Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

Twee Engelen, ende de Heere selfs, verschijnen Abraham in ghedaente van drie mannen, die hy vriendelick noodight ende onthaelt, vers 1. Ontfanght de belofte van eenen sone uyt Sara in ’t ander jaer, 10. Dies Sara lacht, ende daer over bestraft wordt, 12. De twee Engelen gaen voort nae Sodom, maer de Heere blijft sprekende met Abraham, dien hy sijn voornemen openbaert van Sodom, Gomorra, etc. uyt te roeijen, 16. Abraham bidt vyerighlick voor die van Sodom, ende Godt antwoort, ende vernoeght hem, 23.

1

DAer na verscheen Ga naar margenoot1 hem de HEERE aen de Ga naar margenoot2 eycken bosschen van Mamre, als hy in de deure der Tente satt, doe de dagh heet werdt.

2

Ende hy hief sijne oogen op, ende sagh, ende siet, daer stonden drie Ga naar margenoot3 mannen tegen over hem: als hyse sagh, Ga naar margenoota soo liep hy hen te gemoete van de deure der tente, ende Ga naar margenoot4 boogh sich ter aerde.

3

Ende hy seyde; Ga naar margenoot5 Heere, Ga naar margenoot6 hebbe ick nu genade gevonden in Ga naar margenoot7 uwe oogen, soo gaet doch niet van uwen knecht voorby:

4

Dat doch een weynigh waters Ga naar margenoot8 ghebracht worde, ende Ga naar margenoot9 wasschet uwe voeten, ende Ga naar margenoot10 lenet onder desen boom.

5

Ende ick sal eene bete Ga naar margenoot11 broodts langen, dat ghy u Ga naar margenoot12 herte stercket; daer na sult ghy voort gaen, Ga naar margenoot13 daerom om dat ghy tot

[Folio 8v\De Heere verschijnt Abraham. Abraham. Sodom.]
[fol. 8v\De Heere verschijnt Abraham. Abraham. Sodom.]

uwen knecht over gekomen zijt: ende sy seyden; Doet soo als ghy gesproken hebt.

6

Ende Abraham haestede sich nae de tente tot Sara; ende hy seyde; Haest u, kneet drie Ga naar margenoot14 maten meelbloeme, ende maeckt Ga naar margenoot15 koecken.

7

Ende Abraham liep tot de runderen, ende hy nam een Ga naar margenoot16 kalf, teeder ende goedt, ende hy gaf het aen den knecht, die haestede om dat toe te maken.

8

Ende hy nam boter ende melck, ende het kalf, dat hy toegemaeckt hadde, ende hy settede het hen Ga naar margenoot17 voor, ende Ga naar margenoot18 stondt by hen onder dien boom, ende sy Ga naar margenoot19 aten.

9

Doe seyden sy tot hem: Ga naar margenoot20 Waer is Sara uwe huysvrouwe? ende hy seyde; Siet, in de Ga naar margenoot21 tente.

10

Ende Ga naar margenoot22 hy seyde: Ga naar margenootb Ick sal voorseker Ga naar margenoot23 weder tot u komen, Ga naar margenoot24 ontrent desen tijdt des levens; ende siet, Sara uwe huysvrouwe sal eenen sone hebben: ende Sara hoorde het aen de deure der tente, dewelcke Ga naar margenoot25 achter hem was.

11

Abraham nu ende Sara waren Ga naar margenootc oud [ende] Ga naar margenoot26 wel bedaegt: het hadde Sara opgehouden Ga naar margenoot27 te gaen Ga naar margenoot28 nae de wijse der wijven.

12

Ga naar margenoot29 Soo loech Sara Ga naar margenoot30 by haer selven, seggende: Sal ick wellust hebben, na dat ick oud geworden ben, ende Ga naar margenootd mijn heere oud is?

13

Ende Ga naar margenoot31 de HEERE seyde tot Abraham: Waerom heeft Sara gelacchen, seggende; soude ick oock waerlick baren, nu ick oudt geworden ben?

14

Ga naar margenoote Ga naar margenoot32 Soude yet voor den HEERE te wonderlick zijn? ter gesetter tijdt sal ick tot u weder komen, Ga naar margenoot33 ontrent desen tijdt des levens, ende Sara sal eenen sone hebben.

15

Ende Sara loochende het, seggende; Ick en hebbe niet ghelacchen, want Ga naar margenoot34 sy vreesde: ende hy seyde; Neen, maer ghy hebt gelacchen.

16

Doe stonden die mannen op van daer, ende sagen na Sodom toe: ende Abraham gingh met haer Ga naar margenoot35 om haer te geleyden.

17

Ende de HEERE seyde: Ga naar margenootf Ga naar margenoot36 Sal ick voor Abraham verbergen, wat ick doe?

18

Dewijle Abraham ghewisselick tot een groot ende machtig volck Ga naar margenoot37 worden sal, ende Ga naar margenootg alle volckeren der aerde Ga naar margenoot38 in hem gezegent sullen worden?

19

Want ick hebbe Ga naar margenoot39 hem gekent, Ga naar margenoot40 op dat hy sijnen kinderen ende sijnen huyse na hem soude bevelen, ende sy Ga naar margenoot41 den wegh des HEEREN houden, Ga naar margenoot42 om te doen gerechtigheydt, ende gerichte: op dat de HEERE over Abraham brenge, het ghene hy over hem gesproken heeft.

20

Voorts seyde de HEERE: Dewijle Ga naar margenoot43 het geroep van Sodom, ende Gomorra groot is, ende dewijle hare sonde seer swaer is,

21

Sal ick nu Ga naar margenoot44 af gaen, ende besien Ga naar margenoot45 of sy na Ga naar margenoot46 haer geroep, dat tot my geko-[kolom]men is, Ga naar margenoot47 het uyterste gedaen hebben, ende soo niet, ick sal het weten.

22

Doe keerden Ga naar margenoot48 die mannen het aengesichte van daer, ende gingen na Sodom: maer Abraham die bleef noch staende, voor het aengesichte des HEEREN.

23

Ende Abraham tradt toe, ende seyde; Sult ghy oock den rechtveerdigen met den godtloosen ombrengen?

24

Misschien zijnder vijftigh rechtveerdige in de stadt: sult ghyse oock ombrengen, ende de plaetse niet sparen, om de vijftigh rechtveerdige die binnen haer zijn?

25

Ga naar margenoot49 ’t Zy verre van u, sulck een dingh te doen, te dooden den rechtveerdigen met den godtloosen; dat de rechtveerdighe zy gelijck de godtloose: verre zy het van u; soude Ga naar margenoot50 de Ga naar margenooth Richter der gantscher aerde geen recht doen?

26

Doe seyde de HEERE: Soo ick te Sodom binnen de stadt vijftigh rechtveerdige sal vinden, soo sal ick de gantsche plaetse sparen om harent wille.

27

Ende Abraham antwoordde, ende seyde; Siet doch, ick hebbe my onderwonden te spreken tot den Heere, hoe wel Ga naar margenoot51 ick stof ende assche ben:

28

Misschien sullen den vijftigh rechtveerdigen vijve ontbreken, sult ghy dan om vijve de gantsche stadt verderven? ende Hy seyde; Ick salse niet verderven, soo ick daer vijf-en-veertigh sal vinden.

29

Ende hy voer voort noch tot hem te spreken, ende seyde; Misschien sullen aldaer Ga naar margenoot52 veertig gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en sal’t niet doen om der veertigen wille.

30

Voorder seyde hy; Ga naar margenoot53 Dat doch de Heere niet en ontsteke, dat ick spreke; Misschien sullen aldaer dertigh gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en sal’t niet doen, so ick aldaer dertigh sal vinden.

31

Ende hy seyde; Siet doch, ick hebbe my onderwonden te spreken tot den Heere; Misschien sullen daer twintigh ghevonden worden: ende Hy seyde; Ick en salse niet verderven om der twintigen wille.

32

Ga naar margenoot54 Noch seyde hy; Dat doch de Heere niet en ontsteke, dat ick alleenlick dit mael spreke; Misschien sullen daer tiene gevonden worden: ende Hy seyde; Ick en salse niet verderven om der tiene wille.

33

Doe ging de HEERE wech, als hy ge-eyndight hadde tot Abraham te spreken: ende Abraham keerde weder na sijne plaetse.

margenoot1
Nam. Abraham.
margenoot2
Siet bov. 13. op het vers 18. Hier hadde Abraham sijne woonstede verkoren, na dat Lot van hem ghescheyden was, bov. 13.18.
margenoot3
In ghedaente, ende na de meyninghe van Abraham: maer in de waerheyt twee Engelen ende de derde de HEERE selfs, die voor den tijdt deser Ghesantschap, met menschelicke lichamen haer vertoonden; met dewelcke sy gingen, saten, spraken, ende aten. Siet Hebr. 13.2. Dat de een de HEERE Godt was, blijckt hier vers 1. ende uyt het vervolgh deser Historie.
margenoota
Hebr. 13.2.
margenoot4
T.w. om politijcke ende burgerlicke eere te bewijsen. also ond. 23.7, 12. 1.Sam. 25. vers 24. 2.Sam. 14.4. 1.Reg. 1.23. Esth. 3.2.
margenoot5
And. mijne Heeren.
margenoot6
D. soo ghy my weerdigh acht deser gunste, eere, ende vriendschap. By den menschen genade te vinden, is hare gunste, toegenegentheyt, ende vriendtschap te bekomen. Siet ond. 32.5. ende 34.11. ende 39.4. etc.
margenoot7
Abraham spreeckt eenen van hen aen, die d’aensienlickste was, ende dien hy naderhant bevondt den HEERE te zijn.
margenoot8
Hebr. genomen. Siet bov. 15.9, 10.
margenoot9
Na ’t gebruyck van die landen, om de voeten te suyveren, ende te ververschen: also men, vermits de hitte, daer met aengebonden solen, ofte baervoets gingh. Siet ond. 19.2. ende 24.32. ende 43.24. ende Ioan. 13.4, 5.
margenoot10
D. rustet.
margenoot11
De Hebreen noemen broot allerley spijse, 1.Sam. 14.24. Matth. 6.11. ende 15.2. Luce. 14.1, 15. Vergel. bov. 3.19.
margenoot12
Siet dese maniere van spreken, Iud. 19.5, 8. Psal. 104.15. 1.Reg. 13.7. Stercken, is hier verquicken ende voeden, het welcke het broodt doet, Psal. 104.15. niet uyt hem-selven, maer door den zegen Godts, Deut. 8.3. Matth. 4.4.
margenoot13
And. want ghy daerom, etc. Niet dat hy meynde sulcx haer voornemen geweest te zijn; maer dat Godt hen door sijne voorsienigheyt daerom derwaerts geleyt hadde. siet ond. 33.10.
margenoot14
Hebr. Seïm. Eene sekere mate van drooge waren, houdende 144 Hennen-eijerschalen, ’t derde deel van een Epha; van welcke mate siet oock Exod. 16. op vers 36.
margenoot15
Het Hebr. woort beteeckent koecken, die op eenen heeten heert onder ofte op kolen, ofte in heete assche gebacken worden, siet Exod. 12. vers 39. Num. 11.8. 1.Reg. 17.13. ende 19.6.
margenoot16
Hebr. een rundts sone, D. een kalf, ofte jongh rundt.
margenoot17
Hebr. voor haer aengesichte.
margenoot18
Om hen te dienen.
margenoot19
Siet boven op vers 2.
margenoot20
Niet als of sy het niet en wisten, maer om ghelegentheydt te nemen, van te komen tot de volgende handelinge.
margenoot21
Abraham wijst op sijner huysvrouwen tente, gelijck het blijckt uyt het volghende vers: want de huys-vaderen, ende de huys-moederen hebben elck hare besondere tenten ghehadt, ond. 23.2. ende 24.67. ende 31.33.
margenoot22
De HEERE.
margenootb
Bov. 17.19, 21. ende 21.2.
margenoot23
Hebr. wederkomende weder komen. Dese wederkomste en moetmen niet juyst verstaen van sulck eene verschijninghe, als dese was, maer van de vervullinghe deser belofte, ghenoemt eene besoeckinge, cap. 21. vers 1.
margenoot24
D. in’t volgende jaer, ontrent desen tijt van het leven der menschen. And. als desen tijt sal leven, ofte levendigh zijn. siet dese selve maniere van spreken in dit cap. vers 14. 2.Reg. cap. 4. vers 16.
margenoot25
Achter den ghenen, die sprack: ofte, achter Abraham, die daer stondt.
margenootc
Bov. 17.17. Rom. 4.19. Hebr. 11.11.
margenoot26
Hebr. gaende in dagen. Dese maniere van spreken is oock ond. 24.1. Ios. 13.1. ende 23.1. 1.Reg. 1. vers 1. Luce. 1.7, 18.
margenoot27
Hebr. te zijn.
margenoot28
Ofte, na de gewoonte. Hebr. na den wegh, gangh, ofte, padt. Soo is by den Hebreen wegh, voor wijse, ofte gewoonte gestelt. also ond. 19. vers 31. ende 31.35.
margenoot29
Niet uyt gheloove, als te voren Abraham, maer uyt swackheydt, siende meer op de natuyre, dan op Godes macht.
margenoot30
Hebr. in haer midden.
margenootd
1.Petr. 3.6. Iudic. 19.26.
margenoot31
Merckt; dat hy, die tot noch toe het woordt gevoert heeft, ende vers 2. een man genoemt wordt, hier, Iehovah, de HEERE genoemt wort.
margenoote
Matth. 19.26. Luce 1.37.
margenoot32
T.w. om te volbrengen dat hy belooft heeft? And. soude eenigh dingh verborghen zijn voor den HEERE? N. dat hy niet en soude weten?
margenoot33
Siet bov. vers 10.
margenoot34
Van wegen de ontdeckte sonde tegen Godt, schande by de gasten, ende ondanck by haren man.
margenoot35
Uyt beleeftheyt. siet van sulcke gedienstigheyt, Act. 20.38. ende 21.5. Rom. 15.24. 1.Cor. 16.11. Tit. 3.13.
margenootf
Amos 3.7.
margenoot36
D. ick sal het Abraham geensins verbergen. Siet dergelijcke maniere van vragen die stijf loochenen, 2.Sam. 7.5. vergeleecken met 1.Chron. 17.4. Matth. 7.16. vergeleecken met Luce 6.44. siet oock Amos 3.7.
margenoot37
Hebr. zijnde zijn sal.
margenootg
Bov. 12.3 Ond. 22.18 ende 26.4. Actor. 3.25. Galat. 3.8.
margenoot38
D. in sijnen zade Christo Iesu. Siet bov. 12.3. ende 22.18.
margenoot39
D. ick hebbe hem uytverkoren, besint ende besorght, als mijn eygendom. alsoo wordt het woort, kennen, genomen in verscheydene plaetsen, als Psal. 1.6. Ier. 1.5. ende 24.5. Hos. 13.5. Amos 3.2. Ioan. 10.27. 2.Tim. 2.19.
margenoot40
Also worden de Hebr. woordekens die hier gebruyckt zijn, genomen Levit. 17.5. Deut. 20.18. ende 27.3, etc.
margenoot41
D. het voorschrift van Godes woordt, ons onderwijsende van al het gene dat ons geloove ende onsen wandel aengaet. siet Psal. 51.15, etc.
margenoot42
Eene maniere van spreken dickwils in de H. Schriftuyre gebruyckt, beteeckenende al wat goet ende recht is, begrepen in de eerste ende tweede tafel der wet, tot het private, ofte publijcke leven behoorende. Vergel. Psal. 119.121.
margenoot43
Siet bov. 4. op vers 10.
margenoot44
Siet bov. 11. op vers 5.
margenoot45
Godt weet alles volkomelick van hemselven: maer hy spreeckt hier menschelicker wijse, als een, die niet en wil straffen, sonder ondersoeck ende volle kennisse der saken.
margenoot46
N. der stadt Sodom, ofte, na het geroep des genen, dat tot, etc.
margenoot47
Hebr. de voleyndinghe gedaen, ofte, gemaeckt: D. de mate harer sonden vervult hebben. Siet bov. 15.16. 1.Sam. c. 20. versen 7, 9. And. of sy d’uyterste verwoestinge met hare wercken verdient hebben.
margenoot48
Verst. de twee Engelen, siet c. 19. vers 1. want de HEERE bleef sprekende met Abraham.
margenoot49
Hebr. Het zy u verre van te doen nae dese sake. Hier uyt blijckt dat Abraham met de voorgaende vragen Godt geensins heeft willen verdencken van onrechtveerdigheydt, ofte straffe der ontschuldighen, want hy en wil Godt niet vermanen van sijn officie, om hem te wijsen, wat hy doen moeste, maer hemselven versekeren van Godts nature, waer door hy niet anders dan recht doen en konde.
margenoot50
Hier kent Abraham desen persoon die met hem sprack voor den Richter der werelt, dewelcke is de Heere Christus, Ioan. 5. versen 22, 27. Act. 10.42. en 17.31.
margenooth
Rom. 3.6.
margenoot51
T.w. nae den lichame, in het aensien van mijnen oorspronck ende eynde in dese werelt. siet bov. 3.19. Iob 4.19. Eccl. 12.7. 1.Cor. cap. 15. versen 47, 48. 2.Cor. 5.1.
margenoot52
T.w. rechtveerdighe. ende soo in ’t volgende vers.
margenoot53
Hebr. dat den Heere niet en ontsteecke. T.w. sijne toornigheydt. siet boven 4. versen 5, 6. ende onder vers 32. ende 31.36.
margenoot54
Merckt in dit voorgaende gespreck eensdeels in Abraham eene bysondere vrymoedigheyt vermenght met behoorlicke nedrigheyt ende onderwerpinge in sijn yverigh voorbidden: anderdeels, in Godt eene wonderlicke vriendelickheyt ende verdraeghsame goedertierenheydt in ’t antwoorden; waer door hy Abraham volkomelick vernoeght heeft, aengaende de rechtveerdigheydt deses schrickelicken oordeels, dat hy over Sodom ende Gomorra wilde laten gaen, om dat de mate harer sonden geheel vol was.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken