Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

1 Den Apostel siet in een gesichte het Lam staende op den bergh Sion met sijne 144000 geteeckende. 2 In den hemel wort een nieuw gesangh gesongen, dat niemandt en kan leeren dan de selve. 4 Dese zijn maeghden, ende volghen het Lam waer het gaet. 6 Daer op vlieght een Engel door het midden des Hemels, ende verkondight het eeuwigh Euangelium. 8 Welcken een ander Engel volght, die den val der grooter stadt Babel voorseght. 9 ende een derde, die de eeuwige straffe dreyght den genen die het Beest aenbidden, ofte sijn merck-teecken hebben. 12 De heylige worden tot lijdsaemheyt vermaent, ende die in den Heere sterven van hare saligheydt versekert. 14 Daer nae wort een op een witte wolcke gesien, met een kroone op het hooft, ende een sickel in de handt, welcke vermaent wort sijnen sickel in den rijpen oogst te senden. 17 Eyndelick komt noch een Engel uyt den tempel des hemels, met noch een sickel, die vermaent wordt de druyf-tacken der aerde te snijden. 19 Welcke hy werpt inde Wijn-pers-back des toorns Godts, die getreden wordt, ende vloeyt tot aen de toomen der peerden duysent ses hondert stadien verre.

1

ENde ick sagh, ende siet, Ga naar margenoot1 het Lam Ga naar margenoot2 stondt op den bergh Sion, ende met hem Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 hondert vier-en-veertigh duysent, Ga naar margenoot4 hebbende den naem sijns Vaders geschreven aen hare voorhoofden.

2

Ga naar margenoot5 Ende ick hoorde een stemme uyt den hemel, als Ga naar margenootb een stemme veler wateren, ende als een stemme Ga naar margenoot6 van eenen grooten donder-slagh. Ende ick hoorde een stemme Ga naar margenootc Ga naar margenoot7 van cither-speelders, spelende op hare cithers:

3

Ende sy songen als Ga naar margenootd Ga naar margenoot8 een nieuw gesangh voor den throon, ende voor de vier Dieren, ende de Ouderlingen: ende Ga naar margenoot9 niemant en konde dat gesangh leeren, dan de hondert vier-en-veertigh duysent, Ga naar margenoot10 die van de aerde gekocht waren.

4

Dese zijn ’t Ga naar margenoot11 die met vrouwen niet bevleckt en zijn: Ga naar margenoote want sy zijn maeghden. Dese zijn ’t die het Lam volgen waer het oock henen gaet. Dese zijn gekocht uyt de menschen, [tot] Ga naar margenoot12 eerstelingen Gode ende den Lamme.

5

Ga naar margenootf Ende Ga naar margenoot13 in haren mont en is geen

[Folio 160v]
[fol. 160v]

bedrogh gevonden: want sy zijn Ga naar margenootg Ga naar margenoot14 onberispelick voor den throon Godts.

6

Ga naar margenoot15 Ende ick sach Ga naar margenoot16 eenen anderen Engel vliegende in het midden des hemels, ende hy hadde Ga naar margenoot17 het eeuwigh Euangelium, om te verkondigen den genen die op de aerde woonen, ende allen natie, ende geslachte, ende tale, ende volcke:

7

Seggende met een groote stemme, Ga naar margenoot18 Vreest Godt, ende geeft hem heerlickheyt, want Ga naar margenoot19 de uyre sijns oordeels is gekomen. Ende aenbidt hem Ga naar margenooth die den hemel, ende de aerde, ende de zee, ende Ga naar margenoot20 de fonteynen der wateren gemaeckt heeft.

8

Ende daer is Ga naar margenoot21 een ander Enghel gevolght, seggende, Ga naar margenooti Ga naar margenoot22 Sy is gevallen, sy is ghevallen, Babylon Ga naar margenootk die groote stadt, om dat sy uyt Ga naar margenoot23 den wijn des toorns haerer hoererye alle volcken heeft ghedrenckt.

9

Ende Ga naar margenoot24 een derde Engel is haer gevolght, seggende met een groote stemme, Indien yemant het Beest aenbidt ende sijn beeldt, ende ontfanght het merck-teecken aen sijn voor-hooft, ofte aen sijne hant,

10

Ga naar margenoot25 Die sal oock drincken uyt den wijn des toorns Godts, die ongemenght Ga naar margenootl Ga naar margenoot26 ingeschoncken is Ga naar margenootm in den drinck-beker sijnes toorns: ende sal Ga naar margenootn ghepijnight worden Ga naar margenooto met vyer ende sulpher, voor de heylige Engelen, ende voor het Lam.

11

Ga naar margenootp Ga naar margenoot27 Ende de roock van hare pijninge gaet op in alle eeuwigheyt, ende sy en hebben geen ruste dagh ende nacht die het Beest aenbidden ende sijn beelt, ende so yemant het merck-teecken sijns naems ontfanght.

12

Ga naar margenootq Ga naar margenoot28 Hier is de lijtsaemheyt der heyligen: hier zijnse Ga naar margenoot29 die de geboden Godts bewaren, ende het geloove Iesu.

13

Ende ick hoorde een stemme uyt den hemel die tot my seyde, Schrijft, Saligh sijn de doode, die Ga naar margenoot30 in den Heere sterven, Ga naar margenoot31 van nu aen: Ia seght de Geest, op dat sy rusten mogen van haren arbeydt: ende Ga naar margenoot32 hare wercken volgen met haer.

14

Ende Ga naar margenoot33 ick sagh, ende siet een witte wolcke, ende op de wolcke Ga naar margenoot34 was een geseten Ga naar margenootr des menschen Sone gelijck, Ga naar margenoot35 hebbende op sijn hooft een gouden croone, ende in sijne handt Ga naar margenoot36 een scherpe sickel.

15

Ende Ga naar margenoot37 een ander Engel quam uyt den Tempel, roepende met een groote stemme tot den genen die op de wolcke sat, Ga naar margenoots Sendt uwen sickel, ende maeyt: want de uyre Ga naar margenoot38 om te maeyen is u gecomen, dewijle den oogst der aerde is Ga naar margenoot39 rijp geworden.

16

Ende die op de wolcke sat, sondt sijnen sickel op de aerde, ende de aerde Ga naar margenoot40 wiert gemaeyt.

17

Ende Ga naar margenoot41 een ander Engel quam uyt den Tempel die in den Hemel is, hebbende oock selve eenen scherpen sickel.

18

Ende een ander Engel quam uyt Ga naar margenoot42 van den altaer, Ga naar margenoot43 die macht hadde over het vyer: ende hy riep met een groot gheroep tot den genen die den scherpen sickel hadde, segghende, Sendt uwen scherpen sickel, ende snijdt af de druyf-tacken van den wijngaerdt der aerde, Ga naar margenoot44 want sijne druyven zijn rijp.

19

Ende de Engel Ga naar margenoot45 sondt sijnen sickel

[Folio 161r]
[fol. 161r]

op de aerde, ende sneedt [de druyven] af van den wijngaert der aerde, ende wierpse Ga naar margenoot46 in den grooten wijn-pers-back Ga naar margenoott des toorns Godts.

20

Ende Ga naar margenootv de wijn-pers-back wiert Ga naar margenoot47 buyten de stadt getreden, ende daer is bloedt uyt de wijn-pers-back ghecomen, Ga naar margenoot48 tot aen de toomen der peerden, Ga naar margenoot49 duysent ses hondert stadien verre.

margenoot1
Waerom Christus het Lam genaemt wordt, is voor desen verklaert, cap. 5.6.
margenoot2
Christus wort hier ingevoert als staende op den bergh Sion waer voor de Ghemeynte wordt afgebeelt, ghelijck Iesai. 2.23. 1.Petr. 2.6. ende elders, om dat hy in ’t midden van de vervolgingen des Antichrists, altijdt een wakende ooge heeft over sijne Gemeynte, ende de selve altijdt vergadert ende beschermt: waerom hy oock Actor. 7.56. wordt geseght te staen aen de rechter-hant Godts, ende hier voren cap. 2.1. te wandelen onder de kandelaren, als altijdt veerdigh ende gereet zijnde om die by te staen, ende van alle noodighe gaven te voorsien.
margenoota
Apocal. 7.4.
margenoot3
Dese zijn de gene, die uyt alle stammen van ’t Israel Godts geteeckent zijn, capittel 7.3, etc. geduerende den tijdt van het rijck des Antichrists, ende van de vlucht der vrouwe in de woestijne, ende die in den alghemeynen af-val Christo haer hooft altijt by gebleven zijn: ende worden hier gestelt tegen de groote menichte der gene, die ’t merck-teecken des Beests hebben ontfangen, waer van hier voren is gesproken, ende hier na noch sal gesproken worden.
margenoot4
Van welck schrijven deser namen op hare voorhoofden, siet hier voren op capit. 7.3. ende 9.4.
margenoot5
Eenige verstaen door dese stemme de stemme vande geteeckende selve, die den Apostel eerst van verre, ende daer nae van na-by, allenghskens naerder komende, heeft gehoort. Doch alsoo in ’t 3 vers wort geseght, dat dit gesangh niemant en konde leeren, dan dese geteeckende, so wort dit gevoeghlicker verstaen van de stemme der ontallicke menichte der gene die inden hemel rontom den throon Godts te voren alreede stonden, ende Godt dagh ende nacht loofden, van welcke cap. 7.9. is gehandelt, by welcke dese 144000 haer oock hebben gevoeght, nae dat sy ten tijden des Antichrists allenghskens uyt de strijdende Kercke hier op aerden tot de triumpherende inden hemel door Christum haer hooft oock gebracht zijn: gelijck hier na cap. 19.1, etc. te sien is.
margenootb
Apoc. 1.15.
margenoot6
Niet ten aensien van hare schrickelickheyt, gelijck dit wel somwijlen wort genomen, maer ten aensien van haer grootte, ende den yver daer die uyt sproot. Andersins was sy lieflick om hooren, gelijck hier nae cap. 19.6. wort verklaert.
margenootc
Apoc. 5.8.
margenoot7
Dese gelijckenisse is genomen van de wijse van doen in den Tempel Salomons, daer by het gesangh oock instrumenten van Musijcke door de Priesters ende Leviten ghebruyckt wierden. Siet oock hier voren Capit. 5. vers 8.
margenootd
Apoc. 5.9.
margenoot8
Het welck alsoo oock wort genaemt cap. 5.9. ende hier nieuw wort genaemt, van wegen de nieuwe oorsake, die tot desen lofsangh wort gegeven, door de verlossinge van dese geteeckende, ende de nieuwe verkondinge van dit eeuwich Euangelium. Siet diergelijcke wijse van spreken Psal. 40.4. Ies. 42.10.
margenoot9
N. met een oprecht ghevoelen ende volle versekertheydt, dat sy deel daer aen hadden. Want hoe wel de hypocriten somwijlen oock Godt loven voor de verlossinge door Christum geschiet, nochtans en kan niemant sulcks van herten doen, dan die door het ware geloove, ende de versekeringe des H. Geests, sulcx heeft geleert. Siet Rom. 8.15, 26. 1.Cor. 12.3.
margenoot10
N. door het bloet des Lams, gelijck cap. 5.9. wort uytgedruckt. Siet oock 1.Pet. 1.19.
margenoot11
Dit en kan niet verstaen worden van den houwelicken staet, als sommige drijven. Want die is eerlick onder alle, ende het bedde onbevleckt, gelijck Paulus getuyght Hebr. 13.4. ende Christus wort gevolght waer hy gaet, niet alleen van de gelucksalige die hier ongetrouwt zijn geweest, maer oock van de getrouwde, als Patriarchen, Apostelen, Martelaren, ende ontallicke andere, gelijck de Schriftuere spreeckt 2.Cor. 5.6, etc. 1.Thess. 4.17, etc. Maer door dese maeghden worden hier verstaen de gene die met haer geloove ende ware belijdenisse Christo haren Bruydegom stantvastelick zijn bygebleven, als de Hoere van Babel met den kelck harer hoererye, D. afgoderye, alle Coningen ende volckeren der aerde heeft droncken gemaeckt. Waer van in’t vervolgh breeder gesproken sal worden. Op gelijcke wijse spreeckt oock den Apostel Paulus van allerley ware geloovige 2.Cor. 11.2.
margenoote
2.Cor. 11.2.
margenoot12
D. op dat sy Gode ende den Lamme heyligh ende eygen souden zijn, gelijck de eerstelingen der vruchten Gode moesten geheylicht ende toege-eygent worden. Siet Levit. 23.10. Num. 15.20, etc.
margenootf
Zeph. 3.13.
margenoot13
N. gelijck in de gene die het merck-teecken des beests dragen, welcke wel willen schijnen Gode ende Christo te dienen, maer inder daet ende met der herten keeren sy haer van hem tot den dienst der beelden, ende andere hulpers, die sy nevens Godt willen eeren ende aenbidden, siet diergelijcke Zeph. 3.13. ende Rom. 1.25.
margenootg
Ephes. 5.27.
margenoot14
Naeml. om dat sy door het ware geloove zijn gerechtveerdicht voor Godt, ende hem oprechtelick ende van herten dienen, niet om de menschen, maer alleen om Godt te behagen. Siet diergelijcke Luc. 1.6. ende Ephes. 5.27.
margenoot15
Hier begint het ander deel van dit capittel, waer in de herstellinge van de leere des Euangeliums, met sekere trappen, in openbare kercken wort voorseght, van het Antichristendom af-ghesondert, nae dat het selve op het hooghste soude zijn geklommen, ende de waerheydt des selfs allermeest verduystert. Hoewel oock Godt de sijne daer uyt altijt heeft vergadert, gelijck hy ten tijden Achabs in Israel die seven duysent hadde behouden. Rom. 11.4
margenoot16
Door desen Engel worden verstaen de getrouwe getuygen Christi en de Leeraers des Euangeliums, die als het Antichristendom nu op het hoochste was, hebben beginnen de werelt tegen ’t selve openbaerlick te waerschouwen, ende het Euangelium Christi door het Christendom opentlick te verbreyden: gelijck ontrent het jaer 1170 in Vranckrijck zijn geweest de Waldensen ende Albigeoisen, waer tegen hem de Antichrist met groote macht heeft gestelt, alsoo na het getuygenisse eeniger History-schrijvers, over de thien hondert duysent van de selve in verscheydene tijden ende plaetsen zijn omgebracht ende verjaeght. Doch en heeftse so niet konnen uytroeyen, ofte de selve zijn noch in groot getal door geheel Europa verstroyt geworden, ende by hare belijdenisse gebleven.
margenoot17
Naemel. van de salicheyt alleen door het geloove, ende de aenroepinge van den eenigen Godt, ende den eenigen Middelaer Christum te verwerven: ’t welck eeuwich wort genaemt, om dat het van de tijden der eeuwen is verordineert, ende van het begin der werelt belooft. Tit. 1.2. Hoe wel andere oock meynen dat het hier eeuwig genaemt wort, om dat het selve na dien tijt niet meer also en soude konnen onderdruckt worden, ofte het soude altijt inde werelt in eenige plaetsen openbaerlick bekent blijven, gelijck in der daedt geschiet.
margenoot18
Dit is het eerste deel van de stemme des Euangeliums, waer door de aenbidders van het Beest tegen de afgoderye worden gewaerschouwt, ende vermaent dat sy Godt alleen in Christo Iesu souden eeren, vreesen, ende dienen.
margenoot19
D. is na by, gelijck de Schrifture oock van den laetsten dach spreeckt. Ende is dit een seer krachtich argument om de menschen van de afgoderye af te manen, gelijck van Paulo dit oock tot die van Athenen wordt gebruyckt. Actor. 17. versen 29, 30, 31.
margenooth
Genes. 1.1. Psal. 33.6. ende 124.8. ende 146.6. Actor. 14.15. ende 17.24.
margenoot20
Het welck wonder-werck Godts de Schriftuere oock elders alsoo verhaelt, Psal. 104.10. ende 114.8.
margenoot21
Namelick, die met nieuwen ernst het Antichristendom soude aentasten, ende de werelt daer voor waerschouwen, nae dat het nu den voortganck van de predicatie des voorgaenden Engels ten grooten deele verdruckt hadde. Onder desen Engel meynen sommige dat opgestaen zijn Ioannes Wiclef met de sijne in Engelant, ende Ioannes Hus, ende Hieronymus van Praga, in Duytschlandt ende Bohemen, die ontrent het jaer 1380 ende 1400, met schrijven ende leeren dit nieuwe Babel veel afbreucx gedaen hebben. Ende hoe wel sy eyndelick door het Concilie van Constants, ende het gewelt des Keysers Sigismundi, ten grooten deele zijn onderdruckt, soo zijn nochtans vele van hare Discipelen ende Kercken altijt overigh gebleven, insonderheydt in de quartieren van Bohemen ende Moravien, Polen, Hungarien, ende elders.
margenooti
Iesai. 21.9. Ierem. 51.8. Apocal. 18.2.
margenoot22
Dat is, haren val is by Godt besloten, ende wort alreede in de herten van vele begonnen, ende sal van nu voortaen meer ende meer bevoordert worden, tot dat sy eyndelick geheel sal uytgeroeyt zijn, ghelijck hier nae capit. 18. in het breede sal worden verklaert. Dese woorden zijn genomen uyt Iesai. 21.9. ende Ierem. 51.8. alwaer diergelijck dreygement over het oude Babel van Assyrien, ofte Chaldeen, dat de Israeliten langhe verdruckt hadde, ende dat een voedtster van alle pracht ende afgoderye in de werelt was geweest, wort uytgesproken.
margenootk
Apocal. 16.19. ende 17.5. ende 18.10, 21.
margenoot23
Dat is, harer afgoderye, daer mede de toorne Godts over haer verweckt wordt. Andersins kan het oock overgeset worden, den wijn des vergifts harer hoererye: gelijck dit Griecx woordt in de oude Griecksche oversettinge des Ouden Testaments oock wort genomen. Deut. 32.32. Psal. 58.5. Een gelijckenisse genomen van een oneerlicke vrouwe, die door soeten vergifteden wijn de mannen van hare sinnen pleeght te berooven, ende tot hare onkuysche liefde te trecken: welcke beteeckeninge met de uyterlicke wijse van Godts-dienst der afgoden-dienaers geheel wel over een komt.
margenoot24
Dese Engel komt nu voorder, ende waerschouwt noch met grooter ernst alle de gene die het Beest aenbidden, ofte sijn merck-teecken dragen, voor de eeuwige straffe, die haer is nakende, soo sy haer niet en bekeeren. Onder welcken Engel gestelt wordt de tijdt van de voller reformatie in de Christenheydt, die van Luthero, Zuinglio ende hare medestanders in het jaer 1517 is begonnen, ende door vele treflijcke Leeraers, jae oock Coningen, Princen, ende Republijcken tot noch toe is gevoordert. In welcke de menschen die onder het Antichristendom waren, noch klaerder worden onderwesen, ende voor de valsche Leere ende afgoderye des selves noch ernstelijcker gewaerschouwt.
margenoot25
D. in plaetse dat hy hem heeft laten verlocken, door den kelck der afgoderye der Hoere van Babel, sal de Heere hem doen drincken van den wijn sijns toorns, ende sijner straffen. Een maniere van spreken by de Propheten gebruycklijck, wanneer Godts sware straffen aen eenich volck worden ghedreycht. Siet Psal. 75.9. Ierem. 25.15.
margenootl
Apocal. 18.6.
margenoot26
Ofte, ingemenght. want suyvere wijnen ingeschoncken, ofte wijnen van verscheydene soorten onder den anderen gemenght, brengen den mensche eer dronckenschap, suyselingen, ende andere swarigheden toe: welcke hier worden vergeleecken by Godts rechtveerdige straffen, daer hy sijne barmhertigheydt niet mede en menght.
margenootm
Apocal. 16.19.
margenootn
Apoc. 20.10.
margenooto
Apoc. 19.21.
margenootp
Apoc. 19.3.
margenoot27
D. den roock des vyers daer door sy gepijnicht worden. Luc. 16.24.
margenootq
Apoc. 13.10.
margenoot28
Dese volghende twee versen dienen tot vertroostinge der geloovige, die in den tijdt van dese reformatien door den Antichrist op een nieuw met alle ghewelt souden vervolght ende verdruckt worden. Waer tegen hier wort gestelt hare lijdsaemheyt in het verwachten van de rechtveerdige wraecke Godts over de dienaers des Antichrists: ende de versekertheyt der salicheyt die haer bereydt is, gelijck oock de Martelaren, die in de eerste vervolgingen onder de Heydensche Keyseren om Christi wille waren gestorven, dese beyde redenen van troost zijn voorgestelt gheweest, cap. 6.10, etc.
margenoot29
Dit zijn de twee merck-teeckenen van een recht gereformeert Christen, gestelt tegen de aenbidders van het Beest ende sijn beeldt: ghelijck de selve hier voren cap. 12.11, 17. oock zijn voorgestelt. Siet de verklaringe aldaer.
margenoot30
D. om des Heeren wille, ghelijck Ephes. 4.1. ofte, in den Heere, dat is, in het gheloove ende in de vreese des Heeren, gelijck dese wijse van spreken oock gebruyckt wort 1.Cor. 15.18. 1.Thess. 4. vers 16, etc.
margenoot31
Sommige voegen dese woorden by het voorgaende woordt schrijft, ende verklaren’se alsoo, Schrijft van nu aen, in sulcker voegen dat hier van den Engel soude worden betuyght, dat in den tijdt van de vernieuwinge der predicatie deses eeuwigen Euangeliums, door dese drie Engelen aengewesen, de ware getuygen Christi niet en souden prediken noch schrijven, gelijck in de duysternisse des Antichristendoms geschiet, dat de kinderen Godts, als sy sterven, beanghst moeten zijn voor de vreese des vagevyers, ende der helscher smerten, die sy nae hare doodt noch souden moeten uytstaen, ten zy daer in voorsien worde door uytvaerden, ziel-missen, aflaten, etc. Maer dat sy saligh zijn, so haest sy sterven, ende datse door Christi bloet alleen van hare sonden worden gereynight. Andere voegen dese woorden van nu aen by het woordt saligh, ende verklaren het alsoo, dat die in Christo sterven saligh zijn van nu aen dat is, so haest sy sterven, etc. niet tegenstaende de Antichrist met de sijne haer veroordeelt als ketters ende verdoemde menschen: gelijck Christus oock sijne Discipelen sulcken troost voorstelt Matth. 5. versen 10, 11, 12. ende beyde komt met de sake wel over een.
margenoot32
Ofte, haer na, Dat is, de genadige loon van hare moeyte, swaricheyt, lijdsaemheydt, etc. om Christi wille uytgestaen, vergeselschapt haer, ofte volght haer. Een gelijckenisse genomen van de gene die ten eynde van de loop-bane ofte van den strijdt nu gekomen zijn, ende daer na rusten, verquickt ende ghekroont worden. 2.Timoth. 4. versen 7, 8.
margenoot33
Dese volgende Gesichten in dit capittel, worden van sommige verstaen van de sware oorlogen, massacren, ende bloedt-stortingen, die den Antichrist, tegen de Gereformeerde Princen ende volckeren in de werelt soude verwecken, ende van het wechnemen van menich hondert duysent menschen, die van alle zijden daer op zijn gevolght, noch dagelicks gebeuren, ende noch swaerder te verwachten staen, eer de groote Babel geheel sal vallen. Doch de meerderdeel verstaen dit van het uyterste oordeel, gelijck de gelijckenissen ende manieren van spreken mede-brengen, ende gelijck meest alle de Gesichten in dese Openbaringe in het uyterste oordeel eyndigen.
margenoot34
De meeste uytleggers verstaen dit van Christo selve, wien sulcke tytelen oock elders worden gegeven: als capit. 1.13. ende wiens komste ten oordeele oock alsoo wordt beschreven capit. 1.7. Siet oock Dan. 7. vers 13. Matth. 26.64.
margenootr
Ezech 1.26. Dan. 7.13. Apocal. 1.13.
margenoot35
Namelick, als Coninck der Coningen, ende Heere der Heeren. capit. 19.16.
margenoot36
Namel. van wegen sijne kracht in dit oordeel, waer door hy hem selven alles kan onderwerpen. Philip. 3.21.
margenoot37
Namel. des hemels, gelijck vers 17 wordt uytgedruckt, daer de throon Godts des Vaders is, ghelijck capit. 4.2. wort betuyght: van waer dese Engel als een sendt-bode des Vaders tot Christum komt, na de wijse van der menschen doen onder groote Coningen gebruycklick: om het gene volght te boodschappen, ende om de vervullinge des tijdts der uytvoeringe van Godts oordeelen, aen te dienen: gelijck wy lesen dat in den tijt sijner vernederinge niet alleen de Engelen, maer oock Moses ende Elias uyt den hemel tot hem zijn gekomen, om van sijnen uytganck te Ierusalem te spreken. Matth. 17.3. ende Luc. 9.30. aengesien hy niet en is gekomen om sijnen wille te doen, maer den wille des Vaders die hem heeft heeft gesonden. Ioan. 4.34. ende 6.38.
margenoots
Ioël 3.13. Matth. 13.39.
margenoot38
Dat is, om de menschen van den aerdtbodem wech te nemen, dewijle het ghetal der uytverkorene nu was vervult. Siet hier voren capit. 6.11. ende 2.Petr. 3.9.
margenoot39
Gr. dorre, droogh.
margenoot40
Namelick, om het goet graen in sijne schuere te versamelen, ende het onkruyt met vyer te verbranden, gelijck Christus selve spreeckt, Matth. 13.30. van welck laetste lidt in de volgende verssen breeder wordt gehandelt.
margenoot41
Eenige verstaen dit oock van Christo Iesu, die onder verscheydene gedaenten, als een Rechter over goede ende quade, wort ingevoert, hoe wel andere dit verstaen van een voornemen gheschapen Engel, die nevens hem andere Engelen hadde, welcke de ergernissen ende godtloose van de aerde souden vergaderen, om onder de oogen Christi sittende op den rechterstoel, te brengen, ende aldaer haer vonnis te doen ontfangen, ende in de Helle te werpen: gelijck Christus met de kracht sijner Engelen vergeselschapt het vonnis over haer sal uytspreken ende uytvoeren. Mat. 13. versen 41, 42. 2.Thess. 1.7, etc.
margenoot42
Namelick, daer de zielen der Martelaren hier voren capit. 6.9. gesien zijn, die riepen ende verlanghden na de wrake over de vyanden Godts, ende na de verlossinge der Gemeynte Christi op aerden: welck gebedt hier verhoort wordt, als haer getal, ende de tijdt aldaer verhaelt, vervult is gheweest. Van welcke vervullinghe dese Engel een boodtschapper ende aendiener is, gelijck de Engel aen Daniel heeft geboodtschapt Dan. 9. versen 21, 23. ende aen Cornelius Actor. 10.4.
margenoot43
Namel. daer de godtloose mede sullen gepijnicht worden, van het welck hier voren vers 10 gesproken is.
margenoot44
Dat is, hare sonden zijn tot het hooghste gekomen, ende Godts lanckmoedicheyt over haer heeft een eynde, gelijck van de Emmorheen wordt gesproken Genes. 15.16. ende van die van Sodoma ende Gomorra. Genes. 18.20, 21.
margenoot45
Gr. wierp, gelijck oock vers 16. Namel. om Godts oordeel over haer uyt te voeren, gelijck onder sulcken gelijckenisse de uytvoeringe van Godts straffe over de godtloose oock verstaen wordt, Ioël 3.13. ende hier na capit. 19.15. ende elders meer.
margenoot46
Dat is, in den afgrondt, daer Godt sijne toorn over de godtloose sal uytstorten.
margenoott
Apoc. 19.15.
margenootv
Iesai. 63.3.
margenoot47
N. van het nieuwe Ierusalem. Siet hier nae cap. 22.15.
margenoot48
Een gelijckenisse ghenomen van eenen grooten veltslagh daer het bloedt zeer hooghe vloeyt. Siet dierghelick Iesai. 63.3.
margenoot49
D. ontrent ses ende tsestigh van onse mijlen: een seker getal genomen voor een onseker, dat is, zeer groot ende afgryselijck om sien.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken