Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

Abram, kleynmoedigh zijnde, wort van Godt door een gesichte, ende seer heerlicke, soo geestelicke, als lichamelicke beloften ghesterckt, ende door het geloove gerechtveerdight, vers 1. Godt bevestigt sijn verbont op eene bysondere wyse met Abram, hem voorseggende ende afbeeldende wat sijnen zade soude wedervaren, 9.

1

NAe dese dingen geschiedde ’t woort des HEEREN tot Abram Ga naar margenoot1 in een gesichte, seggende: En vreest niet Abram, Ga naar margenoot2 Ga naar margenoota Ick ben u een Schildt, u loon seer groot.

2

Doe seyde Abram; Heere HEERE, Ga naar margenoot3 wat sult ghy my geven, Ga naar margenoot4 daer ick [kolom] sonder kinderen henen gae? ende de Ga naar margenoot5 besorgher van mijn huys is Ga naar margenoot6 dese Damascener Ga naar margenoot7 Eliëzer.

3

Voorder seyde Abram; Siet, my en hebt ghy geen Ga naar margenoot8 zaedt gegeven, ende siet, Ga naar margenoot9 de soon van mijn huys Ga naar margenoot10 sal mijn erfgenaem zijn.

4

Ende siet, het woordt des HEEREN was tot hem, seggende; Ga naar margenoot11 Dese en sal u erfghenaem niet zijn: maer die Ga naar margenoot12 uyt uwen lijve voort komen sal, die sal u erfgenaem zijn.

5

Doe leydde Ga naar margenoot13 hy Ga naar margenoot14 hem Ga naar margenoot15 uyt nae buyten, ende seyde; Siet nu op na den Hemel, ende telt de sterren, indien ghyse tellen kondt: ende hy seyde tot hem, Ga naar margenootb Ga naar margenoot16 Soo sal u zaedt zijn.

6

Ga naar margenootc Ende Ga naar margenoot17 hy geloofde in den HEERE: ende Ga naar margenoot18 hy reeckende het hem Ga naar margenoot19 [tot] gerechtigheydt.

7

Voorder seyde hy tot hem: Ick ben de HEERE, die u uytgeleydt hebbe Ga naar margenoot20 uyt Ur der Chaldeen, Ga naar margenootd om u dit landt te geven, om dat erflick te besitten.

8

Ende hy seyde: Heere HEERE, waer by sal ick weten, Ga naar margenoot21 dat ick het erflick besitten sal?

9

Ende hy seyde tot hem; Ga naar margenoot22 Neemt my eene drie-jarige veerse, ende eene drie-jarige geyte, ende eenen drie-jarigen ram, ende eene tortel-duyve, ende eene jonge duyve.

10

Ende hy bracht Ga naar margenoot23 hem alle dese, ende Ga naar margenoot24 hy deeldese midden door, ende hy leyde Ga naar margenoot25 elcks deel tegen het ander over: maer het gevogelte en deelde hy niet.

11

Ende het wildt gevogelte quam neder op het aes, maer Abram Ga naar margenoot26 joegh het wech.

12

Ende het geschiedde, als de Sonne was aen het onder gaen, soo viel een diepe slaep op Abram: ende siet, een schrick, [ende] groote Ga naar margenoot27 duysternisse viel op hem.

13

Doe seyde hy tot Abram: Ga naar margenoot28 Weet voorseker, Ga naar margenoote dat u zaedt vreemt sal zijn in een landt, Ga naar margenoot29 dat haer-lieder niet en is, ende sy sullen Ga naar margenoot30 hen dienen, ende sy sullense verdrucken Ga naar margenoot31 vier hondert jaer.

14

Doch ick sal het volck oock Ga naar margenoot32 richten het welck sy sullen dienen: ende daer na sullen sy uyt trecken Ga naar margenootf met groote have.

15

Ga naar margenootg Ende Ga naar margenoot33 ghy sult tot uwe vaderen gaen met vrede: ghy sult in Ga naar margenoot34 goeden ouderdom begraven worden.

16

Ga naar margenooth Ende Ga naar margenoot35 het vierde gheslachte sal herwaerts weder keeren: want de onghe-

[Folio 7v\Sarai. Abram. Hagar.]
[fol. 7v\Sarai. Abram. Hagar.]

rechtigheydt Ga naar margenoot36 der Amoriten Ga naar margenoot37 en is tot noch toe niet volkomen.

17

Ende het gheschiedde, dat de Sonne ondergingh, ende het duyster wert: ende siet, daer was een Ga naar margenoot38 roockende oven, ende Ga naar margenoot39 vyerighe fackel, die tusschen die stucken Ga naar margenoot40 doorgingh.

18

Te dien selven daghe Ga naar margenoot41 maeckte de HEERE een verbondt met Abram, seggende: Ga naar margenooti Uwen zade heb ick dit lant Ga naar margenoot42 gegeven, Ga naar margenoot43 van de riviere Egypti af, tot aen die groote riviere, de riviere Ga naar margenoot44 Phrath.

19

Ga naar margenoot45 Den Keniter, ende den Keniziter, ende den Kadmoniter;

20

Ende den Hethiter, ende den Pheriziter, ende de Ga naar margenoot46 Rephaim;

21

Ende den Amoriter, ende den Canaaniter, ende den Girgasiter, ende den Iebusiter.

margenoot1
Een soorte der Goddelicker openbaringhe, waer door de mensche, als hy niet en slaept, ofte hem uytwendig van God yets voorkomt, of hy in sijnen geest opgetrocken wordt, om door den selven inwendelick te sien, ofte te verstaen het gene hem de Heere bekent maken wil, Num. 12.6, 7, 8. ende 24.4. Ies. 1.1. Act. 10. versen 10, 11. ’t schijnt dat Godt in dit gesichte, Abram oock uytwendelick verschenen is. siet vers 5, etc.
margenoot2
Dese woorden begrijpen de volheyt aller gelucksaligheyt, die Godt sijnen kinderen in den Messia belooft ende geeft, bestaende in de bescherminge tegen alle quaet, ende toevoeginge alles goets, hier aenvanckelick, ende hier na volmaecktelick.
margenoota
Psal. 16.6. ende 18.3. ende 19.12.
margenoot3
D. wat gave sal my vermaken, soo lange ick niet en sie de vervullinge uwer belofte, aengaende mijn zaedt, daer uyt de Messias sal voort komen?
margenoot4
And. Ick gae doch sonder kinderen.
margenoot5
Hebr. De soon der beloopinge, ofte, bestieringhe, ofte, der besorginghe van mijn huys, D. de besorger van mijn huys. Also wordt een soon der vromigheyt geseydt, 1.Reg. 1.52. voor een vroom man. also sonen der ghevangenisse, Ezr. 4.1. voor, de ghene die gevangen geweest waren. Sonen der verdruckinge, Prov. c. 31. vers 5. voor, verdruckte. ende Ier. 48.45. sonen der beroerte, voor, de ghene die beroerte maken.
margenoot6
Hebr. Dammeseck, D. van Damascus, ofte, Damascener. Dit is een afghebroken reden, die Abram voltreckt, ende vervult in’t volgende vers.
margenoot7
De name des versorgers van Abrams huys.
margenoot8
D. soon. Siet bov. 4. op vers 25.
margenoot9
D. mijn knecht, die in mijn huys geboren is. vergelijckt bov. 14.14. met dese maniere van spreken worden de ingheborene knechten onderscheyden van de sonen des lijfs, ofte eyghene kinderen, als Iob 19.17. Pro. 31. vers 2. Ier. 2.14.
margenoot10
Hebr. sal my erven. also oock vers 4.
margenoot11
N. Eliezer de Damascener.
margenoot12
Hebr. Uyt u ingewant. siet 2.Sam. cap. 7. vers 12. Vergel. onder 35.11. ende 2.Chron. 6.9.
margenoot13
T.w. Godt.
margenoot14
N. Abram.
margenoot15
Buyten de tente.
margenootb
Exod. 32.13. Deut. 10.22. Rom. 4.18. Hebr. 11.12.
margenoot16
Vergel. bov. 13. vers 16. 1.Reg. 4.20.
margenootc
Rom. 4.3, 9, 18, 22. Galat. 3.6. Iacob. 2.23.
margenoot17
Niet dat Abram hier eerst begon te ghelooven, maer dat hy stercker wert in’t gheloove, overwinnende sijn vleesch; ende de groote beloften die hem Godt versen 1, 4, 5. van sijn zaedt, ende voornemelick van den Messia ghedaen hadde, tot sijner zielen troost ende saligheyt langs so meer aennemende.
margenoot18
D. Godt uyt loutere genade heeft hem, die geene gherechtigheyt en hadde in hem-selven, om voor sijn gerichte te bestaen, voor rechtveerdigh geacht door’t geloove aen sijne belofte, ende den beloofden Middelaer, Rom. 4.2, 3, etc.
margenoot19
Het woordeken tot, wordt hier by gevoeght uyt Psal. 106.31. ende Rom. 4.3. Galat. 3.6. Iacob. 2.23.
margenoot20
Siet bov. 11.31.
margenootd
Psalm 105.11.
margenoot21
Abram, hoewel geloovende, begeert nochtans van Godt naerder bericht ende versterckinghe; ghelijck oock andere Geloovighe eertijdts ghedaen hebben, Iudic. 6.37. 2.Reg. 20.8.
margenoot22
Het is aenmerckelick, dat hier alsulcke beesten genomen worden, als in de offerhanden meest ghebruyckt wierden.
margenoot23
Gode, die te voren vers 9 geseydt hadde, Neemt my, D. om my toe te brengen.
margenoot24
Sonder twijfel van Godt onderwesen zijnde.
margenoot25
Hebr. den man sijns deels tegen over sijnen Naesten, ofte, Vrient; D. de stucken die te samen behoorden leyde hy tegen malkanderen over, als de rechter zijde van de veerse tegen de slincker zijde, etc.
margenoot26
Met geblaes, na de eygenschap van het Hebreeusch woort.
margenoot27
Duysternisse beteeckent dickwils in de Heylige Schrift, droefheydt, elende, tegenspoedt, Psalm 35.14. ende 38.7, etc.
margenoot28
Hebr. Wetende sult ghy weten.
margenoote
Exod. 12 40. Actor. 7.6. Galat. 3.17.
margenoot29
Verstaet het landt Canaan, maer voornemelick Egypten.
margenoot30
Den Landtsaten.
margenoot31
Het getal deser vier hondert jaren (na het eenvoudighste gevoelen) wordt hier in’t grosse, ende niet in’t volkomene gestelt zijnde, het effene getal genomen, ende het on-effene na gelaten, gelijck dit dickmaels in sulcke verhalinge geschiet, als Iud. 11.26. ende 20.46. 2.Sam. 5.4, 5. 1.Reg. 15. vers 25. Het volle ghetal is 430 jaren, Exod. 12.41. Galat. 3.17. welcker begin is de tijdt des verbondts, het welcke Godt hier met Abram heeft gemaeckt tot bevestinghe sijner voorgaender beloften, blijckende sulcks uyt de woorden Pauli, Galat. 3.17. het eynde der voorgemelter jaren is de uytgangh der kinderen Israëls uyt Egypten, ofte de gevinge der Wet. Andere beginnen dese jaren van den uytgangh Abrams uyt Ur der Chaldeen, ofte uyt Haran; ofte van de geboorte Isaacx, ofte van dien tijdt af dat Ismaël Isaac bespottede, welcke bespottinge van Paulo een vervolginge genaemt wordt, Galat. 4.29.
margenoot32
Richten is dickwils soo veel, als yemants sake te oordelen, ende wijsen, ofte tot sijn nadeel om hem te straffen, als hier, ende Psalm 51.6. ofte tot sijn voordeel, om hem te beschermen, als ond. 30.6. Psal. 7.9. Ier. 5.28. ende 22.16.
margenootf
Exod. 3.22. ende 11.2. ende 12.35, 36.
margenootg
Ond. 25.7, 8.
margenoot33
D. Ghy sult sterven na den lichame, maer na de ziele vergadert worden tot den staet des anderen levens. Vergel. ond. 25. 8, 17.
margenoot34
Hebr. in goede grijsigheyt. Een goeden ouderdom bestaet eygentlick niet alleen in de langheyt des levens, ende het tijdelick geluck, maer in’t voorgaende leven, overgebracht in Godtvruchtigheyt voor Godt, rechtveerdigheyt tegen de menschen, matigheyt ende gerustigheyt by hemselven. Also ond. 25.8. ende Iudic. 8.32. 1.Chron. 29.28.
margenooth
Exod. 12.40.
margenoot35
And. In’t vierde geslachte sullen sy weder keeren, D. na het eynde van vier hondert jaren, het leven des menschen te dier tijdt op ontrent hondert jaren gereeckent zijnde.
margenoot36
Ende anderer booser natien, die hier onder ghenoemt worden, versen 19, 20 en 21. Also ond. 48. vers 22. 1.Reg. 21.26. 2.Reg. 21.11.
margenoot37
Dewijle Godt dit lant den Amoriten ghegeven, ende besloten hadde hen daer uyt niet te verdelgen, eer sy sulcks ten hoogsten souden verdient hebben, soo heeft hy haer dien tijt willen laten vervullen: Ende hier-en-tusschen de sijne beproeven, ende oeffenen. Ier. 51.13. Matth. 23.32.
margenoot38
Hebr. Oven des roocks. De verdruckinge des volcx van Israël in Egypten wordt vergeleken by eenen yseren oven, Deut. 4.20. ende 1.Reg. 8.51. Ierem. 11.4.
margenoot39
Hebr. fackel des vyers. beteeckenende Godes teghenwoordigheydt ende de toekomende verlossinge uyt de verdruckinge. Siet Iudic. 6.21. Iesai. 62.1. Zach. 12.6.
margenoot40
Godt maeckt hier sijn verbondt met Abram op eene bysondere solemnele doch seer vriendelicke wijse, ghelijck de een mensche, vriendt, ende bondt-genoot te dier tijdt met den anderen ghewoone was te doen: Te weten, door slachtinghe van beesten, ende verdeelinge der stucken, waer door de bondt-genooten midden door gingen, tot een teecken, dat de verbont-breker weerdigh was, alsoo in stucken gehouwen te worden, siet Ierem. 34.18, 19.
margenoot41
Hebr. sneedt, ofte, hieuw. Eene maniere van spreken genomen van de slachtingen der beesten, ende verdeylinge der stucken, vermelt vers 17.
margenooti
Bov. 12.7. en 13.15. ende 24.7. ende 26.4. Exod. 32.13. Deut. 1.8. ende 34.4.
margenoot42
T.w. door mijn besloten voornemen, ende verklaerde belofte, boven cap. 13. vers 15. hoewel de uytvoeringe noch tot den tijdt voornaemt, vers 13. moet uytgesteldt worden.
margenoot43
Hier door wort verstaen de riviere Sichor, dewelcke Egypten van Canaan deelt, Numer. 34.5. Ios. 13.3. 1.Chron. 13.5. Andere verstaen hier de riviere Nilus.
margenoot44
Siet bov. 2.14. ende de vervullinge hier van 2.Sam. 8.3. ende 1.Reg. 4.21. ende 9.21. ende 1.Chron. 18.3. 2.Chron. 9.26.
margenoot45
De rolle der volcken die het lant van Canaan voor de Israëliten beseten hebben. Vergel. deselve met bov. 10. versen 15, 16, etc. ende met de aenteeck. aldaer.
margenoot46
Siet van dese bov. 14.5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken