goetheydt, etc. selve genaemt wordt.
margenooth
Ioan. 3.16. Rom. 5.8.
margenoot36
Gr. in ons, gelijck oock vers 16. ofte, onder ons.
margenoot37
Namel. die in hem gelooven, gelijck uytgedruckt wordt Ioan. 3.16.
margenoot38
Namel. geestelick ende eeuwichlick.
margenoot39
Dat is, blijckt de grootheydt van Godts liefde tot ons.
margenoot40
Namel. eerst, alsoo dat wy met onse liefde Godt tot weder-liefde souden verweckt hebben. Want wy waren van natuere haters Godts. Rom. 1.30. ende vyanden Godts. Rom. 5.10.
margenooti
Rom. 3.24. 2.Corinth. 5.19. Coloss. 1.19.
margenoot41
Namelick eerst, gelijck uytgedruckt wordt vers 19.
margenootk
Rom. 3.25. 1.Ioan. 2.2.
margenoot42
D. met sulck een groote, uytnemende, onverdiende, ende onuytsprekelicke liefde.
margenoot43
D. het is niet alleen betamelick dat wy het exempel Godts als sijne kinderen hier in naevolgen: maer wy zijn daer door, als mede door Godts bevel, verplicht om sulcks te doen.
margenoot44
D. niet alleen Godt, die de menschen so uytnemende heeft lief gehadt, maer oock wy menschen malcanderen om sijnent wille.
margenootl
Exod. 33.20. Deut. 4.12. Ioan. 1.18. 1.Tim. 1.17. ende 6.16.
margenoot45
Namelick, menschen, gelijck uytgedruckt wort, 1.Tim. 6.16.
margenoot46
N. met de oogen des lichaems, gelijck verklaert wort vers 20. D. hoe wel men Godt niet en kan met de lichamelicke oogen sien ende aenschouwen, soo is’t nochtans dat hy evenwel in ons blijft als wy malkandren lief hebben.
margenootm
1.Ioan. 3.24.
margenoot47
Siet hier van de verklaringe op 1.Ioan. 3.24.
margenoot48
N. met welcke wy hem lief hebben.
margenoot49
Siet de aenteeck. op capit. 2.5.
margenoot50
Siet de verklaringe cap. 3.24.
margenoot51
Siet cap. 1.1.
margenoot52
D. der uytverkorene ende geloovige in de gantsche werelt. Siet Ioan. 3.17. ende 4.42. ende 1.Ioan. 2.2.
margenoot53
N. ende voorts sal gedaen hebben het gene dese belijdenisse vereyscht. N. hem met waren geloove sal aengenomen hebben, ende sijn gheloove met de wercken der liefde getoont. Want andersins hebben dit oock de Duyvelen wel beleden. Mat. 8.29. Mar. 5.7.
margenoot54
Siet de verklaringe cap. 3.24.
margenoot55
Gr. in ons.
margenoot56
Siet de verklaringe vers 8.
margenoot57
D. daerom.
margenoot58
Dat is, hier door zijn wy volmaeckt in de liefde, N. dat gelijck hy is, wy oock zijn in dese werelt, als volght.
margenoot59
D. een vrymoedigh vertrouwen dat wy in dien dagh niet en sullen veroordeelt worden: also wy nu de liefde oefenen, ende de Heere Chistus als dan sal te voorschijn brengen de wercken der liefde, niet als verdienende oorsaken der vrysprekinge ende saligheyt, maer als vruchten ende kenteeckenen onses geloofs. Siet Matth. 25. versen 34, 35, etc.
margenoot60
D. gelijck Christus in de liefde gewandelt heeft, ende gestadelijck daer in blijft, wy oock sijne voetstappen navolgen. Siet capit. 2.6. ende 3.3. ende de aenteeck. aldaer. Ofte, gelijck Godt de liefde is, wy oock also in de liefde wandelen. versen, 8, 10. Matth. 5.48.
margenoot61
D. in de gene die haer geloove door de liefde betoonen: die waerlick Godt ende haren naesten liefhebben.
margenoot62
N. van verdoemt te worden in den dagh des oordeels. welcke vreese een slaefsche vreese ghenaemt wort. Want hy en spreeckt hier niet van de vreese Godts, die het beginsel is van alle wijsheyt. Psal. 111.10. welck is een kinderlijck ontsagh der Godtlijcker Majesteyt, ende sorghvuldicheyt om de selve niet te vertoornen: alsoo die ons wort gheboden Philip. 2.12. 1.Petr. 1.17.
margenoot63
D. als wy Godt ende onsen naesten oprechtelick liefhebben. Siet cap. 2.5.
margenoot44[64]
Gr. werpt. Want dese vreese is in de herten ende conscientien der sondaren soo vast ingeplant, dat’se als met ghewelt door een sterck ende oprecht geloove buyten het herte gedreven moet worden. Dat wy nu een oprecht geloove hebben, wort bekent uyt de oprechte liefde Godts ende onses naesten, dien over sulcks dit uytdrijven oock toe-gheschreven wordt.
margenoot65
N. van verdoemt te sullen worden.
margenoot66
Ofte, straffinge: dat is, quellinge, angst, ende benauwtheyt des gemoets, die ophoudt als wy versekert zijn van de oprechtigheyt onses geloofs, het welck geschiet soo door den Geest Godts, als door de wercken der liefde, de welcke hoese grooter is, hoe de vreese ende benaeuwtheydt minder is.
margenoot67
D. heeft noch de rechte liefde niet: want soo hy de selve hadde, hy soude dese vreese uytdrijven.
margenoot68
Ofte, laet ons hem, dat is, Godt, lief hebben, want de Griecksche text kan beyde oversettingen lijden.
margenoot69
Siet vers 10.
margenootn
1.Ioan. 2.4.
margenoot70
D. niet alleen daedtlick haet, maer oock selfs niet lief en heeft: gelijck de volgende woorden verklaren.
margenoot71
Siet cap. 2.4.
margenoot72
D. wiens persoon, staet, ende noot hy siet, door welck sien de liefde ende barmhertigheydt plach ontsteken te worden in het herte.
margenoot73
Hy wil seggen, die en kan geensins Godt lief hebben: alsoo men lichter door het gesichte als door het gehoor tot liefde bewogen wort. Ende Godt niet min de eene liefde als de andere van ons eyscht.
margenooto
Levit. 19.18. Matth. 22.39. Ioan. 13.34. ende 15.12. Ephes. 5.2. 1.Thess. 4.9. 1.Petr. 4.8. 1.Ioan. 3.23.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken