Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 151r]
[fol. 151r]

De Algemeyne Sendt-brief des Apostels JUDE.

Inhoudt van desen Sendt-brief.

D’Apostel Iudas, navolgende het exempel ende oock de voetstappen des Apostels Petri in sijnen tweeden Sendt-brief, heeft desen brief geschreven om de geloovige Christenen te vermanen tot stantvastigheydt in het ware geloove, ende tot dien eynde te waerschouwen voor de valsche leeraers ende spotters, om van haer niet verleydt te worden. 1 Ende eerstelick na ’t opschrift ende de groetenisse, 3 stelt hy dese vermaninge voor, ende wijst aen hoe noodigh de selve is, also vele godtloose menschen onder de Christenen waren in-geslopen. 5 Verklaert dat sulcke eeuwelick van Godt sullen gestraft worden, ende bewijst het met gelijcke exemplen der Israëliten in de woestijne. 6 der afvallige Engelen. 7 ende der inwoonders van Sodoma ende Gomorra. 8 Beschrijft haer datse de Overheden lasteren, ’t welck selve de Archangel Michaël tegen den Duyvel niet en heeft durven doen. 11 Datse de voetstappen volgen ven Cain, Balaam, ende Core. 12 Datse vlecken zijn der Christelicke vergaderingen, huychelaers, ongestadighe, ende datse sekerlick sullen verdoemt worden. 15 ’t welck hy bevestight met een prophetie van Enoch. 16 ende beschrijft voorder hare gebreken. 17 ende seght dattet die luyden zijn daer d’Apostelen haer van gewaerschouwt hebben. 20 Daer nae verhaelt hy wederom de selve vermaninghe tot stantvastigheydt, met belofte des eeuwigen levens. 22 Vermaentse dat sy haren naesten oock soecken te behouden, sommige met soetigheyt, andere met hardigheydt. 24 Eyndelick besluyt hy met eenen lof ende danck-segginge tot Godt.

1

Ga naar margenoot1 IUDAS Ga naar margenoot2 een dienstknecht Iesu Christi, ende Ga naar margenoot3 Iacobi broeder, aen Ga naar margenoot4 den gheroepenen, die Ga naar margenoot5 door Godt den Vader geheylight zijn, ende [door] Iesum Christum Ga naar margenoot6 bewaert:

2

Ga naar margenoot7 Barmherticheyt, ende vrede, ende liefde zy [u] Ga naar margenoot8 vermenichvuldight.

3

Geliefde, alsoo ick alle neersticheyt doe om u te schrijven van Ga naar margenoot9 de gemeyne salicheyt, so hebbe ick Ga naar margenoot10 noodtsake gehadt aen u te schrijven, ende [u] te vermanen, dat ghy Ga naar margenoot11 strijdt Ga naar margenoot12 voor het geloove, dat Ga naar margenoot13 eenmael den heyligen Ga naar margenoot14 overgelevert is.

4

Ga naar margenoota Want daer zijn sommige menschen Ga naar margenoot15 ingeslopen, Ga naar margenootb die Ga naar margenoot16 eertijts Ga naar margenoot17 tot dit selve oordeel Ga naar margenoot18 te voren opgeschreven zijn, Ga naar margenoot19 godloose, die Ga naar margenoot20 de genade onses Godts Ga naar margenoot21 veranderen in Ga naar margenoot22 ontuchticheyt, ende den eenigen Ga naar margenoot23 Heerscher Ga naar margenoot24 Godt ende onsen Heere Iesum Christum Ga naar margenoot25 verloochenen.

5

Maer ick wil u Ga naar margenoot26 indachtich maecken, als die ghy dit Ga naar margenoot27 eenmael weet, dat de Heere Ga naar margenoot28 het volck uyt Egyptenlandt Ga naar margenoot29 verlost hebbende, Ga naar margenootc wederom de gene die niet en geloofden Ga naar margenoot30 verdorven heeft.

6

Ga naar margenootd Ende de Engelen die haer Ga naar margenoot31 beginsel niet bewaert en hebben, maer Ga naar margenoot32 haer eygen woonstede verlaten hebben, Ga naar margenoote heeft hy tot het oordeel Ga naar margenoot33 des grooten daeghs Ga naar margenoot34 met eeuwige banden onder de duysternisse bewaert.

7

Ga naar margenootf Gelijck Sodoma ende Gomorra, ende Ga naar margenoot35 de steden rontom de selve, die op gelijcke wijse als Ga naar margenoot36 dese gehoereert hebben, ende Ga naar margenoot37 ander vleesch zijn nagegaen, Ga naar margenoot38 tot een exempel voorgestelt zijn, dragende de straffe Ga naar margenoot39 des eeuwigen vyers.

8

Desgelijcks evenwel oock Ga naar margenoot40 dese Ga naar margenoot41 in slaep gebracht zijnde, verontreynigen Ga naar margenoot42 het vleesch, ende verwerpen Ga naar margenoot43 de Heerschappie, ende lasteren Ga naar margenoot44 de Heerlickheden.

9

Maer Ga naar margenootg Ga naar margenoot45 Michaël Ga naar margenoot46 de Archangel, Ga naar margenoot47 doe hy met den Duyvel twistede, ende handelde van Ga naar margenoot48 het lichaem Mosis, Ga naar margenooth en durfde geen Ga naar margenoot49 oordeel van lasteringe tegen [hem] voortbrengen: maer seyde, Ga naar margenooti Ga naar margenoot50 De Heere bestraffe u.

[Folio 151v]
[fol. 151v]

10

Ga naar margenootk Maer dese, ’t gene sy niet en weten, dat lasteren sy: ende ’t gene sy Ga naar margenoot51 natuerlick, als de onredelicke dieren, weten, in ’t selve Ga naar margenoot52 verderven sy haer.

11

Ga naar margenoot53 Wee haer, want sy zijn Ga naar margenoot54 den wech Ga naar margenootl Cains ingegaen, ende door Ga naar margenootm de verleydinge Ga naar margenoot55 des loons Balaams zijn sy henen gestort, Ga naar margenootn ende zijn Ga naar margenoot56 door de tegensprekinge Core Ga naar margenoot57 vergaen.

12

Dese zijn Ga naar margenooto vlecken in uwe Ga naar margenoot58 liefdemaeltijden, [ende] als sy Ga naar margenoot59 met u ter maeltijdt zijn, Ga naar margenoot60 weyden sy haer selven Ga naar margenoot61 sonder vreese: sy zijn Ga naar margenootp waterloose wolcken, die van de winden ommegedreven worden: sy zijn als boomen Ga naar margenoot62 in’t afgaen van den herfst, onvruchtbaer, Ga naar margenoot63 tweemael verstorven, [ende] ontwortelt:

13

Ga naar margenootq Ga naar margenoot64 Wilde baeren der zee, haer eyghen schande Ga naar margenoot65 op-schuymende: Ga naar margenoot66 dwalende sterren, den welcken Ga naar margenoot67 de donckerheyt der duysternisse in der eeuwicheyt bewaert wort.

14

Ende van dese heeft oock Ga naar margenootr Enoch, Ga naar margenoot68 de sevende van Adam, Ga naar margenoot69 gepropheteert, seggende, Ga naar margenoots Siet, de Heere Ga naar margenoot70 is gecomen met sijne Ga naar margenoot71 veel duysent heylige,

15

Om gerichte Ga naar margenoot72 te houden tegen Ga naar margenoot73 alle, ende Ga naar margenoot74 te straffen alle Ga naar margenoot75 godtloose onder haer, van wegen alle hare godtloose wercken, die sy godtlooslick gedaen hebben, ende Ga naar margenoott van wegen alle Ga naar margenoot76 de harde [woorden] die de godtloose sondaers tegen Ga naar margenoot77 hem gesproken hebben.

16

Dese zijn Ga naar margenoot78 murmureerders, Ga naar margenoot79 clagers over haren staet, wandelende na Ga naar margenoot80 hare begeerlickheden: Ga naar margenootv ende haren mondt spreeckt zeer opgeblasene dingen: Ga naar margenoot81 verwonderende haer over de persoonen Ga naar margenoot82 om des vordeels wille.

17

Maer geliefde, gedenckt ghy der woorden die voorseght zijn Ga naar margenoot83 van de Apostelen onses Heeren Iesu Christi:

18

Dat sy u geseght hebben, Ga naar margenootx dat in den laetsten tijt spotters sullen zijn, die na hare Ga naar margenoot84 godtloose begeerlickheden wandelen sullen.

19

Dese zijn ’t die haer selven Ga naar margenoot85 afscheyden, Ga naar margenoot86 natuerlicke [menschen], Ga naar margenoot87 den Geest niet hebbende.

20

Maer geliefde, Ga naar margenoot88 bouwet ghy Ga naar margenoot89 u selven op Ga naar margenoot90 uw’ aller-heylighst geloove, Ga naar margenoot91 biddende Ga naar margenoot92 in den heyligen Geest:

21

Ga naar margenoot93 Bewaert Ga naar margenoot94 u selven Ga naar margenoot95 in de liefde Godts, verwachtende Ga naar margenoot96 de barmherticheyt onses Heeren Iesu Christi ten eeuwigen leven.

22

Ende Ga naar margenoot97 ontfermt u wel eeniger, Ga naar margenoot98 onderscheydt makende:

23

Maer Ga naar margenoot99 behoudt Ga naar margenoot100 andere Ga naar margenoot1 door vreese, ende Ga naar margenoot2 grijptse uyt het vyer: ende haet oock Ga naar margenoot3 den rock die van het vleesch Ga naar margenoot4 bevleckt is.

24

Hem nu die machtigh is u van Ga naar margenoot5 struyckelen te bewaren, ende onstraffelick te stellen Ga naar margenoot6 voor sijne heerlickheyt in vreugde,

25

Ga naar margenooty Den alleen wijsen Godt onsen Salichmaker, zy heerlickheyt ende majesteyt, cracht ende macht, beyde nu ende Ga naar margenoot7 in alle eeuwicheyt. Amen.

Eynde van den Algemeynen Sendt-brief JUDE.

margenoot1
Onder de Apostelen Christi zijnder twee geweest van desen name: een die toegenaemt was Iscarioth, de verrader onses Heeren: ende een die oock genaemt is gheweest Thaddeus ende Lebbeus. Mat. 10.3. die om van den anderen te onderscheyden gheseght wort: Iudas niet de Iscarioth. Ioan. 14.22. welcke wort oock tot onderscheyt genaemt Iudas Iacobi Luc. 6.16. Act. 1.13. Dese is ’t die desen Sendt-brief heeft geschreven.
margenoot2
D. Apostel. Siet Rom. 1.1. Tit. 1.1. Iacob. 1.1. 2.Petr. 1.1.
margenoot3
Daer zijn oock onder de Apostelen twee Iacobi gheweest, Mat. 10. versen 2, 3. een die een sone Zebedei was, ende een broeder des Euangelists Ioannis, ende een die een sone was Alphei, toe-genaemt de mindere. Deses tweeden broeder was Iudas: het welck hy in het op-schrift byvoeght, om hem van den anderen te onderscheyden, ende sijn aensien daer mede oock te verstercken, alsoo dese Iacobus onder de Apostelen in groote achtinghe was. Siet Luc. 6.16. Actor. 15.13. Galat. 2.9. ende de aenteeck. op het opschrift des Sendt-briefs Iacobi.
margenoot4
Siet Rom. 1.6.
margenoot5
Gr. in. Namelick door den Geest der weder-geboorte.
margenoot6
Namel. by de saligheydt, die hy haer verworven heeft. Siet Ioan. 10.28. ende 17.12. 1.Petr. 1.5.
margenoot7
Siet diergelijcke groetenisse. Tit. 1.4.
margenoot8
Siet van dit woordt 1.Petr. 1.2. ende 2.Pet. 1. vers 2.
margenoot9
Dat is, van saken die onser aller saligheydt aengaen, die ghy met ons Apostelen gemeyn hebt. Siet Tit. 1.3.
margenoot10
Namel. om het selve nu te doen. De reden van dese noodtsakelickheydt wordt aengewesen in het volgende vers.
margenoot11
Namelick tegen de verleydinge ende quade exemplen der godtloose spotters, om van haer niet overwonnen ende verleydt te worden, tot afval ofte godtloosheydt. 1.Timoth. 6.12.
margenoot12
Dat is, voor de suyvere leere des Euangeliums, gelijck 1.Timoth. 4.1. om die te behouden, ende daer van niet af te wijcken.
margenoot13
D. die niet verandert en sal worden, maer altijdt blijven, soo’se eens van Christo ende de Apostelen geleert is.
margenoot14
Namel. van Christo ende sijne Apostelen.
margenoota
2.Petr. 2.1.
margenoot15
D. heymelick ende bedrieghlick onder de Christenen gekomen. Siet Galat. 2.4. 2.Petr. 2.1.
margenootb
1.Petr. 2.8. 2.Petr. 2.3.
margenoot16
Ofte, al over lange, gelijck 2.Petr. 2.3.
margenoot17
Namel. waer door Godt haer rechtveerdelick in eenen verkeerden sin heeft overgelevert. Rom. 1. versen 24, 26, 28. 2.Thess. 2. versen 10, 11. ende hier namaels straffen sal met de eeuwighe verdoemenisse.
margenoot18
Namel. van Godt in het register van de verworpene menschen. Een gelijckenisse van de menschen genomen, die hare registers hebben in welcke sy de namen opteeckenen der gene, met welcke sy te doen hebben, elck in sijne orden. Siet Philip. 4.3.
margenoot19
D. die noch op Godt, noch op sijnen dienst en passen.
margenoot20
D. de leere der genade Godts.
margenoot21
Gr. versetten, overstellen. dat is, misbruycken om daer op te vryer te sondigen ende alle ontucht te bedrijven. Siet Galat. 5.13. 1.Petr. 2.16. 2.Petr. 2.19.
margenoot22
Ofte, dertelheydt, geylheydt, wulpsheydt.
margenoot23
Ofte, Heere. Gr. despoten. Siet van dit woordt 2.Petr. 2.1.
margenoot24
Ofte, onsen Godt ende Heere Iesum Christum.
margenoot25
Siet de aenteeckeninge op Actor. 4.24. 2.Petr. 2.1.
margenoot26
D. verhalen ende in ghedachtenisse brengen eenige exemplen van Godts oordeelen tegen de soodanige.
margenoot27
Dat is, gewisselick, ten vollen, ten rechten, onveranderlick.
margenoot28
Namel. Israels.
margenoot29
Gr. behouden hebbende.
margenootc
Num. 14.29. ende 26.64, 65. Psal. 106.26. 1.Corinth. 10.5. Hebr. 3.17.
margenoot30
D. omgebracht heeft in de woestijne: welcke tijtlicke straffe een afbeeldinghe was van de eeuwige. Hebr. 3.17, etc.
margenootd
2.Petr. 2.4.
margenoot31
D. haren eersten staet in welcke sy nae Godts evenbeelt gheschapen, ende in de hemelsche gelucksaligheyt met de goede Engelen ghestelt waren. Ioan. 8.44. Ofte, oorspronck, ofte, heerschappye. Want het Gr. woort alle drie dinghen beteeckent.
margenoot32
D. den hemel, de plaetse der gelucksaligheydt, daer de goede Engelen hare woonplaetse noch hebben. Matth. 24. vers 36. Marc. 12.25. Luc. 2.15. waer uyt dese afvallige Engelen zijn rechtveerdelick verstooten.
margenoote
2.Petr. 2.4.
margenoot33
Namel. in welcken dat groot werck van de opstandinge ende oordeel aller menschen, ende de voleyndinge der werelt geschieden sal, ende Christus in sijne heerlickheydt sal verschijnen.
margenoot34
Siet de aenteeckeninge op 2.Petr. 2.4.
margenootf
Genes. 19.24. Deuter. 29.23. Iesai. 13.19. Ierem. 50.40. Ezech. 16.49. Oze. 11.8. Amos 4.11. Luc. 17.29. 2.Petr. 2.6.
margenoot35
Namelick, Adamah ende Zeboim, gelijck de selve genoemt worden. Deuter. 29.23.
margenoot36
N. inwoonders van Sodoma ende Gomorra.
margenoot37
So beschrijft d’Apostel met eerbare woorden de grouwelicke sonde der Sodomiten. siet Rom. 1.27.
margenoot38
Namelick van Godts rechtveerdigen toorne ende straffe tegen sodanige sondaers, om haer daer aen te mogen spiegelen.
margenoot39
Siet van dese straffe Matth. 25.41.
margenoot40
Namelick, godtloose menschen, van de welcke hy gesproken heeft vers 4.
margenoot41
Ofte, droomende. Dit wort verstaen ofte na de letter, ofte geestelicker wijse, datse van den Satan gelijck als in eenen slaep der sonde gewiegt zijnde, haer vleesch ontreynigen met hoereryen, overspel, etc.
margenoot42
D. hare lichamen, in welcke dese sonden gedaen worden, ende die daer door worden verontreynight. Siet 1.Corinth. 6.18.
margenoot43
D. de gene die in Overheydt zijn gestelt, ende het ampt selve.
margenoot44
D. de gene die over de menschen in hoocheydt, macht, eere, ende groot aensien zijn gestelt. Siet 2.Petr. 2.10.
margenootg
Dan. 10.13. ende 12.1. Apocal. 12.7.
margenoot45
Dit is de eygen naem van den Archangel, die oock ghevonden wordt Dan. 10.13. ende 12.1. Apocal. 12.7. ende is soo veel te seggen als wie is gelijck Godt. Welcke naem oock den Heere Iesu Christo wel kan toe-geschreven worden: maer hy wordt oock 1.Thess. 4.16. uytdruckelick van den Archangel onderscheyden.
margenoot46
Dat is, de overste Engel, ofte een van de overste Engelen. Siet van desen naem 1.Thess. 4.16. ende de aenteeckeninge aldaer.
margenoot47
Dese historye en wordt in de schriften des Ouden Testaments niet beschreven: soo dat het schijnt dat Iudas dit heeft ofte uyt eenige overleveringe van handt tot handt, ofte uyt eenigh schrift, dat wy nu niet en hebben. ghelijck hy oock vers 14 de prophetie van Enoch verhaelt: gelijck oock Paulus verhaelt de namen van de Egyptische toovenaers. 2.Timoth. 3.8. Waer uyt niet en kan besloten worden dat de Heylige Schriftuere soude onvolmaeckt zijn. Siet de aenteeck. aldaer.
margenoot48
Dit wordt van velen verstaen van het doode lichaem Mosis, als hy ghestorven was op den bergh Nebo, het welck Godt heeft begraven op een onbekende plaetse, op dat de Israeliten met sijne doode beenderen geen afgoderye en souden begaen, gelijck van velen hedensdaeghs gedaen wordt met de beenderen van martelaren ende andere heyligen Deut. 34. versen 1, 6. ende meynen dat de Duyvel dit heeft gesocht te verhinderen, om het volck tot afgoderye te brengen.
margenooth
2.Petr. 2.11.
margenoot49
D. lasterlick oordeel, laster-woorden, ofte schelt-woorden, waer mede yemant veroordeelt wort. Siet 2.Pet. 2.11.
margenooti
Zach. 3.2.
margenoot50
Diergelijcke wort gelesen Zach. 3.2. waer op sommige meynen dat de Apostel hier soude sien.
margenootk
2.Petr. 2.12.
margenoot51
D. door de uytwendige sinnen.
margenoot52
N. door dien sy die dingen met overdaet ende ontuchtigheydt misbruycken, waer mede sy lichaem ende ziele verderven.
margenoot53
D. haer sal een eeuwige elende overkomen.
margenoot54
D. het exempel van Cain gevolght in hare broeders te haten ende te vervolgen.
margenootl
Genes. 4.8. 1.Ioan. 3.12.
margenootm
Num. 22.7, 21. 2.Petr. 2.15.
margenoot55
D. ghelijck Balaam door gierigheydt, om des loons wille, hem heeft laten verleyden om Godts volck te vloecken, hoe wel Godt hem sulcx heeft verhindert, so leeren dese oock valsche leeringen, ende lasteren de rechte leere, om vuyl ghewins wille. Gr. uytgestort. dat is gelijck als uytgegoten water van selfs henen vliet, also worden sy uyt groote gierigheydt daer henen gedreven.
margenootn
Num. 16.1.
margenoot56
D. naevolgende de wederspannigheyt ende oproerigheydt van Core tegen hare Overheydt.
margenoot57
Ofte, in het verderf gebracht, gelijck Core met sijne medegesellen Dathan ende Abiram, ende al wat sy hadden, levendigh in de aerde versoncken zijn. Num. 16.31, etc.
margenooto
2.Petr. 2.13.
margenoot58
Gr. agapais. D. liefden. So wierden genaemt de maeltijden, die de eerste Christenen plachten met malcandren tot versterckinge der liefde te houden, als het Avontmael was gehouden: van welcke de Apostel Paulus spreeckt 1.Cor. 11.21, 22. ende die beschreven worden van Tertulliano Apol. cap. 36.
margenoot59
D. van u tot een bysondere maeltijt genoodt zijn.
margenoot60
D. met gulsicheyt ende overdadigheyt vollen ende mesten sy haer selven. Siet Ezech. 34.2.
margenoot61
N. van daer over van Godt gestraft te sullen worden; ofte oock van schande voor de menschen.
margenootp
2.Pet. 2.17.
margenoot62
D. die als dan noch vruchten noch bladen en hebben. Ofte, die wel somwijlen bloeysels ende beginsel van vruchten voortbrengen, maer die vergaen ende afvallen.
margenoot63
Dat is, ganschelick, noch vruchten noch bladeren hebbende.
margenootq
Iesai. 57.20.
margenoot64
Dat is, onstuymige, wreede.
margenoot65
D. als schuym ende vuyligheyt uytwerpende. N. hare onstuymige vuyle ende lasterlicke woorden, ende schandelicke daden.
margenoot66
D. planeten, welcker loop hoewelse seker is, so schijnense ons nochtans te dwalen, om dat haren loop niet eenparigh en is met de andere sterren. Daer by vergelijckt hy hare ongestadigheydt.
margenoot67
Siet de verklaringe daer van 2.Petr. 2.17.
margenootr
Genes. 5.18.
margenoot68
N. Adam mede gerekent zijnde, aldus, Adam, Seth, Enos, Kenan, Mahalaleël, Iared, Enoch. Siet Genes. capit. 5.
margenoot69
Dese prophetie en staet nergens in de Schriften des Ouden Testaments beschreven, maer schijnt van handt tot handt onder de Ioden overgelevert te zijn, ende heeft Godt door den Apostel Iudam de selve laten opschrijven onder de Heylighe schriften, om eeuwelick in de Gemeynte bewaert te worden. Siet vers 9.
margenoots
Dan. 7.10. Actor. 1.11. 1.Thess. 1.10. 2.Thess. 1.10. Apoc. 1.7.
margenoot70
D. sal comen. Also spreken de Propheten om daer mede aen te wijsen de sekerheyt van de vervullinge der prophetie, als of die al geschiedde ofte geschiet ware. siet 1.Cor. 16.22.
margenoot71
Gr. heylige tien duysenden. Namel. van Engelen. Een seker ghetal voor een onseker groot getal. Siet Dan. 7.10. Matth. 24.31. ende 25.31.
margenoot72
Gr. te doen, ofte, oordeel te vellen.
margenoot73
N. ongeloovige ende onboetveerdighe sondaren. Want hier wordt gesproken van het oordeel van verdoemenisse, in welcke de geloovige ende boetveerdige sondaren niet en sullen komen. Ioan. 5.24.
margenoot74
Gr. te bestraffen, ofte, te overtuygen.
margenoot75
D. die onder haer in godtloosheyt uytsteken, ende de Godtsalige lasteren, vervolgen ende verdrucken: hoedanighe hier van den Apostel beschreven worden.
margenoott
Matth. 12.36.
margenoot76
D. niet alleen over hare godtlooose wercken, maer oock over haer ongerijmde lasterlicke, ende smadelicke woorden, die hardt zijn om te verdragen.
margenoot77
N. den Heere die komen sal om ’t gerichte te houden vers 14. D. tegen sijnen persoon, leere, ende Gemeynte.
margenoot78
N. soo tegen Godt, dat hy haer niet genoegh en doet: als tegen de menschen, ende voornamelick die over haer gestelt zijn, met welcker regeringe sy niet te vreden en zijn.
margenoot79
D. niet te vreden zijnde met den staet ofte deel, die Godt haer toegeschickt heeft.
margenoot80
Namel. vleeschelicke begeerlickheden. Siet Rom. 8. versen 1, 5. 2.Corinth. 10.3. Galat. 5.16. 2.Petr. 3.3.
margenootv
2.Petr. 2.18.
margenoot81
D. als met een verwonderinge prijsende ende pluymstrijckende de persoonen die om haren rijckdom ofte macht in aensien zijn, ende haer voorderlick konnen wesen.
margenoot82
Om door dese pluymstrijckerie, van haer voordeel te bekomen.
margenoot83
Hier uyt en volght niet dat dese Iudas niet en soude mede een Apostel Christi geweest zijn. Want oock Petrus maeckt gewach van de Sendt-brieven Pauli. 2.Petr. 3.15. maer alleen dat hy na de andere Apostelen heeft geschreven. Hy siet hier voornamelick op de Apostelen Paulum ende Petrum.
margenootx
Actor. 20.29. 1.Timoth. 4.1. 2.Timoth. 3.1. ende 4.3. 2.Petr. 2.1. ende 3.3.
margenoot84
Gr. begeerlickheden der godtloosheden.
margenoot85
Namel. van de H. vergaderingen der gheloovighe. Ofte, scheydinge ende scheuringe in de Gemeynte maken.
margenoot86
Gr. zielicke. ghelijck 1.Corinth. 2.14. Iacob. 3.15. Siet de aenteeck. aldaer.
margenoot87
Namel. Godts. dat is, den Geest der weder-geboorte: het welcke daer uyt blijckt, om dat hare vleeschelicke begeerlickheden in haer de overhandt hebben ende heerschen: dat niet en gheschiet in de gene die den Geest der weder-geboorte hebben.
margenoot88
Ofte, sticht. Dat is, stelt u fondament vast, ende neemt dagelicks meer ende meer toe in het geloove.
margenoot89
Ofte, malkanderen, gelijck 1.Thess. 5.11.
margenoot90
Dat is, op het vertrouwen dat ghy hebt op den Salighmaker Iesum Christum, om dat selve te behouden, daer in toe te nemen, ende daer op alle Christelicke deughden te vestighen. Rom. 14.23. Hebr. 11.6. Ofte op de Leere der Heylighe Propheten ende Apostelen, die ghy ghelooft ende eenmael aenghenomen hebt. Ephes. 2.20. daer in dagelicks meer ende meer toenemende, ende by de selve vast blijvende.
margenoot91
Namel. Godt, dat hy door sijne Godtlicke ghenade ende kracht u daer in verstercke. Waer uyt blijckt, als wy vermaent worden om ons selven te stichten ende te bewaren, dat sulcke bewaringe niet uyt onse krachten voortkomt, maer uyt de genade ende kracht Godts, die wy daerom moeten bidden.
margenoot92
Ofte, door den Heyligen Geest. Rom. 8.26.
margenoot93
N. sorghvuldelick aenwendende alle middelen om daer in te blijven, ende toe te nemen. Siet het voorgaende vers.
margenoot94
Ofte, malkanderen, ghelijck te voren.
margenoot95
Dit kan verstaen worden, ofte in de liefde met welcke Godt ons lief heeft, om in sijne gunste ende vrientschap te blijven: ofte in de liefde die wy Godt toe dragen om daer in te volherden ende toe te nemen: na beyde moeten wy trachten. Doch het tweede schijnt met des Apostels wit meer over een te komen.
margenoot96
Dat is, de genadige sententie, ofte vonnis, dat hy over ons geloovige sonder onse verdiensten, uyt enckele barmhertigheydt, sal uytspreken in den dagh des oordeels. Matth. 25.34.
margenoot97
Dat is, bestraft ende vermaent eenighe uyt barmhertigheydt ende medelijden over hare swackheydt. N. die uyt swackheydt sondigen ende niet moetwilligh en zijn. Galat. 6.1.
margenoot98
Namel. tusschen swacke ende moetwillige, tusschen leersame ende hardtneckige. Namel. om uwe bestraffingen ende vermaningen nae elck eens gelegentheydt met soetigheydt ofte met hardigheydt aen te stellen, om haer te beter te winnen.
margenoot99
Dat is, soeckt’se te behouden met goede vermaningen. Siet 1.Timoth. 4.16.
margenoot100
Namel. die moetwilligh, ofte hardtneckigh zijn.
margenoot1
Gr. in vreese: dat is, soeckt’se te verschricken met voorstellinge van het vreeslick oordeel Godts, dat over soodanige sal gaen, indiense haer niet en bekeeren. 2.Timoth. 4.2.
margenoot2
Dat is, treck’se sonder vertoeven uyt het openbaer perijkel van de saligheydt te verliesen, gelijck men doet als yemant in het vyer gevallen is. Want een bekeert sondaer is als uyt het helsche vyer getrocken.
margenoot3
D. niet alleen de onkuyscheyt ende andere sonden selve, maer oock dat daer mede eenige gemeynschap heeft.
margenoot4
Dit schijnt geseght te worden uyt opsicht van de onreynigheden der Wet, na de welcke al wat yet onreyns aenraeckte ’t selve oock voor onreyn gehouden wierdt.
margenoot5
Ofte, te stooten, mis-treden.
margenoot6
Dat is, voor hem, die heerlick is.
margenooty
Rom. 16.27. 1.Timoth. 1.17.
margenoot7
Gr. in alle de eeuwen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken