Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637) (2008)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.00 MB)

ebook (11.07 MB)

XML (23.68 MB)

tekstbestand






Editeur

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

vertaling
non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)

(2008)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Het xj. Capittel.

1 Holophernes ontfanght Iudith vriendelick. 3 ende vraeght na de oorsake harer komste. 4 Sy seght dat’se gekomen is om hem bekent te maken, hoe ende wanneer hy de stadt sal konnen vermeesteren. 18 Holophernes heeft een groot behagen in hare schoonheyt ende wijsheyt.

1

ENde Holophernes seyde tot haer, Hebt goeden moet vrouwe, ende uw’ herte en sy niet bevreest: want ick en hebbe geen mensche leet gedaen, die Nabuchodonosor den Coninck der gantscher aerde heeft begeert te dienen.

2

Ende nu, indien uw’ volck, dat op dit geberchte woont my niet veracht en hadde, ick en soude mijne spiesse tegen haer niet opgeheven hebben: doch sy selve hebben haer selven dit aengedaen.

3

Maer nu seght my, waerom ghy van haer gevloden ende tot ons gekomen zijt: want ghy komt in uwe behoudenisse: hebt goeden moet, ghy sult desen nacht by het leven blijven, ende oock voortaen: want daer en is niemant die u sal verongelijcken: maer [een yeder] sal u wel doen, gelijck als geschiet den knechten mijns Heeren, des Conincks Nabuchodonosors.

4

Ende Iudith seyde tot hem, Neemt de woorden uwer maget aen, ende laet uwe dienstmaeght voor u aenschijn spreken: ende ick en sal desen nacht geen leugen mijnen Heere bootschappen. Ende indien ghy de woorden uwer dienstmaeght sult volgen, so sal Godt de sake met u volkomelick uytvoeren: ende mijn Heer en sal niet vervallen van sijne aenslagen.

5

Want so [waer als] Nabuchodonosor de Coninck der geheeler aerde leeft, ende so [waer als] sijne kracht leeft, die u uyt gesonden heeft om alle zielen met ordre te richten, so sullen niet alleen de menschen door u hem dienen: maer oock de dieren des velts, ende de beesten, ende de vogelen des hemels sullen door uw’ gewelt onder Nabuchodonosor ende sijn gantsch huys leven.

6

Want wy hebben van uwe wijsheyt gehoort, ende van de vernuftige daden uws herten, ende het wort verkondight in het geheele aertrijck, dat ghy alleen kloeck zijt in geheel het Coninckrijck, ende machtich in wetenschap, ende wonderlick in de krijchs-ordeninge.

7

Ende nu wat aengaet de reden, die Achior gesproken heeft in uwen Raedt, wy hebben sijne woorden gehoort, dewijle hem de mannen van Bethulia gekregen hebben, ende hy heeft haer aengeseght alles wat hy voor u uytgesproken heeft: Daerom, heerschende Heer, en verwerpt sijne reden niet, maer laetse u ter herten gaen, dewijle sy waerachtich is.

8

Want over ons geslachte en wordt geen wrake genomen, noch het sweert en overweldight het selve niet, ten sy datse tegen haren Godt gesondight hebben.

9

Maer nu, op dat mijn Heer niet te vergeefs ende sonder yet uyt te richten en soude zijn, so is de doot haer over het aenschijn gevallen, ende een sonde heeft haer ingenomen, door welcke sy haren Godt sullen vertoornen, so wanneer sy dese onbehoorlickheyt sullen hebben begaen.

10

Want dewijle haer de spijse ontbroken heeft: ende al het water zeer weynich is geworden, so hebben sy beraetslaeght de handt te slaen aen hare last-beesten, ende hebben besloten tot spijse te gebruycken al het gene Godt in sijne wetten haer verboden heeft te eten.

11

Sy hebben oock voorgenomen tot spijse te gebruycken de eerstelingen van koren, ende de thienden van wijn ende van olie, welcke sy bewaert hebben ende geheylight voor den Priesteren, die te Ierusalem voor het aenschijn onses Godts staen: welcke selfs niemandt uyt den volcke met de handen en betaemt aen te raecken.

12

Ende sy hebben na Ierusalem gesonden (om dat oock die aldaer woonen ’tselve hebben gedaen) eenige, die haer souden overbrengen de toelatinge van den Raedt: ende het sal geschieden, als haer dit sal gebootschapt zijn, ende sy ’t sullen hebben gedaen, dat sy u sullen overgegeven worden, om vernielt te worden in dien dagh.

13

Daerom, ick uwe dienstmaeght dit alles wetende, ben van haer aengesicht gevloden: ende Godt heeft my gesonden, om met u dingen te doen, waer over haer in het geheel aertrijck sullen ontsetten, so vele alsser van hooren sullen.

14

Want uwe dienstmaeght vreest Godt, dienende nacht ende dagh den Godt des hemels. Ende nu ick sal by u blijven, mijn Heere, ende uwe dienstmaeght sal des nachts uytgaen in het dal, ende ick sal Godt aenbidden, ende hy sal my verkondigen wanneer sy hare sonden sullen begaen hebben: ende ick sal komen ende u sulcks aenbrengen, ende ghy sult met uwe geheele macht uyt-trecken: ende daer en is geen van haer die u sal wederstaen.

15

Ende ick sal u leyden door het midden van Iudea, tot dat ghy komt voor Ierusalem.

16

Ende ick sal uwen stoel in ’t midden der selve setten, ende ghy sult haer drijven gelijck schapen die geenen herder en hebben: ende daer en sal niet eenen hondt zijn, die met sijne tonge tegen u sal bassen.

17

Want dese dingen zijn my aengeseght naer mijne voorwetenschap, ende zijn my gebootschapt, ende ick ben gesonden om u die wederom te bootschappen.

18

Dese hare redenen behaeghden Holopherni ende allen sijnen dienstknechten, ende sy verwonderden haer van hare wijsheyt, ende seyden.

19

Daer en is diergelijcke vrouwe niet van ’t een eynde der aerden tot het ander eynde, in schoonheyt van aengesicht, ende wijsheyt van spreken,

[Folio 23v]
[fol. 23v]

20

Ende Holophernes seyde tot haer, Godt heeft wel gedaen, dat hy u voor dit volck henen heeft afgesonden, op dat in onse handen kracht zy, ende de gene die mijnen Heere verachten, verdorven worden.

21

Ende nu ghy zijt schoon van gestalte ende cloeck zijn uwe redenen, indien ghy dan sult doen gelijck ghy geseght hebt, so sal uw’ Godt mijn Godt zijn, ende ghy sult in het huys des Conincks Nabuchodonosor woonen, ende ghy sult vermaert zijn door het geheele landt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken