Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

1 Holophernes vraeght wat volck de Ioden waren, die haer tegen hem derfden stellen. 5 Achior verhaelt hem wat sy voor een volck waren. 8 ende wat Godt voor haer gedaen hadde. 23 ende raedt hem tegen haer niet te oorlogen, soo’se niet swaerlick tegen Godt gesondight en hadden. 25 ’t welck alle die ’t hoorden seer mishaeghde.

1

ENde het wiert Holopherni den Krijghs-oversten van het heyr-leger der Assyriers gebootschapt, dat de kinderen Israëls haer bereydden tot den krijgh, ende dat sy de doorgangen van het geberchte besloten, ende alle de spitsen der hooge bergen bemuert hadden, ende dat sy in de [vlacke] velden beletsels gestelt hadden.

2

Ende hy wierdt seer toornich van gemoet, ende hy riep alle de Overste der Moabiten, ende de Krijgs-overste der Ammoniten, ende alle de Vorsten van ’t landt aen de zee,

3

Ende hy seyde tot haer, Seght my doch, ghy kinderen Canaans, wat volck dit zy, dat hem op dit, geberchte onthout: ende wat steden het zijn die sy bewoonen: ende de menichte van haer heyr-leger, ende waer in hare kracht ende hare sterckte bestaet, ende wat Coninck onder haer opgestaen is, die een leyts-man is van haer leger.

4

Ende waerom sy my den rugge gekeert hebben, dat sy my niet en zijn in ’t gemoet gekomen, buyten alle de gene die in ’t Westen woonen.

5

Ende Achior de Overste van alle kinderen Am-

[Folio 21r]
[fol. 21r]

mon seyde tot hem, Mijn Heere hoore doch een woort uyt den mont uwes knechts, ende ick sal u de waerheyt verhalen van dit volck, dat na by u woont, ende dit geberghte bewoont: ende geen leugen en sal uyt den mont uwes knechts gaen.

6

Dit volck komt af van den Chaldeen.

7

Ende hebben eerst als vremdelingen gewoont in Mesopotamien. Want sy en wilden niet volgen de goden harer vaderen, welcke in ’t lant van Chaldea waren:

8

Ende zijn afgetreden van den wegh harer vaderen, ende hebben den Godt des hemels aengebeden, den Godt die sy kenden, ende die hebben’se verdreven van het aengesicht harer goden: ende sy zijn nae Mesopotamien gebracht, ende hebben aldaer vele dagen als vremdelingen gewoont: ende haer Godt heeft geboden dat sy souden gaen uyt [het lant] hares vremdelinghschaps, ende reysen nae het lant Canaan: ende sy bleven aldaer woonen: ende sy zijn vermenichvuldight aen goudt, ende silver, ende aen zeer veel vee.

9

Ende zijn afgetrocken na Egypten, (want hongers-noot hadde het landt Canaan bedeckt) ende woonden aldaer als vremdelingen tot dat sy weder-gekeert zijn, ende sy zijn aldaer geworden tot een groote menichte, ende haer geslachte was ontelbaer.

10

Ende de Coninck van Egypten stont tegen haer op, ende gebruyckte listicheyt tegen haer, door arbeyt, ende door maken van tegel-steenen, ende vernederdense, ende maecktense tot slaven.

11

Ende sy riepen tot haren Godt, ende hy sloeg gantsch Egyptenlant met plagen, die niet te genesen en waren, ende de Egyptenaers drevense uyt van haer aengesicht.

12

Ende Godt heeft de roode zee voor haer uyt-gedrooght.

13

Ende heeft’se geleydt na den wegh, [des bergs] Sina, ende Cadesbarnea: ende sy hebben verdreven alle die de woestijne bewoonden:

14

Ende sy hebben haer neer geset in het landt der Ammorriten.

15

Ende hebben alle de Eseboniten uyt-geroeyt door hare sterckte.

16

Ende door de Iordane getrocken zijnde,

17

Hebben dit geheel geberghte tot een erfenisse ontfangen.

18

Ende sy verdreven van voor haer aengesichte den Cananiter, ende den Pheresiter, ende den Iebusiter, ende den Sychemiter, ende alle de Gergesenen: ende sy hebben in ’t selve [geberghte] vele dagen gewoont.

19

Ende so lange sy niet en sondighden voor haren Godt, so ginck ’t haer wel: want met haer is een Godt, die ongerechtigheyt haet.

20

Maer doe sy afgeweecken zijn van den wegh die hy haer hadde voorgestelt, so zijn sy door vele krijgen seer verwoest geworden.

21

Ende zijn gevanckelick wechgevoert in een vremd landt, ende de tempel haers Godts is tot den gront toe afgeworpen, ende hare steden zijn ingenomen van hare vyanden.

22

Ende nu bekeert zijnde tot haren Godt, zijn sy weder-gekomen uyt hare verstroyinge, daer sy henen verstroyt waren: ende hebben haer te Ierusalem neder-geset, daer haer heylighdom is: ende hebben het geberchte bewoont, want het was woest.

23

Ende nu, heerschende Heer, sooder misdaet in dit volck is: ende so sy sondigen tegen haren Godt, ende soo wy bemercken datter onder haer soodanige ergernisse is: soo sullen wy op-klimmen, ende haer overweldigen:

24

Maer soo daer geen ongerechtigheyt onder haer volck en is, soo gae, mijn Heer, haer voor-by, op dat haer Heere haer niet mogelick en bescherme, ende haer Godt voor haer en zy, ende wy sullen tot eenen smaet zijn voor het geheele landt.

25

Ende het geschiedde, als Achior op hiel van dese woorden te spreken, dat al het volck murmureerde, ’t welck de tente om-ringhde, ende daer rontom stont.

26

Ende de Geweldige van Holophernes, ende die het landt aen de zee, ende der Moabiten bewoonden, seyden, datmen hem soude in stucken houwen, want [seyden sy], Wy en vreesen niet voor de kinderen Israëls: want siet het is een volck in welck geen kracht en is, noch macht tot een sterck heyr-leger.

27

Daerom so sullen wy optrecken, Heer Holophernes, ende sy sullen een aes zijn voor u gantsch leger.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken