Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het x. Capittel.

Uytbreydinghe des menschelicken geslachts door de drie sonen van Noach, welcker nakomelingen met hare woonpaetsen verhaelt worden. Van Iapheth, vers 2. Van Cham, 6. Onder dese zijn Nimrod, ende Assur, 8, 11. van Sem, 21.

1

DIt Ga naar margenoot1 nu zijn de Ga naar margenoot2 gheboorten van Ga naar margenoota Noachs sonen, Sem, Cham, ende Iapheth: ende hen werden sonen geboren na den Vloedt.

2

De Ga naar margenoot3 Ga naar margenootb sonen Iaphets zijn, Ga naar margenoot4 Gomer, ende Ga naar margenoot5 Magog, ende Ga naar margenoot6 Madai, ende Ga naar margenoot7 Iavan, ende Ga naar margenoot8 Tubal, ende Ga naar margenoot9 Mesech, ende Ga naar margenoot10 Tiras.

3

Ende de sonen Gomers zijn: Ga naar margenoot11 Askenaz, ende Ga naar margenoot12 Riphath, ende Ga naar margenoot13 Togarma.

4

Ende de sonen Iavans zijn, Ga naar margenoot14 Elisa, ende Ga naar margenoot15 Tarsis; Ga naar margenoot16 Chittim ende Ga naar margenoot17 Dodanim.

5

Van dese zijn verdeylt de Ga naar margenoot18 Eylanden [kolom] der volcken in hare lantschappen, Ga naar margenoot19 elck na sijne sprake: nae hare huysgesinnen, onder hare volcken.

6

Ende Ga naar margenootc Ga naar margenoot20 Chams sonen zijn; Ga naar margenoot21 Cus ende Ga naar margenoot22 Mitsraim, ende Ga naar margenoot23 Put, ende Ga naar margenoot24 Canaan.

7

Ende de sonen van Cus zijn; Ga naar margenoot25 Seba, ende Ga naar margenoot26 Havila, ende Ga naar margenoot27 Sabta, ende Ga naar margenoot28 Raëma, ende Ga naar margenoot29 Sabtecha: ende de sonen van Raëma zijn, Ga naar margenoot30 Scheba, ende Ga naar margenoot31 Dedan.

8

Ende Ga naar margenootd Cus gewan Nimrod: dese begon Ga naar margenoot32 geweldigh te zijn op aerden.

9

Hy was een geweldig Ga naar margenoot33 jager Ga naar margenoot34 voor het aengesicht des HEEREN: daerom wort geseyt; Gelijck Nimrod een geweldig jager voor ’t aengesicht des HEEREN.

10

Ende het Ga naar margenoot35 beginsel sijnes Rijcks was Babel, ende Erech, ende Accad, ende Calne in den lande Ga naar margenoot36 Sinear.

11

Ga naar margenoot37 Uyt dit selve landt is Assur uytgegaen, ende heeft gebouwt Ga naar margenoot38 Nineve, ende Ga naar margenoot39 Rehoboth, Ir, ende Calah,

12

Ende Resen, tusschen Nineve, ende tusschen Calah: dat is Ga naar margenoot40 die groote stadt.

13

Ende Mitsraim ghewan Ga naar margenoot41 Ludim, ende Ga naar margenoot42 Anamim, ende Ga naar margenoot43 Lehabim, ende Ga naar margenoot44 Naphtuhim.

14

Ende Ga naar margenoot45 Pathrusim, ende Ga naar margenoot46 Casluhim, Ga naar margenoot47 van waer de Ga naar margenoot48 Philistijnen Ga naar margenoot49 uytgekomen zijn, ende Ga naar margenoot50 Caphtorim.

15

Ende Canaan gewan Ga naar margenoot51 Zidon, sijnen eerstgeborenen, ende Ga naar margenoot52 Heth.

16

Ga naar margenoot53 Ende den Ga naar margenoot54 Iebusi, ende den Ga naar margenoot55 Emori, ende den Ga naar margenoot56 Girgasi:

17

Ende den Ga naar margenoot57 Hivvi, ende den Arki, ende den Ga naar margenoot58 Sini.

18

Ende den Ga naar margenoot59 Arvadi, ende den Ga naar margenoot60 Zemari, ende den Ga naar margenoot61 Hamathi: ende daer na zijn de huysgesinnen der Ga naar margenoot62 Canaaniten verspreydet.

19

Ende de Ga naar margenoot63 lantpale der Canaaniten was van Zidon, daer ghy gaet nae Gerar tot Ga naar margenoot64 Gaza toe: daer ghy gaet nae Ga naar margenoot65 Sodom ende Ga naar margenoot66 Gomorra, ende Ga naar margenoot67 Adama, ende Ga naar margenoot68 Zeboim tot Ga naar margenoot69 Lasa toe.

20

Dit zijn Chams sonen, na hare huysgesinnen, nae hare spraken: in hare landtschappen, in hare volckeren.

21

Voorts Ga naar margenoot70 zijn Sem [ Ga naar margenoot71 sonen] geboren, deselve is oock Ga naar margenoot72 de vader Ga naar margenoot73 aller sonen

[Folio 5v\Babel. Sem. Abram.]
[fol. 5v\Babel. Sem. Abram.]

van Heber, broeder van Ga naar margenoot74 Iapheth Ga naar margenoot75 de grootste.

22

Ga naar margenoote Ga naar margenoot76 Sems sonen waren Ga naar margenoot77 Elam, ende Ga naar margenoot78 Assur, ende Ga naar margenootf Ga naar margenoot79 Arphacsad, ende Ga naar margenoot80 Lud, ende Ga naar margenoot81 Aram.

23

Ende Arams sonen waren, Ga naar margenoot82 Uz, ende Ga naar margenoot83 Hul, ende Ga naar margenoot84 Gether, ende Ga naar margenoot85 Mas.

24

Ende Ga naar margenootg Ga naar margenoot86 Arphacsad ghewan Selah: ende Selah gewan Heber.

25

Ende Heber werden twee sonen geboren: des eenen naem was Peleg: Ga naar margenoot87 want in sijne dagen is de aerde verdeylt, ende sijnes broeders naem was Ioktan.

26

Ende Ga naar margenoot88 Ioktan gewan Almodad, ende Seleph, ende Hazarmavet, ende Iarah;

27

Ende Hadoram, ende Uzal, ende Dikla;

28

Ende Obal, ende Abimaël, ende Ga naar margenoot89 Scheba;

29

Ende Ga naar margenoot90 Ophir, ende Ga naar margenoot91 Havila, ende Iobab: dese alle waren Ioktans sonen.

30

Ende hare wooninge was van Mescha af, daer ghy gaet nae Sephar, het geberghte van Ga naar margenoot92 ’t Oosten.

31

Dit zijn Sems sonen, nae hare huysgesinnen, nae hare spraken; in hare landtschappen, nae hare volckeren.

32

Dit zijn de huysghesinnen der sonen van Noach, nae hare Ga naar margenoot92[93] geboorten, in hare volckeren: ende van dese zijn de volckeren op d’aerde verdeelt nae den Vloedt.

margenoot1
Het eynde deses verhaels is, voornemelick om aen te wijsen, uyt wat vaderen de Messias na den vleesche gesproten, ende onder wat volck middeler tijt de gemeynte Godes geweest is: Daer nae om bekent te maken de oorspronghen der volckeren, ende der bedeelingen der landen, die sy bewoont hebben: ’t welck alles oock seer dienstig is tot verklaringhe van vele Schriftuyr plaetsen; als in het vervolg sal blijcken.
margenoot2
Ofte, geslachten.
margenoota
1.Chron. 1.4.
margenoot3
Dese hebben hen van de plaetsen harer wooningen meest Noord ende Westwaert uytgespreydt: want eerst nedergeslagen zijnde in kleyn Asien, hebben allenghskens de Noordsche landen ende Europam, meest vervult.
margenootb
1.Chron. 1.5.
margenoot4
Deses nakomelingen hebben ’t Noordquartier van kleyn Asien bewoont; gelijck sy oock daerom by de Noordsche volckeren worden gestelt, Ezec. 38.6. ende alsoo sy oock Westwaert hen uytgebreyt hebben, soo houdtmen datse de voort-teelders mede zijn der volckeren in welcker landen de Gallogriecken naderhant gewoont hebben.
margenoot5
Den oorspronck der Scythen. siet van dese Ezec. 38.2 ende 39.6.
margenoot6
Van welcken zijn de Meden. siet 2.Reg. 17.6. Ies. 13.17. Ier. 25.25. Dan. capp. 5. 6. 8.
margenoot7
De vader der Griecken. siet van dese Ies. 66.19. Dan. 8.21. Ioël 3.6. Ezec. 27.13, 19.
margenoot8
Men houdt van desen de Iberen, ende uyt dese de Spaignaerden, voortgekomen te zijn. Siet Ezech. 27.13. ende 32.26. ende 38.2, 3.
margenoot9
Hebr. Meschech, welcke van dese afkomstigh zijn, is onseker. Sommige meenen die van Cappadocien; andere, die van Mysien, eenige de Moschen; of Moscoviten. Siet Ezech. 38.2, 3.
margenoot10
Van desen is in de H. Schrift niet meer vermelt: Doch het meerder gevoelen is, dat de Thracen nabuyren der Macedoniers, van hem zijn voortgekomen.
margenoot11
De Vader der inwoonderen van Pontus ende Bithynia, landtschappen gelegen in kleyn Asien. Sommige houden dat van desen de Duytschen afkomstigh zijn. Siet Ier. 51.27.
margenoot12
Anders, Diphath. 1.Chron. 1.6. hy was de voorteelder der Paphlagoniers, een volck van kleyn Asien, te voren ghenaemt Riphatteen, ofte Ripheen.
margenoot13
Dese wordt meest gehouden voor den oorspronck des volcks in kleyn Armenien: ofte (nae ’t gevoelen van andere) der Hooghduytschen. Siet Ezech. 27.14. ende 38.6.
margenoot14
Van welcken zijn de Eolen, een volck in Grieckenlandt. vergel. Ezech. 27.7.
margenoot15
Van desen wordt ghenoemt de hooft stadt van Cilicien, Pauli vaderlandt, Actor. c. 22. vers 3. sulcks dat dese Tarsis geweest is de oorspronck der Ciliciers. Siet Ezech. cap. 27. vers 12. Ione. 1.3.
margenoot16
De vader der inwoonderen van Macedonien, ofte, van Italien, ofte, van Cyprus, ofte van een deel des lants Cilicien; alsoo het gevoelen hier van niet eenderley en is. Siet Num. 24.24. Ies. 23.1. Ier. 2.10.
margenoot17
Anders, Rodanim, 1.Chron. c. 1. vers 7. Men meynt dat van desen afkomstigh zijn de Rhodiers, ende de Dorensen.
margenoot18
Verstaet de landen aen de zee westwaert van Syrien tusschen de Midlantsche ende Oceaensche zee gelegen: namelick niet alleen die eygentlick eylanden ghenoemt worden, maer oock de vaste landen, dewelcke alsoo gheleghen zijnde, schijnen eylanden te zijn.
margenoot19
De verdeylinge der spraken en was wel te dier tijdt noch niet gheschiedt (siet onder cap. 11.) maer Moses spreeckt nae den tijt, in den welcken hy dit schreef. Siet dierghelijck exempel Gen. 12.8. ende 13.3. etc.
margenootc
1.Chron. 1.8.
margenoot20
Deses nakomelingen hebben hen van Babel meest Zuydtwaerts verdeylt in een deel van Asien, ende in Afrijcken: ende voor eenen tijdt in Palestina. siet van dese, 1.Chron. 4.40. Psalm 105.27.
margenoot21
Van desen zijn de Arabiers, ende de Mooren. siet bov. de aent. c. 2. op ’t vers 13. Item, 2.Reg. 19.9. Iob 28.19. Ier. 13. vers 23. ende 46.9.
margenoot22
De vader der Egyptenaren. De naem is over al in de Heylige Schrift. Ende het is oock de naem van het landtschap Egypten selve, en der inwoonderen.
margenoot23
Men meynt dat hy een deel van Lybien (al waer de riviere Put is) bewoont heeft. Siet Ier. 46.9. Ezec. 27. vers 10. ende 83.5.
margenoot24
De voortteelder der Canaaniten in de Schrifture genoegh bekent. Siet bov. 9. vers 25. en ond. vers 18.
margenoot25
Van desen komen de Sabeen, in woest Arabien. siet Psalm 72.10. ende Ies. 43.3.
margenoot26
De vader der inwoonderen van een landt soo ghenaemt, bov. cap. 2. vers 11.
margenoot27
Het gevoelen der gheleerden is, dat deses afkomste bewoont heeft het onderdeel van rijck Arabien.
margenoot28
Mede een voorvader der inwoonderen van het voorghemelt Arabien. Siet Ezech. 27.22.
margenoot29
Desen houdtmen oock een voortplanter der selver natie geweest te zijn.
margenoot30
Suydwaert woonende in Moorenlandt: van waermen meynt dat de Koninginne van Saba gekomen is. Siet 1.Reg. 10.1, 4. Ezech. 27.22. Matth. 12.42. Act. 8.27. Andere voegen hem in rijck Arabien.
margenoot31
Een inwoonder mede van rijck Arabien, ofte nae anderer gevoelen, van Moorenlant. siet Ezech. 27.15. ende 38.13.
margenootd
1.Chron. 1.10.
margenoot32
Siet bov. 6.4.
margenoot33
Hebr. geweldig in jacht, namelick, niet alleen der beesten, maer oock der menschen, met de welcke hy handelde gelijck de jagers met het wilt, dat sy dooden, ofte bedwingen nae haren lust. Siet dese maniere van spreken Ierem. 16.16. Thren. 3.52.
margenoot34
D. opentlick ende stoutelick, sonder vreese voor Godt, ende schaemte voor de menschen. Vergel. c. 6. vers 11.
margenoot35
Nimrod wort gehouden voor de stichter van de eerste Monarchie, ende hy heeft eerst dese vier steden gebouwt: ghelijck Kain de eerste stadt bouwde, voor den Sundtvloet.
margenoot36
Hebr. Schinhar. het landt van Mesopotamia ende Chaldaea, alsoo genaemt van een gebergte daer aen gelegen. siet van dit Sinear oock ond. 11.2. ende 14.1. ende Ios. 7.21.
margenoot37
And. uyt dit lant is hy: Nam. Nimrod uytgegaen na Assyrien.
margenoot38
De Hooft stadt van Assyrien, Ione 1.2.
margenoot39
And. Rechoboth de stadt, of, de straten der stadt, T.w. van Nineve.
margenoot40
T.w. Nineve. siet Ion. 3.3. ende 4.11.
margenoot41
De voortteelder des volcks van Lydien in Mauritanien. siet van dese Iesa. 66.19.
margenoot42
Men houdt hem voor den oorspronck der Cyrenen.
margenoot43
De vader der Lybiers in Africa.
margenoot44
Van den welcken men acht te zijn de Mooren, ofte die van Numidien.
margenoot45
Die ontrent de stadt Pathros in Egypten gewoont hebben. Van de welcke siet Ies. 11.11.
margenoot46
De inwoonderen van Cassiotis.
margenoot47
Als oock van Caphthorim. siet Deut. 2.23. Ier. 47.4. Amos 9.7. ’t schijnt dat eenige nakomelingen van dese twee gebroeders uyt hare woonplaetse t’samen zijn opgetogen, ende ’t lant Palestina hebben ingenomen: waer van sy Philistijnen genaemt zijn.
margenoot48
D’ inwoonderen van Palestina.
margenoot49
And. afgekomen.
margenoot50
Afkomstigh van Caphtor; van de welcke siet Deut. 2.23.
margenoot51
Hebr. Tsidon. Bouwer der stadt Tsidon, of Zidon in Phaenicien; van dewelcke siet Ios. 11.8. ende 19.28. Iud. 1.31, etc.
margenoot52
De Vader der Hethiten, van dewelcke siet Ios. 1.4. ende 9.1. etc.
margenoot53
Dit zijn niet alleen eygene namen van persoonen, maer oock van gantsche volckeren, die uyt deselve gesproten zijn: ende worden daerom anders overgeset, den Iebusiter, den Amoriter, etc.
margenoot54
Van deses nakomelingen siet Ios. 15.8. ende 18.28. ende Iud. 1.21.
margenoot55
Van de Emoriten siet Deut. 2.24.
margenoot56
Siet Matt. 8.28.
margenoot57
Siet Iud. 3.3.
margenoot58
Deser wort gedacht Ies. 49.12.
margenoot59
Siet Ezech. 27.8, 11.
margenoot60
Siet Ios. 18.22. ende 2.Chron. 13.4.
margenoot61
Siet Amos 6.2, 14. Zach. 9.2. van eenige deser t’samen, siet Gen. 15.19, 20, 21.
margenoot62
Verstaet hier de Canaaniten in ’t gemeyne voor alle de nakomelingen, ofte volckeren van Canaan.
margenoot63
De palen des lants Canaan worden hier afgetekent, de welcke waren in de lengte op de West-zijde Zidon Noordwaert, ende Gaza Zuydwaert; op de Oost-zijde, Laza Noordwaert, ende Sodoma Zuydwaert: zijnde also de breette op ’t Noord-eynde Zidon, ende Laza; op het Zuyd-eynde Gaza ende Sodoma.
margenoot64
Hebr. Azza.
margenoot65
Hebr. Sedom. Siet van dese stadt, ende de drie volgende, ond. 13.10. ende 14.2.
margenoot66
Hebr. Amora.
margenoot67
Hebr. Adma.
margenoot68
Hebr. Tseboim.
margenoot69
Hebr. Laschah.
margenoot70
Hebr. is geboren. also vers 25.
margenoot71
Dese hebben meest hare woonplaetsen gekoren Oostwaert in groot Asien, daer in Syrien, Assyrien, Mesopotamia, Chaldaea, etc. gelegen zijn.
margenoot72
D. niet alleen de oorspronck na den vleesche, ten aensien van de eerstgeboorte; maer oock een voorganger nae den den {den} geest, ten aensien van de wederboorte.
margenoot73
D. der Hebreen, (die daerom oock Heber genaemt worden, Num. 2424 {24.24.}) by de welcke de Kercke Godts met de ware Leere ende den waren Godtsdienst lange tijdt ghebleven is. And. Kinderen der overvaert van de riviere Euphrates, die Abraham overgevaren is, Ios. 24.3. Siet voorder van Sem bov. 6.10.
margenoot74
Dese wordt bysonderlick genoemt, om dat hy mede deel hadde in de zegeninghe over Sem van Godt uytgesproken, van dewelcke Cham uytghesloten was, bov. 9.25, 26, 27.
margenoot75
D. de oudtste.
margenoote
1.Chron. 1.17.
margenoot76
Van de woonplaetse sijner nakomelingen siet op het voorgaende vers.
margenoot77
Van hem zijn de Elamiten, D. de Persianen. siet van dese ond. 14.1, 9. Iesa. cap. 21. vers 2. Ier. cap. 49. vers 34, etc. Dan. cap. 8. vers 2. Actor. 2.9.
margenoot78
De vader der Assyriers, een volck genoegh bekendt in de H. Schrift. Vergel. bov. vers 11.
margenootf
Ond. 11.10.
margenoot79
Van desen meyntmen dat de Chaldeen voort komen, ghenoemt Casdim.
margenoot80
Van welcken zijn die van Lydia in kleyn Asien.
margenoot81
Den oorspronck der Syriers. siet van eenen anderen Aram, ond. 22. vers 21. van welcke beyde men meynt, dat het lant van Syrien, ende de Syriers haren name hebben.
margenoot82
Hebr. Uts. men houdt dat dese de voortteelder zy van de inwoonderen des landts Trachonitis; nae anderer gevoelen, van eenige die ontrent Idumaea woonden. siet van Uts, Iob 1.1. Thren. 4.21.
margenoot83
Dese meyntmen het landt der Palmyrenen bewoont te hebben, ofte Armenien.
margenoot84
Van desen waren de Bactrianen, ofte die Apamenem bewoonden.
margenoot85
And. Mesech, 1.Chron. 1.17. die bewoont heeft (soo men meynt) het opper-deel van Syrien; tusschen Cilicien, ende Mesopotamien aen een deel des berghs Amans, genoemt Masius, andere stellense in Mysia.
margenootg
1.Chron. 1.18.
margenoot86
Vergel. ond. 11.13, 15.
margenoot87
D. ontrent den tijdt sijner geboorte zijn de inwoonders der aerde van elck anderen verscheyden door verdeylinge der spraken: het welck in’t volgende Cap. verhaelt wort.
margenoot88
Van deses nakomelingen en kanmen niet veel bescheydts in de Heylighe Schrift, ofte by andere schrijveren vinden.
margenoot89
Dese is te onderscheyden van eenen anderen Scheba, de sone van Cus des soons Chams. siet bov. vers 7.
margenoot90
Siet 1.Reg. cap. 9. vers 28. ende 22.49. Psal. 45.10. Ies. 13.12.
margenoot91
Dese is te onderscheyden van eenen Havila afkomstigh van Cus, de sone Chams, van den welcken siet bov. vers 7. Van desen houden sommige dat het landt der Ismaëliten ende Amalekiten aldus genoemt is, Gen. 25.18. 1.Sam. 15.7.
margenoot92
D. van Chaldaea. Siet Num. 23.7.
margenoot92[93]
Siet bov. 5.1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken