Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Christus beveelt Ioanni te schrijven, ende eerstelick aen den Engel der Gemeynte van Ephesen: 2 dien hy prijst over sijne sorghvuldigheydt, in het weeren der quade, ende over verscheydene andere deughden. 4 Maer bestraft hem dat hy sijnen eersten yver ende liefde hadde verlaten. 7 Doch belooft dat hy de overwinners sal geven van den boom des levens. 8 Ten tweeden, aen dien van Smyrna, welcken hy oock prijst over vele deughden. 10 Doch waerschouwt hem van de verdruckinge die over haer sal komen, met belofte van de kroone des levens aen den overwinners. 12 Ten derden, aen dien van Pergamo, welcken hy prijst van wegen sijne stantvastigheydt in de verdruckingen, maer berispt hem over sijne slappigheyt tegen de gene die de leere Balaams ende der Nicolaiten volghden. 17 Doch belooft den overwinners het verborgen Manna, met eenen witten keursteen. 18 Ten vierden, aen die van Thyatiren, dien hy prijst over sijn toenemen in het goede. 20 maer bestraft, dat hy de vrouwe Iezabel liet propheteren. 22 welcke hy dreyght met hare aenhangers ende kinderen te straffen. 24 Waerschouwt daer nae de gene die dese diepten des Satans niet aen en hingen, dat sy vast houden aen het gene sy hebbben. 26 ende belooft den genen die overwint, dat hy hem sal macht geven over de Heydenen, ende dat hy hem de morgensterre sal geven.

1

SChrijft aen Ga naar margenoot1 den Engel der Gemeynte van Ga naar margenoot2 Ephesen, Dit seght Ga naar margenoot3 hy die de seven sterren in sijne rechter-[handt] houdt, die in het midden der seven gouden candelaren Ga naar margenoot4 wandelt:

2

Ga naar margenoot5 Ick weet uwe wercken, ende Ga naar margenoot6 uwen arbeydt, ende Ga naar margenoot7 uwe lijdsaemheyt, ende dat ghy Ga naar margenoot8 de quade niet en condt dragen: ende [dat] ghy Ga naar margenoot9 beproeft hebt de gene die uytgeven Ga naar margenoot10 dat sy Apostelen zijn, ende sy en zijn’t niet: ende hebtse leugenaers bevonden:

3

Ende ghy hebt verdragen, ende hebt gedult: ende ghy hebt om mijns naems wille gearbeydt, ende en zijt niet moede geworden.

4

Maer ick hebbe tegen u, dat ghy Ga naar margenoot11 uw’ eerste liefde hebt verlaten.

5

Gedenckt dan Ga naar margenoot12 waer van ghy uytgevallen zijt, ende Ga naar margenoot13 bekeert u, ende doet de eerste wercken: ende so niet, ick sal u Ga naar margenoot14 hastelick [by] komen, ende sal Ga naar margenoot15 uwen candelaer van sijne plaetse weeren, indien ghy u niet en bekeert.

6

Maer dit hebt ghy, dat ghy de wercken Ga naar margenoot16 Ga naar margenoota der Nicolaiten hatet, welcke ick oock hate.

7

Die Ga naar margenoot17 ooren heeft die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght. Die overwint ick sal hem geven te eten van Ga naar margenootb Ga naar margenoot18 den boom des levens, die in het midden van het paradijs Godts is.

[Folio 153v]
[fol. 153v]

8

Ende schrijft aen Ga naar margenoot19 den Engel der Gemeynte van die van Ga naar margenoot20 Smyrnen, Dit seght Ga naar margenootc Ga naar margenoot21 de eerste ende de laetste, Ga naar margenoot22 die doot geweest is, ende Ga naar margenoot23 [weder] levendigh is geworden:

9

Ick weet uwe wercken, ende verdruckinge, ende Ga naar margenoot24 armoede (doch ghy zijt Ga naar margenoot25 rijcke) ende Ga naar margenoot26 de lasteringe der gene die Ga naar margenoot27 seggen datse Ioden zijn, ende Ga naar margenoot28 en zijn’t niet, maer zijn Ga naar margenoot29 een Synagoge des Satans.

10

Ga naar margenoot30 En vreest geen der dingen die ghy lijden sult. Siet, Ga naar margenoot31 de Duyvel sal [eenige] van u-lieden Ga naar margenoot32 in de gevangenisse werpen, op dat ghy Ga naar margenoot33 versocht wort: ende ghy sult een verdruckinge hebben Ga naar margenoot34 van thien dagen. Zijt getrouw Ga naar margenoot35 tot den doot, ende ick sal u geven Ga naar margenoot36 de kroone des levens.

11

Ga naar margenootd Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght. Die overwint en sal van Ga naar margenoot37 de tweede doot niet beschadight worden.

12

Ende schrijft aen den Engel der Gemeynte die in Ga naar margenoot38 Pergamo is, Dit seght hy Ga naar margenoot39 die het Ga naar margenoote twee-snijdende scherp sweert heeft:

13

Ick weet uwe wercken, ende waer ghy woont, [namelick] daer Ga naar margenoot40 de throon des Satans is: ende Ga naar margenoot41 ghy houdt mijnen naem, ende en hebt mijn geloove niet verloochent, oock in die dagen, in welcke Ga naar margenoot42 Antipas mijn getrouwe getuyge was, welcke gedoot is by u lieden, daer de Satan woont.

14

Maer ick hebbe [eenige] weynige dingen tegen u, Ga naar margenoot43 dat ghy aldaer hebt die de leeringe Ga naar margenootf Ga naar margenoot44 Balaams houden, die Balack leerde den kinderen Israëls een aenstoot voor werpen, op datse souden afgoden-offer eten, ende hoereren.

15

Alsoo hebt oock ghy Ga naar margenoot45 die de leeringe der Nicolaiten houden: ’t welck ick hate.

16

Bekeert u: ende so niet, ick sal u haestelick [by] comen, ende sal tegen haer crijgh voeren Ga naar margenootg Ga naar margenoot46 met het sweert mijns mondts.

17

Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght. Die overwint, ick sal hem geven te eten Ga naar margenoot47 van het Manna dat verborgen is, ende ick sal hem geven Ga naar margenoot48 eenen witten Keur-steen, ende op den Keursteen Ga naar margenoot49 eenen nieuwen naem geschreven, Ga naar margenoot50 welcken niemandt en kent, dan die hem ontfanght.

18

Ende schrijft aen den Engel der Gemeynte Ga naar margenoot51 te Thyatiren, Dit seght Ga naar margenoot52 de Sone Godts, Ga naar margenooth die sijne oogen heeft als een vlamme vyers, ende sijne voeten zijn Ga naar margenoot53 blinckende coper gelijck:

19

Ick weet uwe wercken, ende liefde, ende dienst, ende geloove, ende uwe lijdsaemheyt, ende uwe wercken, Ga naar margenoot54 ende [dat] de laetste meer [zijn] dan de eerste.

20

Maer ick hebbe [eenige] Ga naar margenoot55 weynige dingen tegen u, dat ghy Ga naar margenoot56 de vrouwe Ga naar margenooti Iezabel, die haer selven seght een prophetesse te zijn, laet leeren, ende mijne dienst-knechten verleyden, datse hoereren, ende afgoden-offer eten.

21

Ende ick hebbe haer tijdt gegeven op dat sy haer soude bekeeren Ga naar margenoot57 van hare hoererye, ende sy en heeft haer niet bekeert.

22

Siet, Ga naar margenoot58 ick werpe haer te bedde, ende Ga naar margenoot59 die met haer overspel bedrijven, Ga naar margenoot60 in groote verdruckinge, so sy haer niet en bekeeren van hare wercken.

23

Ende Ga naar margenoot61 hare kinderen sal ick door de doot ombrengen: ende alle de Gemeynten sullen weten, Ga naar margenootk Ga naar margenoot62 dat ick ben die nieren ende herten ondersoecke. Ga naar margenootl Ende ick sal u lieden geven een yegelick na uwe wercken.

24

Doch ick segge tot u lieden, ende tot de andere die te Thyatiren zijn, so vele als’er dese leere niet en hebben, ende die de Ga naar margenoot63 diepten des Satans Ga naar margenoot64 niet ghekent en hebben, gelijck sy seggen: Ick en sal u Ga naar margenoot65 geenen anderen last opleggen.

25

Maer ’t gene ghy hebt, Ga naar margenootm houdt dat tot dat ick sal komen.

[Folio 154r]
[fol. 154r]

26

Ende die overwinnt, ende die Ga naar margenoot66 mijne wercken tot den eynde toe bewaert, Ga naar margenootn Ga naar margenoot67 ick sal hem macht geven Ga naar margenoot68 over de Heydenen:

27

Ende Ga naar margenoot69 hy salse hoeden met eenen yseren staf: sy sullen als potbackers-vaten vermorselt worden: gelijck oock ick van mijnen Vader ontfangen hebbe.

28

Ende ick sal hem Ga naar margenoot70 de morgen-sterre geven.

29

Die ooren heeft, die hoore wat de Geest tot de Gemeynten seght.

margenoot1
D. opsiender, ofte herder der Gemeynte: gelijck cap. 1.20. is verclaert. Ende wort dit hier in ’t getal van een ghestelt, ofte om het gheheel collegie der opsienders daer door te verstaen, gelijck Mal. 2.7. onder de naem van engel in ’t getal van een het gheheel collegie der Priesteren wort verstaen: ofte, om dat een onder haer in ordre den voorganck hadde, van welcken het den anderen wiert aengedient, ghelijck het openbaer is uyt Act. 20. versen 17, 28. datter meer ouderlingen, ofte opsienders, in dese Ghemeynte van Ephesen waren, aen welcke gesamentlijck Paulus in sijn laetste afscheydt gebiedt, dat sy souden acht nemen op haer selven, ende op de geheele kudde, daer over de H. Geest haer tot episcopous, dat is, Opsienders, ghestelt hadde, om de Gemeynte te hoeden. So is ’t dan onghefondeert dat van eenighe hier uyt eenighe Bisschoppelicke macht van een boven de andere besloten wort. want oock selfs het gene aen den engel der Gemeynte hier wordt gheschreven, tot waerschouwinge der geheele Gemeynte wordt gheschreven, als blijckt uyt het 7 vers hier nae, ende hier voren capit. 1.11.
margenoot2
Van de gelegentheydt deser stadt siet hier voren capit. 1.11.
margenoot3
Namel. Christus, dien dese eygenschappen toe-geschreven zijn geweest capit. 1.13, 16. alwaer de selve oock zijn verklaert.
margenoot4
Namel. om die te versorgen van haer geestelijck licht ende vercieringe (gelijck de Priesters in den Tempel het uyterlick gewent waren te doen) ende om acht te nemen op hare goede ordre ende regeringe. Niet dat hy met sijn lichaem al om tegenwoordigh is, maer om dat hy sijne Gemeynten door sijnen Geest ende woordt altijdt by is, verlicht, ende regeert, gelijck by Matth. 18.20. ende 28.20. belooft. Siet diergelijck Levit. 26.12.
margenoot5
Dat is, al uw’ doen, goet ende quaet, gelijck in het volgende verklaert wordt. Ende spreeckt hier Christus niet van een enckele wetenschap alleen, maer van een wetenschap, die met een werckende sorge, ende voornemen om dat te beloonen, ofte te bestraffen, is gevoeght, gelijck in alle de brieven sal verklaert worden.
margenoot6
Namel. in het gestadigh leeren ende vermanen. Siet 1.Thess. 5.12. 1.Timoth. 5.17.
margenoot7
Namelick, in het verdragen van vervolgingen, ghelijck vers 3 breeder verhaelt wordt.
margenoot8
Dat is, die ergernissen aenrechten in leere ofte leven. Soo wort hier dan sijnen yver gepresen in het oefenen vande Kercklicke discipline.
margenoot9
Gr. versocht. Of, also beproeft ende ondersocht, dat ghy hare valscheydt hebt aen den dagh gebracht.
margenoot10
D. die voorgaven dat sy van Christo waren gesonden, ghelijck vele valsche leeraren ende valsche Apostelen in dien tijt alreede in de Gemeynten op stonden. Actor. 20.29, etc. 2.Cor. 11. vers 13, etc.
margenoot11
Dat is, uwen eersten yver in het oefenen van u ampt ende van de wercken der liefde, ghelijck vers 5 verklaert wordt.
margenoot12
Dat is, van hoe grooten yver, tot hoe grooten slappigheydt.
margenoot13
Namel. tot uwen vorighen yver. Want dat hy niet geheel van de liefde, ende van het geloove, en was vervallen, blijckt uyt den lof die in het tweede ende derde vers hier voren ende in het seste hier nae hem van Christo noch wort gegeven.
margenoot14
Namel. met mijne straffingen ende kastijdingen.
margenoot15
Dat is, uwe Gemeynte, ghelijck hier voren capit. 1.20. is verklaert. Waer uyt blijckt dat oock de Gemeynte in de selve verslappinghe was vervallen, die Christus door dit dreyghement tot haren eersten yver wilt verwecken. Want hoe wel Christi Gemeynte nimmermeer en vergaet. Matth. 16.18. soo wordt sy nochtans wel van de eene plaetse genomen, ende op een andere geplant, ghelijck Christus den Ioden dreyght. Matth. 21.43.
margenoot16
Dese secte der Nicolaiten, ghelijck eenige oude Schrijvers getuygen, leerde dat hoererye geen sonde en was, ende dat afgoden-offer te eten geoorloft was, waer tegen het besluyt der Apostelen Actor. 15.29. is gestelt. Sommige meynen dat Nicolaus, een van de eerste Diakenen Actor. 6.5. daer van de autheur soude zijn geweest, die als eenen anderen Iudas van de suyverheyt der leere Christi soude zijn vervallen, hoe wel andere hem daer over ontschuldigen, ende houden dat eenen anderen Nicolaus daer van den invoerder geweest zy, die den name van desen eersten Nicolaus daer toe heeft misbruyckt. Siet Euseb. Hist. lib. 3. capit. 26. ende Irena. lib.1. capit. 7.
margenoota
Apoc. 2.15.
margenoot17
Gr. oore. siet Mat. 13.43. Mar. 4.9.
margenootb
Gen. 2.9. Apoc. 22.2.
margenoot18
Gr. het hout des levens. Dit siet op den boom des levens, die in het midden van het aerdsche paradijs stont. Genes. 2.9. welck paradijs genomen wort als een voorbeelt ende schaduwe van den hemel, ofte woonstede der uytverkorene in den hemel, ghelijck oock Luc. 23.43. ende 2.Cor. 12.24. De boom des levens is een schaduwe van Christus den autheur des levens, aen het welcke eeuwige gemeynschap sullen hebben die in het geloove volstandigh blijven, gelijck oock hier na in’t hemelsche Ierusalem de selve boom des levens geplant staet. cap. 22.2. diens bladeren dienen tot gesont-makinge der Heydenen, welcke gesont-makinge van Christo alleen voortkomt. Ioan. 11.25. Actor. 4.12.
margenoot19
Siet de aent. op vers 1.
margenoot20
Dit was oock een voornemen stadt in Ionien, aen de zee gelegen, wat Noordlicker als Ephesen, daer uyt sy als een colonie was gesproten.
margenootc
Esai. 41.4. ende 44.6. Apoc. 1.17.
margenoot21
Siet d’ aenteeck. op vers 8. cap. 1.
margenoot22
N. na sijne menschelicke natuere. 1.Petr. 3.18.
margenoot23
N. door sijne opstandinghe uyt den dooden. Ofte, was levende. Namel. nae sijne Godtlicke natuere, doe hy doodt was nae sijne menschelicke.
margenoot24
N. door de beroovinghe van uwe goederen in de verdruckinge.
margenoot25
N. na den Geest, ofte nae de geestelicke ende hemelsche goederen, die geen vervolgers en konnen ontnemen. Matth. 6.19.
margenoot26
N. daer mede sy Christum als een verleyder, ende sijne Gemeynte als vyanden der Wet, afvallige van Moses, ende als oproer-makers, lasteren: gelijck doorgaens in den Euangelio, ende in de handelinghe der Apostelen voor komt, ende sy onder desen deckmantel de Christenen vervolghden. Siet Actor. 13.50. ende 14.2. ende elders meer.
margenoot27
D. roemen datse Ioden zijn, ende dien volgende Godts volck, ende yveraers voor de Wet. Rom. 2.17, etc.
margenoot28
D. en zijn geen rechte Ioden, noch Abrahams kinderen, gelijck sy roemen, maer zijn kinderen des Duyvels, wiens wercken sy naevolgen. Ioan. 8.39, etc.
margenoot29
D. vergaderinge. Alsoo de Ioden hare vergaderinghen ofte Gemeynten Synagogen noemden, so gebruyckt daerom den Euangelist dit woordt.
margenoot30
Namel. alsoo dat ghy daerom soudt afwijcken ofte kleynmoedigh worden.
margenoot31
Namel. door sijne instrumenten, de tyrannen, die hy daer toe sal verwecken.
margenoot32
Namel. om haer allerley smaet ende verdriet aen te doen.
margenoot33
Ofte, beproeft wordt. N. of ghy stantvastigh by de waerheyt sult blijven.
margenoot34
Sommige nemen dese dagen voor soo vele jaren. Num. 14.34. gelijck onder den Keyser Trajanus een tien-jarige vervolginge tegen de Christenen korts hier nae is verweckt. Andere nemen ’t voor eenen kleynen ofte korten tijt, Oze. 6.2. alsoo dit hier tot vertroostinge wordt bygebracht.
margenoot35
D. alsoo dat ghy den doodt selve niet en ontsiet: ofte, tot den eynde toe.
margenoot36
Dat is, het eeuwige leven tot een kroone ofte genadige vergeldinge van uwen arbeyt 1.Petr. 5.4. een gelijckenisse ghenomen van die om prijs strijden, ofte loopen. Siet 2.Tim. 4. versen 7, 8.
margenootd
Matth. 13.9.
margenoot37
D. de eeuwige doodt: want ghelijck de eerste doodt is de scheydinge der ziele van het lichaem, alsoo is de tweede doodt een scheydinge ende verstootinge des menschen van Godt, gevoeght met eeuwige smerten ende tormenten in de helle, gelijck Ioannes sulcks verklaert. Apoc. 20.14. ende 21.8.
margenoot38
Dese stadt Pergamus was de hooft-stadt van een deel van kleyn Asien, daer de Attalische Coningen haer hof te voren hadden ghehadt, ende daer nu de Roomsche Stadt-houders haer hof oock hielden: welcke stadt daerom vol pracht, ongerechtigheydt, hoererye, ende afgoderye was, als hebbende eenen Tempel daer de duyvel onder den naem van Esculapius oock antwoorden gaf, gelijck de Heydensche historien getuygen. Ende alwaer de Gemeynte der Christenen aller meest wiert vervolgt ende verdruckt, ende met grove ketteryen bestreden.
margenoot39
Siet hier van de aenteeck. op vers 16. capit. 1.
margenoote
Apoc. 1.16. ende 2.16.
margenoot40
Christus noemt dese stadt hier den throon des Satans, om dat de Satan daer op een bysondere wijse door afgoderye ende tyrannye regneerde: ghelijck hier nae het beest met seven hoofden ende tien hoornen de throon des Draecks wordt gegeven. cap. 13.2.
margenoot41
D. ghy en vreest niet van mijnen naem te belijden, niet tegenstaende alle swarigheden, die u daer door overkomen.
margenoot42
Van desen Antipas en leestmen niet veel in de oude Kercklicke historyen: dan blijckt alhier dat hy een voornemen opsiender ofte herder van die Gemeynte was geweest, die als een Martelaer ofte getuyge der waerheydt Christi, de selve met sijn doodt hadde verzegelt, tot welckers navolginge hy haer dit exempel voor oogen stelt.
margenoot43
D. onder u noch laet verkeeren ende leeren, ghelijck vers 20 wordt verklaert, sonder die door de macht des kercklicken bans uyt het midden van u te weeren: gelijck het tegendeel hier van te voren was gepresen in den Engel der Gemeynte van Ephesen vers 2.
margenootf
Numer. 22.23. ende 24.14. ende 25.1. ende 31.16.
margenoot44
Namel. waer van de historye Numer. 22. ende 23. ende 24. capitt. beschreven is: die, alsoo hem Godt niet toe en liet de Israeliten te vloecken, aen Balac den Coninck det Moabiten riedt, dat hyse soude verlocken tot hare afgodische maeltijden, ende tot hoererye door eenige dochteren ende vrouwen, die hy in het leger der Israeliten heeft gesonden, ghelijck te sien is Num. 25.1, etc. vergeleecken met capit. 31.16. op dat sy alsoo in Godts ongenade souden mogen vervallen, gelijck geschiet is. Het welck eenen gantsch duyvelschen raedt was, tegen welcke soorten van menschen Petrus in sijnen tweeden Sendt-brief, ende oock Iudas hebben geschreven.
margenoot45
D. gelijck de Israeliten door den raet Balaams tot afgoderie ende hoererye zijn verleydt, alsoo hebt ghy oock onder u die de leeringe der Nicolaiten houden, die daer leeren dat het selve geoorloft is, dat Balaam aen Balac hadde geraden. Van dese Nicolaiten siet hier voren in de aenteeckeninge op vers 6.
margenootg
Iesai. 49.2. Ephes. 6.17. Hebr. 4.12. Apoc. 1.16.
margenoot46
D. door mijne dreygementen, ende geestelijcke macht. Siet hier voren cap. 1.16. ende 2.Corinth. 10. versen 5, 6.
margenoot47
Den Apostel siet hier op de cruycke met Manna, die in het Heylige der Heyligen wech geset ende bewaert wiert, als te lesen is Exod. 16. versen 33, 34. ende Hebr. 9.4. waer door Christus, het broodt des levens, die tot sijner tijt verschijnen soude, met alle sijne verdiensten ende weldaden wiert afghebeeldt, ghelijck in het breede wort verklaert Ioan. 6.31, etc. Hier wort dan belooft de naerdere ghemeynschap met Christo, ende genietinge van alle geestelijcke weldaden, oock der heerlickheyt, die hy ons heeft verworven, ghelijck hier voren vers 7 door den boom des levens belooft is: also het den Vader behaeght heeft dat in hem alle volheyt soude woonen, ende wy in hem volmaeckt zijn. Col. 1.19. ende 2.9, 10.
margenoot48
Dese is de heylige Geest, die in onse conscientien dese keur-stemme des Vaders overbrenght, ende getuyght dat wy om Christi wille door den gheloove in Godts oordeel vrygesproken zijn van alle sonden ende straffen derselve. 2.Corinth. 1.22. Een gelijckenisse genomen van de stemmingen der Griecken ende Romeynen in’t veroordeelen ofte vryspreken der misdadige. Het veroordeelen geschiede door eenen swarten keur-steen, het vry-spreken door eenen witten. Siet yet diergelijcx. Act. 26.10.
margenoot49
Dese naem is, dat hy, die te voren een kindt des toorns ende des verderfs was, nu tot een kint Godts ende erfghenaem des eeuwigen levens gestelt wort, gelijck Paulus spreeckt Rom. 8.15.
margenoot50
Want de natuerlicke mensche en verstaet niet de dinghen die des Geests Godts zijn, maer wy hebben den Geest Christi ontfangen, op dat wy souden weten het gene ons van Godt geschoncken is. Siet Ioan. 14.17. 1.Cor. 2. versen 9, 10, etc.
margenoot51
Dit was de laetste stadt in Mysien tegens Macedonien, Suyd-waerts van Pergamo gelegen: waer van siet Actor. 16.14.
margenoot52
Hier noemt hem Christus met sijnen naem, nae sijne Godtlicke natuere, ghelijck hy cap. 1.13. in’t Gesichte hem noemt den Sone des menschen, na sijne menschelicke natuere, om dat hy Godt ende mensche is in eenen persoon. Ende hy schrijft hem selven hier de eygenschappen toe, die inde afbeeldinge van sijnen persoon te voren verklaert zijn c. 1.14, 15.
margenooth
Apoc. 1.14, 15.
margenoot53
Ofte, fijn koper.
margenoot54
Sommige boecken laten het woordeken ende hier uyt.
margenoot55
N. in getal, hoe wel sy van groot gewichte zijn, gelijck oock vers 14. Ende dit seght Christus om haer te lichter, ende met meerderen moet tot verbeteringe der selve te brengen.
margenoot56
Sommige verstaen hier door de secte selve der Nicolaiten, gelijck door de hoere van Babel hier na cap. 17. verstaen wort de geheele afgodische heerschappye des Antichrists. Doch dewijle Christus nu tweemael dese secte met haren name genoemt heeft, soo is het geloofweerdiger, dat hier door een seker aensienlicke vrouwe van dese secte onder haer, die eenen schijn van Godtsalicheyt hadde, ende eenen prophetischen Geest roemde te hebben, verstaen wort, die gelijck de rechte Iezabel eertijts het volck Israels tot de afgoderie Baals bracht, ende volgens oock tot hoererye, die met sulcke afgoderye gemeynlick gemenght was, oock alsoo door haren schijn ende over-redingen de Christenen hier toe, als een geoorloofde sake, socht te brengen, ende daer toe haer huys open hieldt.
margenooti
1.Reg. 16.31. 2.Reg. 9.7.
margenoot57
N. geestelicke ende lichamelicke, die hier voren beyde uytgedruckt zijn.
margenoot58
N. in een sware ende quellige sieckte: op dat het bedde, dat haer te voren diende tot wellust, haer nu diene tot straffe ende verdriet, ende sy noch tijdt hebbe om haer met hare kinderen te bekeeren, gelijck volght.
margenoot59
D. afgoderye ende hoererye, als voren. Want afgoderye is oock geestelick overspel, om dat die den mensche van Godt, den waren man van sijne Gemeynte, afkeert.
margenoot60
N. ofte door de straffe der Overheydt, ofte door sieckten, ofte oock door wroeginge harer conscientie over haer boos leven.
margenoot61
Sommige verstaen hier door hare Discipelen. Doch alsoo te voren van die gesproken is, soo verstaen andere hier de kinderen, die uyt dese vrouwe ende hare navolgers waren voortgekomen. Ende wordt hier sonder twijfel gesien op de kinderen, die afkomstigh waren van Achab ende Iezabel, die alle door het sweert Iehu zijn omgebracht, gelijck te lesen is 2.Reg. 9.22. ende 10.6, etc.
margenootk
1.Sam. 16.7. 1.Paral. 28.9. ende 29.17. Psal. 7.10. Ierem. 11.20. Actor. 1.24.
margenoot62
Dit doet Christus daer by, om dat de voorstanders van dese secte eenige deck-mantelen van hare grouwelen voortbrachten, ende sochten de leelickheyt van die onder den schijn van geestelicke verborgentheden ende Christelicke vryheydt, by de eenvoudige te verduysteren: gelijck uyt het volgende vers blijckt, ende gelijck eenige libertijnsche secten nu oock doen. Waer tegen Christus sijne alwetenheyt stelt in het oordeelen oock selfs van de nieren ende gedachten harer herten.
margenootl
Psal. 62.13. Ierem. 17.10. ende 32.19. Mat. 16.27. Rom. 2.6. ende 14.12. 2.Cor. 5.10. Galat. 6.5. Apoc. 20.12.
margenoot63
D. de duystere verborgentheden harer Satanische leere, die sy voorwenden van den Heyligen Geest voort te komen, ende daer sy andere mede bedrieghen.
margenoot64
Dat is, noch niet verstaen ende voor goet ghekent en hebben.
margenoot65
D. geen straffe, geen versoeckinge, gelijck dese by de Propheten doorgaens een last ghenaemt worden. Andere nemen het voor eenen last van Ceremonien, ofte onderhoudingen eeniger swaerder bevelen, gelijck Actor. capit. 15. versen 10, 28. sulcke bevelen een jock ende een last worden genaemt.
margenootm
Apocal. 3.11.
margenoot66
D. mijne gheboden ende leeringhen: gelijck ’t geloove een werc Gods genaemt wort Ioan. 6.29.
margenootn
Psal. 2.8.
margenoot67
Dese plaetse is ghenomen uyt den tweeden Psal. vers 8. daer dese belofte van Godt den Vader sijnen Sone Iesu Christo wort gedaen, in welcker ghemeynschap Christus hier belooft dat hy de ware geloovige, die volstandigh blijven, oock sal inlaten, in sulcker wijse als hy cap. 3.21. belooft, dat hy haer met hem sal geven te sitten in sijnen throon, gelijck hy geseten is in den throon des Vaders. Siet oock Rom. 8.17. Ephe. 2.6. 2.Tim. 12.
margenoot68
D. over de vyanden sijner Gemeynte, gelijck de Heydenen altijdt vyanden van Godts volck waren.
margenoot69
Hier door wort verstaen de geestelicke macht ende overwinninghe over alle de vyanden van Christi Gemeynte, die haer stellen tegen de saligheydt der kinderen Godts, waer van sy hier de beginselen genieten door het bloedt des Lams, ende het woort harer getuygenisse, het welck de scepter van dit rijck is. Apoc. 12.11. ende sullen namaels ten laetsten daghe oock als Coningen nevens Christum de ongheloovighe werelt veroordeelen. Matth. 19.28. 1.Corinth. 6. versen 2, 3.
margenoot70
Hier door wordt bequamelick verstaen een grooter licht der kennisse Christi, die gelijck de morgen-sterre den dagh voorgaet, alsoo oock alhier in onse herten geduerigh sal lichten, tot dat de Sonne der volkomene kennisse Godts in ons sal schijnen, als Godt sal zijn alles in allen 1.Cor. 15.28. Siet oock 2.Pet. 1.19. ende Apo. 22.16. alwaer Christus ende sijne kennisse met de morgen-sterre wort vergeleecken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken