Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[Folio 152v]
[fol. 152v]

Het Eerste Capittel.

1 Ioannes nae een verhael van wien ende door wien hy dese Openbaringe hadde ontfangen, 3 ende hoe saligh die zijn die de selve lesen ende bewaren, 4 wenscht genade ende vrede den seven Gemeynten in Asien, van Godt, van de seven Geesten, ende van Christo Iesu, wiens persoon, weldaden, ende komste ten oordeel (in welck dit boeck sal eyndigen) hy breeder beschrijft. 9 Komt daer nae tot de Openbaringe selve, ende verklaert sijnen name, ende waer hy was doe hem dese Openbaringhe is geschiet. 11 ende verhaelt de stemme des genen die hem desen last van schrijven heeft gegeven. 12 Beschrijft daer na ’t eerste Gesichte vande seven gouden Candelaren, 13 ende vanden persoon Christi in eene seer heerlicke gestalte. 17 Verhaelt sijne verschrickinge over dit Gesichte, ende de versterckinge die hem door Christum is geschiet. 19 Ontfanght last om te schrijven. 20 ende verklaringe wat door de seven sterren, ende seven candelaren wort beteeckent.

1

Ga naar margenoot1 DE Openbaringhe JESU CHRISTI, die Ga naar margenoot2 Godt Ga naar margenoot3 hem gegeven heeft om sijnen dienst-knechten Ga naar margenoot4 te toonen Ga naar margenoot5 de dingen die haest geschieden moeten: ende die hy door sijnen Engel gesonden, ende sijnen dienst-knecht Ioanni te kennen gegeven heeft:

2

Ga naar margenoot6 De welcke Ga naar margenoot7 het woort Godts betuyght heeft, ende Ga naar margenoot8 het getuygenisse Iesu Christi, ende al wat hy gesien heeft.

3

Ga naar margenoota Saligh is hy die leeft, ende zijn sy die hooren de woorden deser prophetie, ende die bewaren ’t gene inde selve geschreven is: Ga naar margenootb Want Ga naar margenoot9 de tijdt is na-by.

4

Ioannes Ga naar margenoot10 den seven Gemeynten, Ga naar margenoot11 die in Asien zijn: Genade zy u ende vrede Ga naar margenoot12 van hem Ga naar margenootc Die is, ende Die was, ende Die comen sal: ende van Ga naar margenoot13 de seven Geesten die voor sijnen throon zijn:

5

Ende van Iesu Christo, Ga naar margenootd die Ga naar margenoot14 de getrouwe getuyge is, Ga naar margenoote de eerst-geboren uyt den dooden, ende de Overste der coningen der aerde. Hem die ons heeft lief gehadt ende ons van onse sonden gewasschen heeft Ga naar margenootf Ga naar margenoot15 in sijnen bloede,

6

Ende die ons gemaeckt heeft Ga naar margenootg Ga naar margenoot16 tot Coningen ende Ga naar margenooth Priesters Gode ende sijnen Vader: Hem [segge ick] zy de heerlickheydt ende de kracht in alle eeuwigheyt. Amen.

7

Siet, Ga naar margenooti hy Ga naar margenoot17 comt met de wolcken, ende Ga naar margenoot18 alle ooge sal hem sien, oock de gene Ga naar margenootk die hem Ga naar margenoot19 doorsteken hebben: ende Ga naar margenoot20 alle geslachten der aerde sullen Ga naar margenoot21 over hem rouwe bedrijven: Ga naar margenoot22 Ia, Amen.

8

Ga naar margenootl Ick ben de Ga naar margenoot23 Alpha ende de Omega, Ga naar margenoot24 het begin ende het eynde, seght Ga naar margenoot25 de Heere, Die is, ende Die was, ende Die komen sal, de Almachtige.

9

Ga naar margenoot26 Ick Ioannes, die oock uwe broeder ben, ende mede-genoot in de verdruckinge ende in het coninckrijcke, ende [in] de lijdtsaemheyt Iesu Christi, was in het eylandt genaemt Ga naar margenoot27 Patmos, om het woort Godts, ende om het getuygenisse Iesu Christi.

10

[Ende] ick was Ga naar margenootm Ga naar margenoot28 in den geest op Ga naar margenoot29 den dagh des Heeren: ende ick hoorde achter my een groote stemme, Ga naar margenoot30 als eener basuyne.

11

Seggende, Ga naar margenoot31 Ick ben de Alpha ende de Omega: de eerste ende de laetste, ende, ’T gene ghy siet schrijft dat in Ga naar margenoot32 een boeck, ende sendt het den seven Gemeynten die in Asien zijn, [namelick] tot Ga naar margenoot33 Ephesen, ende tot Smyrnen, ende tot Pergamen, ende tot Thyatiren, ende tot Sar-

[Folio 153r]
[fol. 153r]

dis, ende tot Philadelphien, ende tot Laodiceen.

12

Ende ick keerde my om, om te sien Ga naar margenoot34 de stemme die met my gesproken hadde: ende my omgekeert hebbende, sagh ick Ga naar margenoot35 seven goude kandelaren:

13

Ende in het midden van de seven kandelaren een Ga naar margenootn Ga naar margenoot36 den Sone des menschen gelijck zijnde, becleedt met Ga naar margenoot37 een lanck cleedt tot de voeten, ende Ga naar margenooto Ga naar margenoot38 omgort aen de borsten met eenen gouden gordel:

14

Ende sijn hooft ende hayr Ga naar margenoot39 was wit gelijck als Ga naar margenootp witte wolle, gelijck sneeuw: Ga naar margenootq ende Ga naar margenoot40 sijne oogen gelijck een vlamme vyers:

15

Ende sijne voeten waren Ga naar margenoot41 blinckende-coper gelijck, ende gloeyden als in eenen oven: ende sijne stemme Ga naar margenootr als eene stemme Ga naar margenoot42 van vele wateren.

16

Ende hy hadde Ga naar margenoot43 seven sterren Ga naar margenoot44 in sijne rechter-handt: ende uyt sijnen mondt ginck Ga naar margenoots een Ga naar margenoot45 twee-snijdende scherp sweert: ende sijn aengesicht was Ga naar margenoot46 gelijck de Sonne schijnt in hare cracht.

17

Ende doe ick hem sagh Ga naar margenoot47 viel ick als doodt aen sijne voeten: ende hy leyde sijne rechter-[handt] op my, seggende tot my, En vreest niet: Ga naar margenoott Ick Ga naar margenoot48 ben de eerste ende de laetste:

18

Ga naar margenootv Ende Ga naar margenoot49 die leve, ende ick ben doot geweest: ende siet ick ben levendich in alle eeuwicheyt. Amen. Ga naar margenootx Ende ick hebbe Ga naar margenoot50 de sleutels der helle ende des doots.

19

Schrijft Ga naar margenoot51 ’t gene ghy gesien hebt, ende Ga naar margenoot52 ’t gene is, ende Ga naar margenoot53 ’t gene geschieden sal na desen:

20

De verborgentheyt der seven sterren, die ghy gesien hebt in mijne rechter-[handt], ende de seven goude candelaren. De seven sterren, Ga naar margenoot54 zijn Ga naar margenooty Ga naar margenoot55 de Engelen der seven Gemeynten: ende de seven candelaren, die ghy gesien hebt, zijn de seven Gemeynten.

margenoot1
Gr. Apocalypsis, welck woort selfs in de ghemeene Latijnsche oversettinge, ende verscheydene andere, wort behouden, ende beteeckent een Openbaringe, ofte, ontdeckinge van verborgene dingen, gelijck dit woordt van het Euangelium in het ghemeyn ghebruyckt wort. Mat. 11.25. Ephes. 3.5. Doch hier wordt het ghenomen voor een Openbaringhe der dingen, die naer dien tijdt souden gheschieden, gelijck in dit vers wordt uytgedruckt. Ende wordt dit woordt Openbaringe oock hier gestelt als een op-schrift des boecks: ghelijck de Propheten in het begin harer prophetien diergelijcken opschrift ghebruyckt hebben. Siet Iesa. 1.1. ende Hos. 1.1. Ioël 1.1. Micha 1.1.
margenoot2
N. de Vader, gelijck uyt het volgende blijckt.
margenoot3
N. Iesu Christo, als Middelaer, ende ten aensien van sijne menschelicke natuere. Want als de eeuwige Godt is hy eenes selven wesens ende alwetenheyts met den Vader: maer als Middelaer ontfanght hy van den Vader de ordre ende het bevel, ende na sijne menscheyt oock selfs de kennisse der dingen, die tot uytvoeringe van sijn Middelaers-ampt, ende tot salicheyt sijner Gemeynte noodigh zijn. Siet Ioan. 1.16. ende 3.31, 32, etc.
margenoot4
N. niet alleen met woorden, maer oock met Gesichten ende afbeeldingen.
margenoot5
Dit wort geseght ten aensien van de beginselen deser geschiedenissen, waer op de voortganck tot den laetsten dagh toe soude volgen. 2.Pet. 3.8, 9.
margenoot6
N. Ioannes.
margenoot7
Dit nemen sommige van de volgende Openbaringe: maer also Ioannes met dese woorden sijn aensien schijnt te willen verstercken, op dat de volgende prophetie te beter worde aengenomen, so wort het van andere genomen van sijne voorgaende Apostolische predicatien ende schriften, in de welcke hy betuyght heeft ’t gene hy van Christo gesien ende gehoort hadde, gelijck hy oock spreeckt in sijn Euangelio cap. 19.35. ende 21.24. ende in sijnen eersten Sendt-brief, cap. 1.1. ende gelijck van de Apostelen in het gemeyn geseght wort Luc. 1.2. Doch kan oock van beyde verstaen worden.
margenoot8
D. het welck hy van Iesu Christi persoon, van sijne predicatien, mirakelen, lijden, sterven, ende van sijne verheerlickinge heeft gegeven. Siet diergelijck oock in Petro, 2.Pet. 1.16, etc.
margenoota
Apoc. 22.7.
margenootb
Apoc. 22.10.
margenoot9
N. dat dese dingen beginnen sullen te geschieden: ende derhalven dat de geloovige haer met de oordeelen Godts tegen de verdruckers, ende met de salige uytkomste der verdruckte (welcke beyde dingen hier doorgaens worden voorgestelt) sullen mogen vertroosten ende verstercken. Andersins wort oock selfs de laetse uyre ende dagh geseght na by te zijn, om dat hy de menschen onvoorsiens sal overkomen. siet Mat. 24.43, etc. 1.Thes. 5.2, 4. 2.Pet. 3.10. Apoc. 3.3.
margenoot10
N. die vers 11. met namen worden uytgedruckt, die van Paulo wel eerst waren gesticht, maer van Ioanne daer nae, als de lanckst-levende van alle de Apostelen, opgebouwt ende meer bevestight zijn, gelijck alle de oude historien getuygen, dat hy te Ephesen is gestorven. Doch worden onder dese seven Gemeynten alle andere Gemeynten Christi verstaen, also eenige van die Gemeynten niet seer lange na den tijdt des Apostels Ioannis, vergaen ofte verstroyt zijn geweest: gelijck daerom oock in’t besluyt van elcken brief daer by wort gevoeght, Wie ooren heeft om te hooren, die hoore wat de Geest den Gemeynten seght.
margenoot11
Hy verstaet kleyn Asien, nu Anatolien ofte Natolien genaemt, in welck dese steden alle lagen.
margenoot12
Hier door wort de eeuwige ende onveranderlicke Godtheydt des Vaders verstaen, ende druckt de Apostel hier mede uyt den naem van Ehejeh, dat is, ick sal zijn, die Godt hem selven geeft Exod. 3.14. ende den naem Iehova, daer de selfs-wesige ende onveranderlicke Godt alom in’t Oude Testament mede wort genaemt.
margenootc
Exod. 3. vers 14. Apoc. 1.8. ende 4.8. ende 11.17. ende 16.5.
margenoot13
Sommige verstaen hier door de seven Engelen, daer meermaels in dit boeck gewach van gemaeckt wort, die hier nevens Godt in desen wensch van genade ende vrede souden gestelt zijn, als instrumenten Godts ende middelen, waer door Godt sijne Gemeynten beschut, ende sijne ghenade menichmael bewijst, gelijck Paulus 1.Tim. 5.21. Timotheum betuyght voor Godt, ende sijne uytverkorene Engelen. Doch alsoo in desen wensch de genade ende vrede van dese seven Geesten wort gebeden met deselve woorden, daer mede de selve van Godt, ende daer na van Christo wort gebeden, welcke geen enckel schepsel en can gegeven worden. Ies. 42.8. Iac. 1. vers 17. so moet hier door dese seven Geesten verstaen worden de H. Geest, die oock een gever is van dese Euangelische genade ende vrede. 2.Cor. 13.13. ende daerom seven Geesten genaemt wort, om dat hy sijne gaven in dese seven Gemeynten soo volkomelick uytstort, als of hy so vele Geesten ware. Ende wort dese verklaringe oock daer uyt bewesen, dat dese seven Geesten nergens en worden getelt onder de gene die Godt ofte het Lam aenbidden, gelijck wel de 4 dieren, de 24 Ouderlingen, met alle de scharen der heylige Engelen hier doen. Gelijck oock daer uyt, dat dese seven Geesten uytdruckelijck worden genaemt c. 4.5. seven lampen vyers brandende voor den throon. D. de velerley wijsheyt ende gaven des H. Geests, die den throon Godts bysonderlijck verlichteden ende vercierden: gelijck oock cap. 5.6. de hoornen ende oogen, D. de macht ende wijsheyt des Lams: ende dat sy hier worden in eenen graet gestelt tusschen Godt, ende tusschen Christum. Doch wort hier de H. Geest met sijne gaven tusschen den Vader ende Christum gestelt, om dat de Apostel van de weldaden ende eygenschappen Christi in het vervolgh noch meer wilde spreken.
margenootd
Iesai 55.4. Apoc. 3.14.
margenoot14
Namel. die ons het Euangelium uyt den schoot des Vaders heeft ghebracht, ende door sijne doot verseghelt. Ioan. 1.18. 1.Tim. 6.13.
margenoote
1.Corinth. 15.20. Colos. 1.18.
margenootf
Actor. 20.28. Hebr. 9.12, 14. 1.Petr. 1.19. 1.Ioan. 1.7. Apoc. 5.9.
margenoot15
Dat is, door sijne bloedige doodt ende offerande. Hebr. 9.14.
margenootg
1.Petr. 2.9. Apoc. 5.10.
margenoot16
Namel. om geestelicke heerschappie te voeren over de sonde ende de werelt, ende om geestelicke offeranden der danckbaerheydt voor onse verlossinge Gode toe te brenghen. Siet 1.Pet. 2. versen 5, 9.
margenooth
Rom. 12.1. 1.Petr. 2.5.
margenooti
Dan. 7.13. Matth. 24.30. ende 25.31. Actor. 1.11. 1.Thess. 1.10. 2.Thess. 1.10. Iud. vers 14.
margenoot17
Dat is, sal komen. Namelijck, ten uytersten dage in sijne heerlickheyt, om in de wolcken als sijnen rechter-stoel sittende, alle menschen te oordeelen, gelijck Dan. 7.13. Waer mede hy de vervullinge van dit boeck sal besluyten.
margenoot18
Namel. niet alleen der geloovighe, maer oock selfs der ongeloovighe, ghelijck ’t volgende uytwijst.
margenootk
Zach. 12.10. Ioan. 19.37.
margenoot19
D. gekruyst ende gedoodt hebben, gelijck Ioden ende Heydenen in sijnen persoon hem hier op aerden ghedaen hadden, ende noch dagelicks deden in sijne Gemeynte ende leden. Ende is dese plaetse genomen uyt Zacharias capit. 12.10. daer de selve woorden prophetischer wijse dan Godt worden uytgesproken, die hier op den Sone Godts. Namel. Christum, als den selven Godt, worden geduydet.
margenoot20
In Zacharia schijnen dese woorden alleen van de stammen ende gheslachten Israels uytgesproken te worden: doch is bekent dat onder die oock doorgaens de Heydenen, die tot de Kercke Christi ten tijden des Nieuwen Testaments, souden geroepen zijn, worden begrepen. Ende kan daerom dese plaetse van alle volcken, beyde Ioden ende Heydenen wel worden verstaen, waer van sommige haer met droefheydt ende berouw over hare voorgaende vergrijpingen teghen Christum ende sijne Gemeynte, hebben bekeert, ende hare bekeeringe oock in de toekomste Christi, sullen bewijsen: ende de andere hartneckige haren rechter met verschricken teghen haer sullen moeten sien komen: gelijck de woorden Zacharie oock van beyde verstaen konnen worden.
margenoot21
Ofte, voor hem.
margenoot22
D. Iae het geschiede alsoo. Ende wort door dese verdobbelinge deser twee woorden de groote begeerte des Propheten, ende anderer gheloovige uytgedruckt, ende door de veranderinge der tale in Griecx ende Hebreeusch bequamelick te kennen gegeven dat dese wensch den geloovigen Griecken ofte Heydenen, met den Hebreen ofte Ioden, gemeyn is. siet hier na cap. 22.20.
margenootl
Iesai. 41.4. ende 44.6. Apocal. 21.6. ende 22.13.
margenoot23
Dese wijse van spreken is genomen uyt den Grieckschen A. B. in welcke tale Ioannes hier schrijft, daer de A. by haer genoemt Alpha, de eerste, ende de groote O, by haer genoemt Omega, de laetste letter is, gelijck in den text oock wordt verklaert.
margenoot24
Namel. van alle dingen: het welck van Godt geseght wordt niet alleen om dat hy van eeuwigheydt voor alle schepselen is gheweest, ende, al is ’t dat de schepselen veranderen ofte vergaen, hy evenwel altijt de selve blijft. Hebr. 1.11, 12. maer oock om dat hy de autheur ende eynde is van allen, alsoo dat alle dingen van hem, ende tot sijner eere zijn. Prover. 16.4. Rom. 11.36. Siet oock Ies. 41.4. ende 44.6.
margenoot25
N. Christus, die hem hier aen Ioannes openbaert, ende van welcken in ’t voorgaende vers is gesproken: welcken als den eenigen Godt met den Vader, dese eygenschappen oock hier na vers 11. ende 17. ende cap. 22.13. uytdruckelick worden toegeschreven.
margenoot26
Hier begint de Openbaringe selve, ende druckt d’Apostel eerst sijnen naem uyt, na de gewoonte der Propheten Ieremias, Daniel, ende andere, die hare namen in diergelijcke voorseggingen somwijlen plegen uyt te drucken, als oock de plaetsen ende occasien, op welcke haer sulcke openbaringen zijn gheschiet, tot meerder versekeringe der saken.
margenoot27
Dit is een eylandt gelegen in de Middelandtsche ende Egeische zee, een van de eylanden ghenaemt Cyclades, in welck eylandt Ioannes de Apostel gebannen was geweest van den Keyser Domitianus, gelijck ghetuygen. Euseb. Hist. Eccl. lib. 3. cap. 16. ende Hieronymus in Catal. Scr. Eccl. om des Euangeliums wille, gelijck in den text volght.
margenootm
Apocal. 4.2.
margenoot28
D. in een vertreckinge ofte verheffinge van sinnen door den Heyligen Gheest, gelijck Petro geschiet is Actor. 10.10. ende Paulus van hem selven getuyght. 2.Corinth. 12.2. ende gelijck den Propheten oock doorgaens is geschiedt.
margenoot29
D. den eersten dagh der weke, alsoo genaemt om dat Christus op dien dagh is opgestaen van den dooden, ende om dat de dienst des Heeren alreede op dien tijdt van de Christenen, in plaetse van den Sabbath, wiert gepleeght, gelijck alle oude Leeraers getuygen, ende oock af te nemen is uyt Actor. 20.7. ende 1.Cor. 16.2. Op dien dagh dan, die tot den Godts-dienst was geheylight, is Ioanni met heylige bedenckinge besigh zijnde, om dat hy in een plaetse was daer als dan noch geen vergaderingen en schijnen geweest te zijn, dese Openbaringe geschiet.
margenoot30
D. so helder ende klaer als eener basuyne. Want dat het een sprekende stemme is geweest, blijckt uyt het gene volght.
margenoot31
Siet hier van de aenteeck. te voren op vers 8.
margenoot32
Ofte, boecxken.
margenoot33
Dese was de hooft-stadt van cleyn Asien, geleghen tegen de Ionische zee, daer Paulus langen tijdt heeft ghepredickt, Actor. 19.1, etc. ende aen welcker Gemeynte hy dien vermaerden Sendt-brief tot den Epheseren heeft geschreven: gelijck oock de ses andere steden in het selve Asien waren gelegen. Van Smyrnen ende Pergamo en is in de Schrift niet meer te lesen, gelijck oock niet van Sardis ende Philadelphia; maer van Thyatiren wordt oock gewach gemaeckt Actor. 16.14. in de bekeeringhe van Lydia de purper-vercoopster, ende van Laodicea in den Send-brief tot den Colossensen, capit. 4. versen 15, 16. Doch wort van Plinio getuyght, dat sommige van die steden eenigen tijdt daer na door aertbevinge zijn vergaen.
margenoot34
Dat is, den genen wiens dese stemme was.
margenoot35
Hier door worden de seven Gemeynten beteeckent, die voor Godt dierbaer als goudt zijn, gelijck in het 20 vers wort verclaert. Ende is dese afbeeldinghe genomen van den gouden candelaer die in het heylige des tabernakels was, ende dagh ende nacht van de Priesters met olye ende licht in sijne lampen moest voorsien worden. Levit. 24.2. gelijck de selve afbeeldinghe oock te vinden is Zach. 4.2. ende wierden daer door afgebeeldt de gaven ende verlichtinghe des H. Geests, ende de neersticheyt der Priesteren in het versorghen der selve door het woort ende de sacramenten. Waer van Christo alleen, als den eenigen priester des Nieuwen Testaments de sorge ende eere hier wort toegeschreven.
margenootn
Ezech. 1.26. Dan. 7.13. Apoc. 14.14.
margenoot36
D. Christo Iesu, die in den Euangelio doorgaens alsoo wort genaemt, ende hier den Sone des menschen ghelijck wort gheseght, om dat hy verschijnt in een gesichte, ende niet in sijnen persoon: ende dat in sulcken gedaente, niet die hy heeft in sijne nature, maer die hy heeft in sijne werckingen ende eygenschappen, op welcke hier wort gesien: ghelijck hy elders als een Lam, elders als sittende te peerde, elders op andere wijse in dese Openbaringhe wordt vertoont. Ende hy wordt de Sone des menschen genaemt, niet alleen om dat hy een waerachtigh mensche is, uyt de vrouwe gheworden, maer om dat hy die is, waer van Daniel, onder desen selven tytel, capit. 7.13. heeft gepropheteert, ende die aen Daniel oock soo is verschenen. Ofte, eenen die eens menschen sone, dat is, een mensche gelijck was.
margenoot37
N. het welck eygentlick een Priesterlick kleedt was. Exod. 28. versen 4, 40. ende 39.27.
margenooto
Apocal. 15.6.
margenoot38
Daer mede wordt sijne veerdigheydt in het bedienen sijns ampts uytgedruckt, gelijck door den gouden gordel, sijne weerdigheydt.
margenoot39
Daer mede wordt de wijsheydt ende eeuwigheydt Iesu Christi afgebeeldt, gelijck oock dese eygenschappen Godts des Vaders alsoo worden afgebeeldt. Dan. 7.9.
margenootp
Dan. 7.1.
margenootq
Apocal. 19.12.
margenoot40
Dese volgende afbeeldingen zijn meest genomen uyt Dan. 10.6. daer Daniel by na diergelijck gesicht is verschenen. Door de vlamme des vyers wordt sijne alwetende ende alles doorstralende ooge, selfs in de herten der menschen, verstaen, ghelijck af te nemen is uyt Apoc. 2. versen 18, 19, 23.
margenoot41
Gr. Chalkolibano, dat is, metael uyt Libano, ofte, fijn koper. gelijck diergelijcke verschijninge staet Ezech. 1.7. ende Dan. 10.6. waer door de stantvastigheydt ende onverwinnelicke sterckte Christi wordt afgebeeldt, die niemant en kan aentasten sonder hem te beschadigen, ende waer mede hy hem alles kan onderwerpen.
margenootr
Apoc. 14.2.
margenoot42
N. die van de rotzen afloopen, ende van niemant en konnen gestuyt worden. Een afbeeldinge van de kracht der stemme Christi die onder alle tongen ende volckeren is doorgedrongen, ghelijck dit woordt wateren van den Engel selve wordt verklaert. Apocal. 17.15.
margenoot43
Dese sterren worden hier nae vers 20 verklaert te zijn de Engelen, ofte opsienders der Gemeynte, die by sterren worden vergeleecken, om dat sy de Ghemeynte moeten met hare leere ende leven voorlichten, gelijck de sterren de reysende luyden te lande ende te water doen.
margenoot44
Dese sterren worden geseght te zijn in de rechter-handt Christi, om dat hy die sendt, regeert, ende beschermt, ende door haer krachtigh is in de herten der menschen, ende nochtans oock machtigh om haer te straffen, soo sy haer beroep niet behoorlick waer en nemen: ghelijck af te nemen is uyt cap. 2.1, 5.
margenoots
Iesai. 49.2. Ephes. 6.17. Hebr. 4.12. Apoc. 2.16. ende 19.15.
margenoot45
N. sijns woorts, soo door sijne beloften, tot troost der gehoorsame, als door sijne dreygementen, tot straffe der onghehoorsame, ghelijck verclaert wordt cap. 2.16. ende 19.15. Alsoo wort oock Godts woort genaemt Ephes 6.17. Hebr. 4. vers 12.
margenoot46
Hierdoor wordt de heerlickheyt Christi beteeckent, gelijck oock der geloovige hier namaels in het eeuwige leven Matth. 13.43. die nochtans geene heerlickheyt en hebben dan van Christo, ende door Christum.
margenoot47
Namel. eensdeels uyt eerbiedinge, eensdeels uyt verschrickinge, gelijck Daniel, cap. 8.18. ende 10.8, etc. ende anderen oock is overgekomen.
margenoott
Iesai. 41.4. ende 44.6. ende 48.12.
margenoot48
Siet daer van hier voren vers 8 ende 11.
margenootv
Rom. 6.9.
margenoot49
Anders, ende ick was de levende ende was doodt. Want Christus doodt zijnde nae den vleesche bleef evenwel levende nae den Geeste, dat is nae sijne Godtlicke natuere, gelijck hy oock nu nae beyde in der eeuwigheydt leeft.
margenootx
Iob 12.14. Iesai. 22.22. Apoc. 3.7. ende 20.1.
margenoot50
D. de macht om u van de doodt ende helle te verlossen, ende de vyanden daer in te werpen. Siet Matth. 10.28.
margenoot51
N. in dit gesichte. Andere nemen het breeder voor al het gene in de Gemeynte Christi tot den tijdt van Christi hemelvaert by den Apostel was gesien. Doch het eerste vers van dit capit. strijdt hier tegen, gelijck oock het 1 vers van het 4 capit.
margenoot52
D. den stant der seven Gemeynten, soo die tegenwoordigh is, ende het gene ick u aen haer terstont bevelen sal te schrijven: het welck in de twee volgende capittelen geschiedt.
margenoot53
N. het gene van begin des vierden capit. tot het eynde van het boeck wort beschreven.
margenoot54
D. beteeckenen, ofte stellen voor oogen: gelijck Genes. 41.27. ende meermaels in de Heylige Schrift. Doch van dese seven sterren ende seven kandelaren siet de aenteeck. hier voren op vers 12 ende 16.
margenooty
Mala. 2.7.
margenoot55
D. Leeraren ofte opsienders der seven Gemeynten, gelijck de Propheten ende Priesters oock somwijlen Engelen worden ghenaemt, om dat sy van Godt worden uytgesonden om het volck van Godes wege te leeren, te vermanen, te troosten, ende te waerschouwen. Siet Iudic. 2.1. Hagg. 1.13. Malach. 2.7.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken