Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiiij. Capittel.

De Koninghen van Sodom, ende de andere vier steden vallen af van Kedor Laomer, ende worden daer over van hem, met hulpe van drie Koningen, bekrijght ende overwonnen, vers 1. Sodom wordt geplundert, ende Lot neffens andere gevangelick wech gevoert, 11. Abram dit hoorende, treckt met sijn volck ende bondtgenooten op, vervolght dese Koninghen, overvaltse ende slaetse, ende verlost Lot met de andere ghevangene, 14. wordt nae de victorie ververscht ende gezegent van den Koningh ende Priester Melchizedek, dien hy tienden van den buyt gheeft, 18. ende sweert, dat hy van al, wat den Koningh van Sodom toe quam, voor sich niets en begeerde. 21.

1

ENde het geschiedde in de dagen Amraphels Ga naar margenoot1 des Koninghs van Ga naar margenoot2 Sinear, Ariochs des Koninghs van Ga naar margenoot3 Ellasar, Kedor Laomers des Koninghs van Ga naar margenoot4 Elam, ende Tideals, des Konings Ga naar margenoot5 der Volckeren;

2

Ga naar margenoot6 Dat sy krijgh voerden met Bera Koningh van Ga naar margenoot7 Sodom, ende met Birsa Koningh van Gomorra; Sinab Koningh van Adama; ende Semeber Koning van Zeboim; ende den Koningh van Bela, Ga naar margenoot8 dese is Zoar.

3

Dese alle voeghden sich t’samen Ga naar margenoot9 in den dale Siddim, dat is, Ga naar margenoot10 de Sout-zee.

4

Twaelf jaer hadden sy den Kedor-Laomer Ga naar margenoot11 gedient: maer Ga naar margenoot12 in den dertienden jare vielen sy af.

5

Soo quam Kedor-Laomer in het veertiende jaer, ende de Koningen die met hem waren, ende sloeghen Ga naar margenoot13 de Ga naar margenoota Rephaim Ga naar margenoot14 in Asteroth Karnaim, ende de Zuzim in Ham, ende Ga naar margenoot15 de Ga naar margenootb Emim in Ga naar margenoot16 Schave Kiriathaim;

6

Ende Ga naar margenoot17 de Horiten op haer gheberghte Seir, tot aen het effen veldt van Ga naar margenoot18 Paran, het welck aen de woestijne is.

7

Daer nae keerden sy wederom, ende quamen tot Ga naar margenoot19 En Mispat, dat is, Kades, ende sloeghen al het Ga naar margenoot20 landt der Ga naar margenoot21 Amalekiten; ende oock den Ga naar margenoot22 Emoriter, die tot Ga naar margenoot23 Hazezon Tamar woonde.

8

Doe toogh de Koningh van Sodom uyt, ende de Koningh van Gomorra, ende de Koningh van Adama, ende de Koningh van Zeboim, ende de Koningh van Bela, dese is Zoar: ende sy stelden tegens hen slagh-orden in het dal Siddim;

9

Teghen Kedor-Laomer den Koningh van Elam, ende Tideal den Koningh der Volckeren, ende Amraphel den Koning van Sinear, ende Arioch den Koningh van Ellasar: vier Koningen tegen vijve.

10

Het dal nu van Siddim was Ga naar margenoot24 vol Lijm-putten: ende de Koningh van Sodom ende Gomorra vluchteden, Ga naar margenoot25 ende vielen aldaer: ende de overgeblevene vluchteden na het geberghte.

11

Ende sy namen alle de Ga naar margenoot26 have van Sodom, ende Gomorra, ende alle hare spijse, ende trocken wech.

12

Oock namen sy Lot, Abrams broeders sone, ende sijne have, ende trocken wech: want Ga naar margenoot27 hy woonde in Sodom.

13

Doe quam daer een die ontkomen was, ende boodtschapte het Abram den He-

[Folio 7r\Melchisedek. Abrams ge-loove.]
[fol. 7r\Melchisedek. Abrams ge-loove.]

breer, die woonachtigh was aen de Ga naar margenoot28 Ga naar margenootc eycken-bosschen van Mamre den Emoriter, broeder van Escol, ende broeder van Aner, dewelcke Abrams Ga naar margenoot29 bont-genooten waren.

14

Als Abram hoorde dat sijn Ga naar margenoot30 broeder ghevangen was, soo wapende hy sijne Ga naar margenoot31 onderwesene, de ingeborene van sijn huys, drie hondert ende achtien, ende hy jaeghdese na tot Ga naar margenoot32 Dan toe.

15

Ende hy verdeelde sich tegen haer des nachts, Ga naar margenoot33 hy, ende sijne knechten, ende sloegse: ende hy jaegdese na tot Hoba toe, welcke is ter slinckerhandt van Ga naar margenoot34 Damascus.

16

Ende hy bracht alle have weder, ende oock Lot sijnen broeder; ende sijn have bracht hy weder, als oock de wijven, ende het volck.

17

Ende de Koningh van Sodom toogh uyt, hem te gemoete, (na dat hy weder ghekeert was van het slaen Kedor-Laomers, ende der Koningen, die met hem waren) tot het dal Ga naar margenoot35 Schave, dat is, Ga naar margenoot36 het dal des Koninghs.

18

Ga naar margenootd Ende Ga naar margenoot37 Melchizedek Koning van Ga naar margenoot38 Salem Ga naar margenoot39 bracht voort broodt, ende wijn: ende hy was een Priester des Alderhooghsten Godts.

19

Ende hy Ga naar margenoot40 zegende hem, ende seyde: Ga naar margenoot41 Ghezegent zy Abram Gode den Alderhooghsten, die Hemel, ende Aerde besit.

20

Ende Ga naar margenoot42 gezegent zy de Alderhooghste Godt, die uwe vyanden in uwe handt gelevert heeft: ende hy Ga naar margenoot43 gaf hem de tiende van alles.

21

Ende de Koningh van Sodom seyde tot Abram; Geeft mij de Ga naar margenoot44 zielen, maer de have neemt voor u.

22

Doch Abram seyde tot den Koningh van Sodom; Ga naar margenoot45 Ick hebbe mijne handt opgeheven tot den HEERE, den Alderhoogsten Godt, die Hemelende Aerde besit.

23

Ga naar margenoot46 So ick van eenen draet aen tot eene schoerieme toe, jae soo ick van alles dat uwe is [yet] neme! op dat ghy niet en seght, Ick hebbe Abram rijck gemaeckt:

24

Ga naar margenoot47 [Het zy] buyten my; alleen wat de jongelinghen verteert hebben, ende het deel deser mannen, die met my ghetogen zijn, Aner, Escol, ende Mamre; Ga naar margenoot48 laet die haer deel nemen.

margenoot1
Verstaet hier geene soo machtige, ofte groote Koninghen, ende Monarchen, als wel eenige naderhant geworden zijn; maer sulcke Regenten, die over eenighe landen ofte plaetsen, ende menighte van menschen regeerden; blijckende daer uyt, dat die vijf steden Sodom, Gomorra, etc. elck eenen Koningh gehadt hebben, vers 2.
margenoot2
Siet bov. 10. op vers 10.
margenoot3
Opper-Susiane in Assyrien. Vergel. bov. 2. de aenteeck. op den naem Havila, vers 11.
margenoot4
Een lantschap in Perside, ghenaemt Elymais, van Elam den sone Sems, bov. 10.22.
margenoot5
Het schijnt dat deses Koninghs ondersaten, ende krijghs-lieden uyt verscheydene natien bestonden. Eenige meynen dat het Hebr. woordt Gojim hier een naem zy van sekere plaetse, ofte landtschap.
margenoot6
Dit is de eerste oorloge in de Heylige Schrift duydelick vermelt. Men vindt oock niet in eenighe andere historien der wereldt van eenighe oorloge, die soo oudt zy als dese.
margenoot7
Dese vijf steden die hier met oorloghe worden gestraft, zijn (Zoar uytgenomen) niet langhe daer na, van wegen hare ondragelicke godtloosheydt met vyer, ende sulpher, uyt den Hemel verteert.
margenoot8
Siet bov. 13.10.
margenoot9
And. na, ofte tot. Dit was de leeghte daer inne de voorgemelte steden gelegen waren.
margenoot10
Nae den ondergang deser steden alsoo genoemt, om dat die landtstreke (daer in veel soute ofte bracke lijm-putten waren, vers 10.) gheworden is tot eenen grooten stinckenden poel, anders genoemt Lacus Asphaltites, D. de Peck ofte, Lijm-zee, als oock de Doode-zee, om dat daer in gheen dier levendig konde blijven.
margenoot11
Zijnde van hem door eenen voorgaenden krijgh, soo het schijnt, soo verre bemachtight, dat sy hem tribuyt moesten geven.
margenoot12
Hebr. Dertien jaren, D. het dertiende jaer, ende alsoo in’t volgende vers, veertien, voor het veertiende.
margenoot13
Een volck af komstigh van Canaan. siet onder 15.20. And. Reusen, die men meynt soo genoemt te zijn van hare gesonde kracht, ende sterckte.
margenoota
Ond. 15.20.
margenoot14
Een stadt over de Iordane, oock alleen, Asteroth, genaemt, Deut. 1.4. ende Ios. 9.10. ende 13.31. hare toenaem is Karnaim, welcke sy schijnt te hebben van hare gelegentheyt.
margenoot15
Seker volck, ’t welck men meynt Reusen geweest te zijn, Deut. 2.10, 11.
margenootb
Deut. 2.10, 11.
margenoot16
Een stadt van de Rubeniten, naderhant in Gilead opgebouwt, eerst, so ’t schijnt, genaemt Schave. siet ond. vers 17. Num. 32.37. Ios. 13.10. And. in den effenen velde.
margenoot17
Hebr. Choriter, een volck dat in Seir woonde, gelijck oock Esau, ond. 32.3. tot dat de Edomiten ofte Esaus nakomelingen hen van daer verdreven hebben, ond. 36.20. ende Deut. 2.12, 22.
margenoot18
Dit is de naem van eene stadt, geberghte, ende ’t omliggende lant. siet Num. 13.3. Deu. 33.2. en 1.Sam. 25.1. Hab. 3.3. Hier van heeft de woestijne Paran haren naem. ond. 21.21. ende Num. 10.12.
margenoot19
Ten tijde Mosis genoemt Kades, gelegen in de woestijne Sin. siet Num. 20.1, 14, 16, 22. onderscheyden, na eeniger gevoelen, van Kades Barnea; waer van te sien is Num. 32.8. Deu. 1.19.
margenoot20
D. de inwoonders des lants.
margenoot21
Een volck af komstigh van Esau, die dit landt daer na bewoont hebben. siet ond. 36.12.
margenoot22
Eene der volckeren afkomstigh van Canaan. siet bov. 10.16.
margenoot23
Hebr. Chatsatson, daer na genoemt Engedi. siet Ios. 15.62. 1.Sam. 24.1. ende 2.Chron. 20.2.
margenoot24
Hebr. Putten Putten. Alsoo wordt een woort by de Hebreen twee mael gestelt, om de veelheyt van eenigh dingh uyt te drucken, 2.Reg. 3.16. Ier. 2.13.
margenoot25
Eene maniere van spreken van de ghene die omme komen in den slagh, of andersins. siet Ios. 8. versen 24, 25. Iudic. 8.10. ende 12.6. ende 1.Chron. 21.14. de vallende worden hier gestelt tegen de overgeblevene. And. vielen daer in, ofte, daer henen.
margenoot26
Siet bov. 12.5 ende ond. versen 16, 21.
margenoot27
N. Lot. siet bov. 13.12.
margenoot28
Siet bov. 13. op vers 18.
margenootc
Bov. 13.18.
margenoot29
Hebr. Heeren des verbondts. het woort BAAL beteeckent in’t gemeyne den genen, die wat heeft, ofte oock gebruyckt, ofte die yewers toegenegen is, etc. als onder 37.19. Heere der droomen, die veel droomen heeft. ende 49.23. Heeren der pijlen, die vele pijlen ghebruycken. 2.Reg. 1.8. Heere des hayrs, die veel hayrs aen heeft. Prov. 29. vers 22. Heere der vergrimminghe, die tot gramschap genegen is. Alhier, Heeren des verbonts, zijn de ghene die een verbondt met elckanderen hebben.
margenoot30
D. sijn neve, sijnes broeders Harans sone. siet boven cap. 11. vers 27.
margenoot31
Ofte, leerlingen. het Hebr. woort beteeckent eenen die van jongs in eenigh ding onderwesen is, het zy in religie, krijgs-saken, of andersins. And. toegeeygende sijns huys.
margenoot32
Een stedeken aen den voet van het gheberghte Liban, ende de noordtpale van het landt Palestina, te voren ghenoemt Leschem, Ios. 19. vers 47. ofte Lais, Iudic. 18.27.
margenoot33
Mitsgaders het volck van Aner, Escol, ende Mamre, die als bondt-genooten met hem uyt getogen waren. siet vers 24.
margenoot34
Dit is de seer vermaerde hooftstad in Syrien. Siet Ies. 7.8. ende 17.1. Ier. 49.25. Act. 9.2.
margenoot35
Siet bov. vers 5.
margenoot36
Alsoo genoemt van wegen dese gheschiedenisse. siet oock van dit dal 2.Sam. cap. 18. vers 18.
margenootd
Hebr. 7.1, 2, 3.
margenoot37
Hebr. Melchitsedek, die een voorbeeldt was op Christum. siet Psal. 110. vers 4. Hebr. 7.1.
margenoot38
Hebr. Schalem, daer nae ghenaemt Ierusalem.
margenoot39
Om Abram te vereeren, ende sijn vermoeyde heyr te ververschen, ende niet om Godt daer mede offerhande te doen. Want het Hebr. woort dat hier staet, wort nergens in de H. Schriftuyre voor offeren gebruyckt.
margenoot40
Als een Priester des Alderhooghsten. Siet Hebr. 7.7.
margenoot41
D. van den Heere begenadight, ende met allerley weldaedt na ziele ende lichaem begaeft.
margenoot42
D. gelooft ende gedanckt; als boven 9.26. ond. 24.27.
margenoot43
Abram gaf aen Melchizedek tiende. Siet Hebr. 7.4. etc. ende vergelijckt dit met het volghende vers 23.
margenoot44
Hebr. de ziele, D. de menschen, of persoonen, of lieden. siet bov. 12.5.
margenoot45
D. ick hebbe ghesworen met opgehevene handt. Siet dese maniere van sweeren oock Exod. 6.7. Numer. 14.30. Deut. 32.40. Ezech. 20.5, 6. Apoc. 10.5, 6.
margenoot46
Dit is een onvolmaeckte reden, by de Hebreen seer gebruyckelick, waer door sy de straffe die sy verdienen, soose qualick sweeren, pleghen te verswijgen, toonende daer mede dat sy geenerley straffe uyt en nemen, maer die laten in het rechtveerdigh oordeel Godes. verstaet dan hier op, Wee my, of, Godt doe my dit ofte dat, soo ick, etc. siet ond. 26.29.
margenoot47
Ofte, sonder my, alsoo ick niets van het uwe sal nemen: Andere setten het over: behalven alleen wat, etc. Siet dergelijcke maniere van spreken ond. 41.16.
margenoot48
D. laet volgen niet alleen den jongelingen, datse van den roof der vyanden verteert hebben, maer oock den drijen mannen, datse van den selven noch voor haer deel souden mogen eyschen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken