Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiij Capittel.

1 Den Apostel wordt in een gesichte vertoont een Beest met seven hoofden, ende tien hoornen. 3 waer van het een hooft ter doodt gewondet, wordt genesen. 4 De geheele aerde aenbidt het Beest ende den Draeck, den tijdt van twee-ende-veertigh maenden. 6 Het Beest lastert Godt, ende sijne Heylige: ende krijght tegen de selve. 8 ende overwint alle de gene, welcker namen niet en zijn geschreven in het boeck des Lams. 10 De vergeldinge van gelijcke straffe wort den vervolgers gedreyght. 11 Daer nae komt een ander Beest op uyt de aerde, hebbende twee hoornen als het Lam: maer doende de wercken van het eerste Beest. 13 Dit doet groote teeckenen, ende verleydt de inwoonderen der aerde, dat sy een beelt maken, ’t welck alle moeten aenbidden. 16 Ende maeckt dat een yeghelick een merck-teecken moet draghen, ofte den naem des Beests, ofte sijn getal, welck is ses hondert ses-en-tsestigh.

1

Ga naar margenoot1 ENde ick sach uyt de zee Ga naar margenoota Ga naar margenoot2 een Beest opkomen hebbende Ga naar margenoot3 seven hoofden, ende Ga naar margenoot4 tien hoornen: ende op sijne hoornen waren tien Ga naar margenoot5 Conincklicke hoeden, ende op sijne hoofden was Ga naar margenoot6 een naem van [Godts]-lasteringe.

2

Ende het Beest dat ick sagh, was eenen Ga naar margenoot7 pardel gelijck, ende sijne voeten, als eenes beyrs [voeten], ende sijnen mont als de mont eenes leeuws: ende Ga naar margenoot8 de Draeck gaf hem sijne kracht, ende sijnen throon, ende groote macht.

3

Ende ick sagh een van sijne hoofden als tot der doodt Ga naar margenoot9 gewondet, ende Ga naar margenoot10 sijne doodlicke wonde wierdt genesen: ende de geheele aerde Ga naar margenoot11 verwonderde haer achter het Beest.

4

Ende Ga naar margenoot12 sy aenbaden den Draeck, die het Beest macht gegeven hadde: ende sy aenbaden het Beest, seggende, Wie is dit Beest Ga naar margenootb gelijck? wie kan krijgh voeren tegen het selve?

5

Ende hem wiert een mont gegeven, Ga naar margenoot13 om groote dingen ende [Godts]-lasteringen te spreken: ende hem wiert macht gegheven Ga naar margenoot14 om [sulcks] te doen, twee-ende-veertigh maenden.

6

Ga naar margenootc Ende het opende sijnen mont Ga naar margenoot15 tot lasteringe tegen Godt, om sijnen Naem te lasteren, ende Ga naar margenoot16 sijnen tabernakel, ende Ga naar margenoot17 die in den hemel woonen.

7

Ende Ga naar margenootd ’t selve wierdt [macht] gegeven om krijgh Ga naar margenoot18 den Heyligen aen te doen, ende om Ga naar margenoot19 die te overwinnen: ende Ga naar margenoot20 ’t selve wiert macht gegeven over allen gheslachte, tale, ende volcke.

8

Ende alle die op de aerde woonen sullen het selve aenbidden, Ga naar margenoote Ga naar margenoot21 welcker namen niet en zijn geschreven in het Boeck

[Folio 160r]
[fol. 160r]

des levens, des Lams Ga naar margenoot22 dat geslachtet is, Ga naar margenootf van de gront-legginge der werelt.

9

Indien yemant ooren heeft, die hoore.

10

Ga naar margenoot23 Indien yemant inde gevangenisse leydet, die gaet [selve] inde gevangenisse: Ga naar margenootg indien yemandt met den sweerde sal dooden, die moet selve met den sweerde ghedoodt worden. Ga naar margenooth Hier is de lijdtsaemheyt ende het geloove der heyligen.

11

Ga naar margenoot24 Ende ick sagh een ander Beest Ga naar margenooti uyt de aerde op-komen, ende Ga naar margenoot25 het hadde twee hoornen, des Lams [hoornen] gelijck, Ga naar margenoot26 ende het sprack als de Draeck.

12

Ende Ga naar margenoot27 het oeffent alle macht van’t eerste Beest Ga naar margenootk in tegenwoordigheyt van het selve, ende het maeckt dat Ga naar margenoot28 de aerde ende die daer in woonen, het eerste Beest aenbidden, wiens Ga naar margenootl doodlicke wonde genesen was.

13

Ende Ga naar margenoot29 het doet Ga naar margenootm groote teeckenen, so dat het oock Ga naar margenoot30 vyer uyt den hemel doet afkomen op de aerde, voor de menschen.

14

Ende Ga naar margenootn verleydt de gene die op de aerde woonen, door de teeckenen die ’t selve te doen gegeven zijn in de tegenwoordigheyt van het Beest: seggende tot de gene die op de aerde woonen, dat sy het Beest, dat de wonde des sweerts hadde, ende [weder] leefde, Ga naar margenoot31 een beeldt souden maken.

15

Ende ’t selve wiert [macht] gegeven Ga naar margenoot32 om den beelde des Beests eenen geest te gheven, op dat het beelt des Beests oock soude spreken, ende maken dat alle die Ga naar margenooto het beelt des Beests niet en souden aenbidden, gedoodet souden worden.

16

Ende het maeckt dat het aen alle, kleyne ende groote, ende rijcke ende arme, ende vrye ende dienst-knechten, Ga naar margenootp Ga naar margenoot33 een merck-teecken geve aen hare rechterhant, ofte aen hare voorhoofden:

17

Ende dat niemant en mach koopen ofte verkoopen, dan die dat merck-teecken heeft, Ga naar margenootq Ga naar margenoot34 ofte den naem des Beestes, ofte Ga naar margenoot35 het getal sijns naems.

18

Hier is Ga naar margenootr de wijsheydt: die het verstant heeft rekene het ghetal des Beests: want het is Ga naar margenoot36 een getal eenes menschen: ende sijn getal is ses hondert ses-ende-sestigh.

margenoot1
Dit Ghesichte komt in vele deelen over een met het Gesichte, dat Daniel gesien heeft capit. 7. vers 2, etc. alwaer de vier Monarchien, ofte Overste Heerschappien in de werelt, onder diergelijcke gedaente aen den Propheet worden getoont. De reden waerom die by Beesten worden vergeleecken, ende dat, uyt de zee opkomende, is om dat sy met groot gedruysch uyt de t’ samen-vloeyinge van vele volckeren (die by wateren vergeleecken worden Apoc. 17.15.) worden opgerecht, ende dickmael met veel wreetheydt ende gewelt plegen gevoeght ende vergheselschapt te zijn.
margenoota
Dan. 7.22. Apoc. 17.3.
margenoot2
Wat heerschappie hier door wort verstaen, is verscheyden gevoelen. Sommige uytleggers verstaen daer door de Roomsche Monarchie, die onder de Heydensche Keysers was, wanneer Ioannes dese Openbaringe heeft ontfangen, ende korts na dien tijdt onder den Keyser Trajanus in hare meeste kracht ende luyster is geweest. Ende gelijck sy de afgoden ende volghens oock den Draeck dienden, alsoo zijn sy oock door hem beweeght geweest om de Christelicke Religie ten uytersten te bekrijgen. Ende hoewel nae den tijdt van ontrent twee hondert ende twintich jaren daer nae Constantinus, beyde de Theodosii, Gratianus, ende eenige weynige goede ende Christelicke Keysers de Kercke eenen tijdt lanck hebben voor-ghestaen, nochtans so zijn oock tusschen beyden, eenige Heydensche ende kettersche Keyseren ende Coningen geweest, die hare macht den Draeck hebben geleent, ende de Kercken Christi, ende de rechtsinnighe Leeraren hebben vervolght, tot dat eyndelick onder dit Keyserrijck in ’t Westen, ontrent het jaer vier ende vijf hondert nae Christi gheboorte, dit Beest een doot-wonde heeft ontfangen, wanneer door de Noordersche volckeren, de Longobarden, Gotthen, Hunnen, ende Wandalen, de stadt van Roomen tot vijf mael toe is ingenomen, ende eyndelick verwoest: uyt welcker onderganck den Antichrist eyndelick sijn rijck heeft voort-ghebracht, wanneer de Keyser Iustinianus, ontrent het jaer vijf hondert ende vijftigh dese barbare natien heeft verdreven ende t’onder gebracht, ende den Bisschop van Roomen op een nieuw heeft verheven. Ende dat de wreede Keyser Phocas, ontrent het jaer ses hondert ende ses, hem voor Algemeyn Bisschop heeft verklaert. Waer door de wonde van dit hooft der Beeste wederom is genesen, ende onder alle volcken ende tongen is aengebeden: van welck in het vervolgh des Capittels, door de opkomste des tweeden Beests, naerder sal worden gesproken. Dit gevoelen is een gevoelen van vele treflicke Leeraers, ende past zeer wel op meest alle de leden van de beschrijvinge der eygenschappen van dit eerste Beest. Doch vallen hier in dese swarigheden: eerst, dat dit Roomsche rijck nu lange te voren in sijne kracht was geweest, daer dit Beest in dit Gesichte noch als opkomende wordt vertoont. Ten anderen, dat het beswaerlick is, datmen de tijden nae Constantini komste tot het Keyserdom, ende eenige Godtsalige Keyseren, oock hier onder moet begrijpen: ofte dat de opkomste van het tweede Beest, dat is, des Antichrists, onder dese vrome Keyseren moet worden gestelt. Ende allermeest dat de 42 maenden, waer van hier vers 5 wort gesproken, merckelick slaen op de 42 maenden, ofte 1260 dagen, daer van capit. 11.2, 3. ende op de 1260 dagen, daer van cap. 12.6. is gesproken: welcke is de tijdt dat de heylige stadt van de Heydenen is vertreden, ende in welke de twee Getuygen verweckt zijn, die de Gemeynte in de woestijne hebben gevoedt: ende tegen welcke dit Beest krijgh heeft gevoert, gelijck aldaer is verklaert. Daerom wort dit bequaemlickst op de nieuwe Roomsche heerschappie geduydt, die in de selve stadt, ontrent den tijdt van de vertredinge der heylige stadt, ende van de vlucht der Kercke Christi in de woestijne, is opgerecht, ende sich over de geheele Christenheydt voornamelick in ’t Westen heeft uytgestreckt. Welcke heerschappie, alsoo sy tweederley is, namelick een wereltsche, die de Antichrist boven alle Coningen, Princen, ende Republijcken, directelick ofte indirectelick, uytstreckt: ende eene geestelicke, die hy die over alle de Bisschoppen, Abten, Prelaten, ende Priesteren in de Kercke aenneemt, so worden beyde dese ge-usurpeerde machten, in dit Ghesichte, onder de gedaente van dese twee Beesten, seer klaerlick voorgestelt: ghelijck hier nae oock door de Conincklicke opgesmuckte Hoere, die op dit Beest sit, ende door den valschen Propheet, die haer geselschapt. Want dit is den Apostel in dit schrift gewoonlick, dat de verscheyden eygenschappen ende werckingen van een persoon, ofte successie van persoonen, door verscheydene Gesichten worden vertoont: gelijck hier voren cap. 11. de Kercke Christi door den Tempel ende sijne voorhoven, ende cap. 12. door een vrouwe met de Sonne bekleet, vertoont wort. jae gelijck Christus selve in dese Openbaringe somwijlen als een Lam, somwijlen als een Engel, ende Priester des hemels, somwijlen als een Overwinner sittende op een wit peert, wort in-gevoert. Dat nu de verklaeringe van alle dese eygenschapen, die hier in dit cap. volgen, op beyde de heerschappien seer wel passen, sal in ’t vervolgh blijcken.
margenoot3
Dese seven hoofden worden capit. 17. vers 9 van den Engel selve verklaert te zijn dese seven berghen, daer op die groote stadt op welcke de Vrouwe sit, die de heerschappie heeft over de Coningen der aerde, op gebouwt is: mitsgaders van de seven Coningen, ofte formen van regeeringe, die sy onderworpen was geweest, waer van in ’t selve Capit. naerder verklaringe sal volgen.
margenoot4
Dese worden hier na cap. 17.12. verklaert te zijn tien Coningen, die het Coninckrijck noch niet en hadden ontfangen, maer souden hare macht op een uyre met het beest ontfangen: aen ’twelck sy hare macht, voor eenen tijt, souden overgeven, tot dat sy die weder tot haer souden nemen: waer van siet oock aldaer nader verklaringe.
margenoot5
Gr. diademata welcke een soorte van ghekroonde hoeden waren, den Coninghen oock toekomende, die sy bequamelick van hare hoofden souden konnen doen, om voor den throon des Draecks, ende des Beests te konnen afnemen, ende aen sijne voeten te leggen, gelijck de 24 Ouderlinghen ende de 4 dieren hare kroonen werpen voor den throon Godts ende des Lams. capit. 4. vers 10.
margenoot6
And. namen. Namelick als daer is de Godt op aerden, de Stadt-houder Christi, het hooft, ende de bruydegom der Kercke, ende diergelijcke meer, nevens den afgodendienst die oock door den name van lasteringhe in Godts woord verstaen wort: gelijck te sien is Ies. 65.7. Ezech. 20.27. Siet hier van oock 2.Thess. 2.4.
margenoot7
Ofte, Luypart. De dry eerste Monarchien worden Dan. 7.4, etc. by dese dry wilde ende verscheurende dieren vergeleecken: welcke drie te samen hier dit Beest alleen worden toege-eygent, om dat de eyghenschappen van dese drie te samen op dit Beest passen: van welcke eygenschappen siet oock de verklaringe Dan. 7. capit.
margenoot8
Welcke kracht, ende throon, ende macht des Draecks is, te zijn de Overste deser werelt, Ioan. 12.31. de Godt deser werelt 2.Corinth. 4.4. ende de Overste macht des luchts, die krachtelick werckt in de kinderen der ongehoorsaemheydt, Ephes. 2 vers 2. die oock selve roemt dat hy dese Coninckrijcken kan geven dien hy wil. Luc. 4.6. ende Paulus ghetuyght dat de komste des Antichrists sal sijn nae de werckinghe des Satans met alle kracht. 2.Thessal. 2.9.
margenoot9
Gr. geslachtet. Siet van dese wonde, ende derselver genesinge de aenteeckeninge op vers 1. Want uyt het vervolgh van den text, ende de wijse van spreken die Ioannes gebruyckt, blijckt dat dit beest dese wonde in sijne eerste opkomste heeft ontfangen, die door den Keyser Iustinianus, ende eenighe volgende wel eenichsins is genesen, maer ten vollen geheelt door Pipinus, ende Carolus Magnus, die ontrent het jaer seven ende acht hondert den Bisschop van Roomen in sijne volle besittinge heeft gestelt, als de tien Coningen die met hem opgekomen zijn, hare macht hem hebben by-gevoeght: waer op de verwonderinge ende onderworpinge van alle volcken in Christenrijck ghevolght is, ghelijck de text verklaert.
margenoot10
Gr. de slagh, ofte, wonde sijnes doodts.
margenoot11
D. volghde het Beest achter nae met verwonderinge.
margenoot12
Namel. wel niet in sijne gedaente, gelijck het Heydensch Roomsche Rijck in hare afgoden hadde gedaen, maer in den nieuwen Beelden-dienst, ende andere afgodische wijsen van doen, daer toe sy in dit rijck vervielen, ghelijck hier voren capit. 9. vers 20. is betuyght: ende de ervarentheydt maer te veel en bewijst
margenootb
Apocal. 18.18.
margenoot13
Siet dierghelijcke Dan. 7.8. Het welck van het kleyne hoorn, dat tusschen de andere opgroeyde, wordt geseght: het welck nae de letter verstaen wort van den Coninck Antiochus, van wiens tyrannye ende afgoderye onder de Ioden veel te lesen is 1. Mach. 1. ende 2. capit. ende die vele uytleggers onder de Christenen een figuere des Antichrist houden geweest te zijn, die diergelijcke tyrannye ende afgoderye onder de Christenen soude aenrichten ende gebruycken. Siet de verklaringe van dese groote dingen hier voor in de laetste aenteeckeninge op het eerste vers van dit capit.
margenoot14
And. om krijgh te voeren 42 maenden. dat is, duysent, twee hondert, ende tsestigh dagen, waer van siet de verklaringe op het eerste vers van dit capittel, ende op capit. 12. vers 6.
margenootc
Apoc. 11.2.
margenoot15
Namel. alsoo het hem selven de macht ende namen Godts in der daedt toe-schrijft. Want hy sit in den Tempel Godts, ende verheft hem selven boven al wat Godt genaemt wordt. 2.Thess. 2.4.
margenoot16
Hier door verstaen eenige de ware Kercke Godts, die hy voor kettersch ende verbannen verklaert ende uyt-krijt voor de geheele werelt. Andere verstaen hier door het lichaem Christi, het welck een Tabernakel van sijne Godtheydt ghenaemt wordt, Ioan. 1.14. Hebr. 9. versen 11, 12. ende het welck door de Misse lasterlijck mishandelt wort. Beyde is waerachtich.
margenoot17
Dat is, de Engelen, ende salige zielen, die hy, so veel in hem is, in afgoden verandert, ende met welcke hy geestelijcke hoererye bedrijft: daer mede hy de Coningen en de volcken der aerde droncken maeckt, gelijck hierna capit. 17. sal worden verklaert. Het welck de meeste kleynicheydt is, ende lasteringhe, die hy haer soude konnen aendoen: gelijck Paulus ende Barnabas, wanneer men haer Goddelicke eere wilde aendoen, daer over hare kleederen hebben gescheurt. Actor. 14.14. het welck in het hooren van Godtslasteringe plach te geschieden, als te sien is, 2.Reg. 18.37. ende Mat. 26. vers 65.
margenootd
Dan. 7.21. Apocal. 11.7
margenoot18
Dat is, de ware gheloovige ende belijders van Christi name, gelijck van die twee Getuygen hier voren capit. 11.7. oock geseght is.
margenoot19
Namel. door lichamelicke overwinningen, soo tegen de bysondere geloovige, met haer te dooden, als tegen hare vergaderingen, door de selve te stooren ende verwoesten: waer van de boecken der Martelaren vol zijn van exemplen. Hoe wel de geloovige altijdt den Draeck ende het Beest hebben overwonnen, nae den geest, gelijck de geloovige zielen roemen ende lofsingen hier voor capit 12.11. ende ghelijck van haer getuyght wordt in dit selve capit. vers 8.
margenoot20
Namel. door een rechtveerdich oordeel Godts, die eene kracht der dwalingen gesonden heeft onder dese volcken, op dat sy de leugen souden gelooven, ende alle veroordeelt worden die de waerheydt niet en ghelooven. 2.Thess 2. versen 10,11.
margenoote
Exod. 32.33. Philip. 4.3. Apocal. 3.5. ende 20.12. ende 21.27.
margenoot21
Dat is, welcke van Godt in Christo niet en zijn uytverkoren, ghelijck Paulus spreeckt Ephes. 1. vers 4. Siet diergelijck Luc. cap. 10. vers 20. ende hier nae cap. 20. vers 12.
margenoot22
Eenige voegen dese laetste woorden van de grontlegginge der werelt met de voorgaende woorden welcker namen niet en zijn gheschreven in het Boeck des levens, gelijck Paulus van de verkiesinghe in Christo spreeckt Ephes. 1.4. Andere, by de laetste woorden dat geslachtet is. Want hoe wel Christus in der daedt niet en is geslachtet, dan als hy voor ons aen het cruyce gheleden heeft, so is nochtans de selve sijne doodt ende offerande van den beginne der werelt krachtigh gheweest tot verlossinge sijner geloovige, ende hy is van den beginne geslachtet in Godts besluyt, in Godts beloften, ende in ’t geloove der uytverkorene, gelijck van Abraham gesegt wort Ioan. 8. vers 56. ende van Mose, Hebr. 11.26.
margenootf
Apoc. 17.8
margenoot23
Gr. indien yemant de gevangenisse te samen leydet. Dat is, een menichte der gevangene. Dit wordt hier by gevoeght tot besluyt, ende tot troost der geloovige. N. dat die onrechtveerdighe menschen, ofte hier in dese werelt, noch gelijcke vergeldinge sullen ontfangen, gelijck menichmael gheschiet: ofte ten minsten in de toekomende, wanneer sy met het Beest ende valschen Propheet sullen geworpen worden in den poel des vyers, ende door’t geestlic sweert Christi, dat uyt sijnen mondt komt, gedoodet worden met de eeuwige doot, gelijck hier nae cap. 19.20. wort gesproken.
margenootg
Genes. 9.6. Matth. 26.52
margenooth
Apocal. 14.12.
margenoot24
Dat de opkomste van dit ander Beest uyt de aerde, den Antichrist beteeckent, is buyten twijfel by alle uytlegghers: die hem selven onder de gedaente van het eerste Beest op doet, als een Prince der werelt, ende als een Godt op aerden, gelijck tot nu toe is aengewesen, maer nu voortkomt als een valsch Propheet, die de geheele werelt door sijne afgoderye ende valsche leere verleydt, ghelijck uyt het vervolgh sal blijcken.
margenooti
Apocal. 11.7.
margenoot25
Dat is, hy draeght hem in den uyterlicken schijn, ende in sijne belijdenisse, als of hy de Stadt-houder Christi, des Lams Godts, ware, ende een dienaer aller dienaren Christi.
margenoot26
D. voert in leeringen, die de Schriftuere noemt leeringen der Duyvelen. 2.Timoth. 4.1. Siet oock Matth. 7.15. 2.Corinth. 11.14. Doch eenighe verstaen hier door de macht, die hy hem aenneemt, van den hemel te sluyten ende openen.
margenoot27
Dat is, vervolght ende verdruckt de Kercke Christi met sijne geestelicke macht, door sijne instrumenten sijner geestelicke hierarchie, met sijne inquisitien, placcaten, bannen uyt de gemeynschap sijner Kercke, ende diergelijcke: gelijck hy oock doet met sijne wereltlicke instrumenten, door bloedige placcaten, ende straffen met sweert ende vyer.
margenootk
Apocal. 19.20.
margenoot28
D. de wereltsche ende aerdtsche menschen, waer tegen hier voren gestelt zijn de gene die geschreven zijn in den hemel, ende in het boeck des Lams.
margenootl
Apocal. 13.3.
margenoot29
Namelick, die den Apostel noemt teeckenen der leugenen. 2.Thess. 2.9. om dat sy ten deele versiert, ten deele van den Satan geschieden tot bevestinghe der leugenen.
margenootm
2.Thess. 2.9. Apocal. 16.14.
margenoot30
Hier door wordt bequamelick verstaen de blicksem van sijne excommunicatien ende verbanninghen, waer door hy niet alleen het gemeyn volck, maer oock Coningen ende Princen ende geheele Coninckrijcken ende Republijcken verschrickt, gelijck uyt de historien bekent is. Hoe wel oock eenige diergelijcke mirakelen van sommige Roomsche Bisschoppen zijn gheroemt.
margenootn
Deuter. 13.1. Matth. 24.24. Apocal. 16.14. ende 19.10.
margenoot31
Dit wort van sommige van den Beelden-dienst in het gemeyn verstaen, die alle de gene, die onder den Antichrist zijn, moeten aen-nemen, gelijck de ondersaten des Coninghs van Babel, Dan. 3.1. het beelt des Coninghs van Babel, op de straffe des vyers, moesten aenbidden. Doch wordt van andere niet onbequamlick verstaen van sijne geestelicke heerschappye, die hy door sijne geestelickheydt in alle geestelicke Hoven, so sy die noemen, alomme heeft opgerecht: ende die alle volckeren als een beeldt hares Oversten al om moeten aenbidden, ende haer selven onderworpen. Waer op de volgende eygenschappen deses beeldts allerbest passen.
margenoot32
Die dit verstaen van den Beelden-dienst, duyden dit op de beelden, door welcke de Satan (gelijck tot Eva door het serpent) somwijlen heeft gesproken: ofte, door welcke hare Geestelicke versiert hebben dat de heylighe, die door de selve zijn afgebeelt, oock souden gesproken hebben, gelijck in hare Legenden verscheydene exemplen daer van voorkomen, om desen afgodischen dienst alsoo te meerder geloove ende geest te geven. Andere duyden het op de privilegien der genaemde geestelicke Hoven, ende hare inquisitien, waer door sy ontsachelik zijn voor cleyne ende groote, ende waer door sy der seer vele, die hare macht niet en willen erkennen, ende hare afgoderye navolgen, ter doodt toe hebben vervolght, ende door de handen der Overheden doen sterven.
margenooto
Apoc. 19.20.
margenootp
Apoc. 19.20,
margenoot33
Dit wort bequamelick van haer Chrisma, ofte Olysel verstaen, waer door een yder in haer Sacrement van confirmatie, ofte Vormsel, het welck sy boven den Doop Christi verheffen, op sijn voorhooft moet worden geteeckent: gelijck oock hare Geestlicke in het ontfanghen van hare Ordenen, aen hare hoofden, handen, ende vingeren op diergelijcke wijse gesalvet ende gemerckt worden, welck merck-teeckenen sy noemen onuytwisschelick, ende sonder welcke sy hare geestelicke koopmanschap niet en mogen uytdeelen, noch oock selfs onder andere menschen met vrede handelen ofte verkeeren.
margenootq
Apocal. 14.11.
margenoot34
D. de belijdenisse dat sy Roomsch Catholijck, ofte goede Paus-gesinde zijn, die sy houden voor het hooft der Kercke, ende die in sijne leere ende insettingen niet en kan dwalen.
margenoot35
D. de Latijnsche, ofte Roomsche Kercke toegedaen, die hare voornaemste Godtsdiensten in ’t Latijn doet, ende hare ghebeden oock in het Latijn, oock sonder verstant der gene diese doen, haren dienaren overdringht: welcke naem Roomsch, ofte, Latijnsch, dit getal sijns naems uytbrenght, als volght.
margenootr
Apoc. 17.9.
margenoot36
D. een getal dat gerekent wordt door de letteren van den naem eens menschen, ofte eener orden van menschen na de Hebreeusche ofte Griecksche wijse, die de letteren van haren A. B. gebruycken om ’tgetal uyt te drucken: ende hoewel hier over verscheydene verklaringen gedaen worden, so is de oudste en waerschijnlickste de verklaringhe van Irenaeus, die korts na de tijden des Apostels geleeft heeft, al 1450 jaren geleden, die dit past op het woort Lateinos, in ’t welck het getal van 666 wort ghevonden. ’Twelck met de sake zeer wel over een komt, also de Paus hem uyt geeft voor het hooft van de Latijnsche Kercke, den Gods-dienst in de Latijnsche sprake wil gepleecht hebben, ende de oude Latijnsche Oversettinghe des Bybels voor authentijck wil gehouden hebben.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken