Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Isaac vertreckt hongers halven na Gerar, vers 1, etc. alwaer hem Godt beveelt te blijven, ende niet na Egypten te trecken, vernieuwende hem de beloften aen Abraham gedaen, 2. Isaac seyt, dat Rebecca sijne suster zy, 7. De Koningh Abimelech, het contrarie merckende, bestraft hem, ende verbiedt sijnen onderdanen dese echte lieden eenighsins te beschadigen, 8. Isaac wordt seer van Gode gezegent; daerom hem de Philistijnen benijden, ende sijne waterputten stoppen, 12. Op Abimelechs aenseggen vertreckt hy van daer na de leeghte van Gerar, ende heeft moeyte om levendigh water, dat hy ten laetsten bekomt, 18, 19, 32. etc. Vertreckt na Berseba, ende wordt aldaer door eene verschijninge van Godt getroost, dien hy met openbaren Godtsdienst danckt, 23. Abimelech maeckt een verbondt met hem, 26. Esau trouwt tot sijner ouderen verdriet, 34.

1

ENde daer was honger Ga naar margenoot1 in dat lant, behalven den eersten honger, die Ga naar margenoot2 in de dagen Abrahams geweest was: daerom toogh Isaac tot Ga naar margenoot3 Abimelech der Philistijnen Koningh, Ga naar margenoot4 na Gerar.

2

Ende de HEERE verscheen hem, ende seyde; Ga naar margenoot5 En treckt niet af na Egypten: woont in het landt, dat ick Ga naar margenoot6 u aenseggen sal:

3

Woont als vreemdelingh in dit landt, ende ick Ga naar margenoota sal met u zijn, ende sal u zegenen: want u ende uwen zade sal ick Ga naar margenoot7 alle dese landen geven, ende ick sal den eedt bevestigen, Ga naar margenoot8 dien ick Abraham uwen vader gesworen hebbe.

4

Ende Ga naar margenootb ick sal u zaedt vermenighvuldigen, als de sterren des Hemels, ende sal uwen zade alle dese landen geven: ende in Ga naar margenoot9 uwen zade sullen gezegent worden alle volcken der aerde:

5

Ga naar margenoot10 Daerom dat Abraham mijne stemme gehoorsaem geweest is, ende heeft onderhouden Ga naar margenoot11 mijn bevel, mijne geboden, mijne insettingen, ende mijne wetten.

6

Alsoo woonde Isaac te Gerar.

7

Ende Ga naar margenoot12 als de mannen van die plaetse hem vraeghden van sijne huysvrouwe, seyde hy; Sy is mijn suster: want hy vreesde te seggen, mijne huysvrouwe, op dat my misschien Ga naar margenoot13 [seyde hy] de mannen deser plaetse niet en dooden, om Rebecca; want sy was schoon van aengesicht.

8

Ende ’t geschiedde, Ga naar margenoot14 als hy eenen langen tijdt daer geweest was, dat Abimelech de Koningh der Philistijnen ter venster uyt keeck: ende hy sagh, dat, siet, Isaac was Ga naar margenoot15 jockende met Rebecca sijne huysvrouwe.

9

Doe riep Abimelech Isaac, ende seyde; Voorwaer siet, sy is uwe huysvrouwe, hoe hebt ghy dan geseydt, Sy is mijne suster? ende Isaac seyde tot hem; Want

[Folio 13r\Isaac. Abimelech. Isaac. Esau.]
[fol. 13r\Isaac. Abimelech. Isaac. Esau.]

Ga naar margenoot16 ick seyde, dat ick niet misschien om harent wille sterve.

10

Ende Abimelech seyde; Wat is dit [dat] ghy ons gedaen hebt? lichtelick hadde een van desen volcke by uwe huysvrouwe gelegen, soo dat ghy eene Ga naar margenoot17 schuldt over ons soudt gebracht hebben.

11

Ende Abimelech geboodt den gantschen volcke, seggende: Soo wie desen man of sijne huysvrouwe Ga naar margenoot18 aenroert, Ga naar margenoot19 sal voorseker gedoodt worden.

12

Ende Isaac zaeyde in dat selve landt, ende hy Ga naar margenoot20 vondt in dat selve jaer Ga naar margenoot21 hondert maten, want de HEERE zegende hem.

13

Ende die man werdt Ga naar margenoot22 groot; Ga naar margenoot23 jae hy werdt doorgaens grooter, tot dat hy seer groot geworden was.

14

Ende hy hadde besittinge van Ga naar margenoot24 schapen, ende besittinge van runderen, ende Ga naar margenoot25 groot gesinde: so dat hem de Philistijnen benijdeden.

15

Ende alle de putten Ga naar margenoot26 die sijns vaders knechten in de dagen sijns vaders Abrahams gegraven hadden, die stopten de Philistijnen, ende vuldense Ga naar margenoot27 met aerde.

16

Oock seyde Abimelech tot Isaac; Treckt Ga naar margenoot28 van ons, want ghy zijt veel machtiger geworden dan wy.

17

Doe toogh Isaac van daer: ende hy Ga naar margenoot29 legerde sich Ga naar margenoot30 in den dale Gerar, ende woonde aldaer.

18

Ga naar margenoot31 Als nu Isaac wedergekeert was, groef hy die waterputten op, die sy ten tijde Abrahams sijns vaders gegraven, ende die de Philistijnen nae Abrahams doodt toegestopt hadden: ende hy noemde hare namen nae de namen, daer mede sijn vader die genoemt hadde.

19

De knechten Isaacs dan groeven in dien dale, ende sy vonden aldaer eenen put Ga naar margenoot32 van levendigh water.

20

Ende de herders van Gerar twisteden met Isaacs herders, seggende; Dit water hoort ons toe: daerom noemde Ga naar margenoot33 hy den name van dien put Ga naar margenoot34 Esek, om dat sy met hem gekeven hadden.

21

Doe groeven sy eenen anderen put, ende daer twisteden sy oock over, daerom noemde hy sijnen name Ga naar margenoot35 Sitna.

22

Ende hy brack op van daer, ende groef eenen anderen put, ende sy en twisteden over dien niet: daerom noemde hy sijnen name Ga naar margenoot36 Rehoboth, ende seyde; Want nu heeft ons de HEERE ruymte gemaeckt, Ga naar margenoot37 ende wy zijn gewassen in dit landt.

23

Daer na toogh hy Ga naar margenoot38 van daer op nae Ga naar margenoot39 Ber Seba.

24

Ende de HEERE verscheen hem Ga naar margenoot40 in der selver nacht, ende seyde: Ga naar margenoot41 Ick ben de Godt Abrahams Ga naar margenoot42 uwes vaders: Ga naar margenoot43 en vreest niet, want Ga naar margenoot44 ick ben met u; ende ick sal u zegenen, ende u zaet vermenighvuldigen, Ga naar margenoot45 om Abrahams mijnes knechts wille.

25

Doe Ga naar margenoot46 bouwde hy daer eenen altaer, ende Ga naar margenoot47 riep den name des HEEREN aen, ende hy sloegh aldaer sijne tente op: ende Isaacs knechten groeven daer eenen put.

26

Ende Abimelech trock tot hem van Gerar; met Ahuzzath sijnen vriendt, ende Ga naar margenoot48 Pichol, sijnen krijghs-oversten.

27

Ende Isaac seyde tot haer; Waerom zijt ghy tot my gekomen, daer ghy my hatet, Ga naar margenoot49 ende hebt my van u wech gesonden.

28

Ende sy seyden; Wy hebben Ga naar margenoot50 merckelick gesien dat de HEERE met u is, daerom hebben wy geseyt, Laet doch eenen [kolom] Ga naar margenoot51 eedt tusschen ons zijn, tusschen ons, ende tusschen u: ende laet ons een verbondt met u Ga naar margenoot52 maken:

29

Ga naar margenoot53 Soo ghy by ons quaedt doet, gelijck als wy u Ga naar margenoot54 niet aengeroert en hebben, ende gelijck als wy by u alleenlick goet gedaen hebben, ende hebben u Ga naar margenoot55 in vrede laten vertrecken! ghy Ga naar margenoot56 zijt nu de gezegende des HEEREN.

30

Doe maeckte hy haer een maeltijdt, ende sy aten ende droncken.

31

Ende sy stonden des morgens vroegh op, ende swoeren Ga naar margenoot57 de een den anderen: daer na lietse Isaac gaen, ende sy togen van hem in vrede.

32

Ende het geschiedde ten selven dage, dat Isaacs knechten quamen ende boodtschapten hem van de sake des puts, Ga naar margenoot58 dien sy gegraven hadden: ende sy seyden hem; Wy hebben water gevonden.

33

Ende Ga naar margenoot59 hy noemde den selven Ga naar margenoot60 Seba: daerom is de name dier stadt Ga naar margenoot61 BerSeba, tot op desen selven dagh.

34

Als nu Esau Ga naar margenoot62 veertig jaer oud was, nam hy tot eene vrouwe Ga naar margenoot63 Iudith, de dochter van Beëri Ga naar margenoot64 den Hethiter, ende Ga naar margenoot65 Basmath, de dochter Elons des Hethiters.

35

Ende Ga naar margenootc dese waren Isaac ende Rebecca Ga naar margenoot66 eene bitterheyt des geestes.

margenoot1
T.w. in het lant Canaan, daer Isaac des maels woonde.
margenoot2
Siet bov. 12.10.
margenoot3
Siet bov. 20. op het vers 2. ’t is onseker of dese deselve geweest zy, van den welcken in’t voorgemelte Cap. gesproken is, overmidts hy seer grooten ouderdom soude moeten gehadt hebben. Het schijnt dat hy sijn navolger in de regeeringe geweest is.
margenoot4
Siet bov. 10.19. ende 20. op ’t vers 1.
margenoot5
Gelijck ghy voorgenomen hebt te doen, na het exempel uwes vaders, bov. 12.10.
margenoot6
Siet het volgende vers.
margenoota
Bov. 13.15. ende 15.18.
margenoot7
Die op het eynde van’t 15. Cap. verhaelt, ende genoemt worden.
margenoot8
Siet bov. c. 22. versen 16, 17.
margenootb
Bov. 12.3. ende 18.18. ende 22.18.
margenoot9
Siet de aenteeck. bov. 22. op vers 18.
margenoot10
Siet bov. c. 22. op vers 16.
margenoot11
Hebr. onderhoudinghe, bewaringhe, waerneminge, D. dat ick hem bevolen hadde te onderhouden. Alsoo Levit. 18.30. Deuter. 11.1. Dese vier woorden houdtmen aldus te moeten onderscheyden worden: dat het eerste gemeyn zy, beteeckenende al het gene dat Goot {Godt} bevolen ende verordineert heeft, ende d’andere drie in ’t bysonder op eenige dinghen onderscheydelick haer aensien hebben: als de Geboden, op de wet der zeden; de insettingen, op de wet der ceremonien; de wetten op de leere van het gene men schuldigh is te gelooven, etc. Elders worden hier by gevoeght de Rechten, door dewelcke verstaen worden de burgerlicke wetten, Deut. 11.1.
margenoot12
Siet gelijcke exempelen in Abraham, bov. 12.13. ende 20.2.
margenoot13
Dit wordt hier by gevoeght uyt het 9 vers. Diergelijcke byvoeghsel siet 1.Reg. cap. 20. vers 34. 2.Corinth. cap. 9. vers 6.
margenoot14
Hebr. als de dagen hem aldaer verlenght, ofte, langh geworden waren.
margenoot15
Verst. eenige vrije, doch eerlicke gebeerden gebruyckende, uyt dewelcke de Koningh konde afnemen, dat sy man ende wijf waren.
margenoot16
T.w. by my selven, D. ick dachte. Siet bov. 20. op het vers 11.
margenoot17
D. eene misdaet, die straffe verdient. siet boven 20.9.
margenoot18
D. beschadight, het zy met woorden, ofte wercken, in lijf, eere, ofte goet. aenroeren, voor, beschadighen, wordt oock gebruyckt ond. vers 29. Ios. 9.19. Ruth 2.9. Iob 1. vers 11. Psalm 105. vers 15. ende Zach. 2. vers 8.
margenoot19
Hebr. Stervende ghedoodt worden, ofte, met der doodt gedoodt worden.
margenoot20
D. hy kreegh, ontfingh, bequam.
margenoot21
D. voor eene mate, die hy gezaeyt hadde, kreegh hy hondert maten in den oogst. Het Hebr. woordt beteeckent publijcke bekende maten van drooghe waren.
margenoot22
D. rijck ende machtigh, als bov. cap. 24. vers 35.
margenoot23
Hebr. ende hy gingh gaende ende groot wordende. siet sulcke maniere van spreken boven 8.3. 2.Sam. 3.1. ende Ione 1. vers 11. in de aenteeck.
margenoot24
D. beslagh van kleyn ende groot vee. siet bov. 12. op het vers 16.
margenoot25
D. veel dienstvolcks, ende groote bouwerije van ackers, wijngaerden, hoven, boomgaerden. siet Iob 1.3.
margenoot26
Siet bov. 21.25.
margenoot27
Hebr. met stof.
margenoot28
Hebr. van met ons.
margenoot29
Gelijcke maniere van spreken siet ond. cap. 33. vers 18. ende elders.
margenoot30
D. in een leegh landt, een stuck weeghs van daer gelegen.
margenoot31
Hebr. ende Isaac keerde weder ende groef op. And. ende Isaac groef weder op.
margenoot32
Dat voort quam uyt verborgene aderen, altijdts klare, versche, ende drinckelicke wateren opwellende. Vergel. Lev. 14.5, 50. ende c. 15. vers 13. Num. c. 19. vers 17. Cant. cap. 4. vers 15.
margenoot33
T.w. Isaac.
margenoot34
D. twist, gekijf.
margenoot35
D. Vyantschap, haet, wederstandt. Van het selve Hebr. woort wort de Duyvel genoemt, Satan, D. wederpartijder, hater.
margenoot36
D. ruymten, uytbreydingen.
margenoot37
And. op dat vvy vvassen: ofte, vvy sullen vvassen.
margenoot38
T.w. uyt het dal van Gerar.
margenoot39
Alwaer sijn vader langen tijdt gewoont hadde. Siet bov. 21.31, 32, 33.
margenoot40
T.w. als hy eerst te BerSeba gekomen was. Godt de HEERE is niet lange met sijnen troost uytgebleven.
margenoot41
Siet bov. 17.7.
margenoot42
Dien ick mijn woort ende beloften gegeven hebbe, gelijck hy oock deselve heeft aengenomen. siet ond. c. 31. versen 5, 42.
margenoot43
T.w. voor dese Philistijnen. Vergel. bov. 15.1.
margenoot44
Siet cap. 21. op vers 22.
margenoot45
D. niet om sijne verdienste, maer om het verbondt, dat ick met hem gemaeckt hebbe.
margenoot46
Om daer mede aen te wijsen, dat hy geenen anderen Godt eeren noch dienen en wilde, dan den Godt sijnes vaders Abrahams.
margenoot47
Siet bov. cap. 4. op vers 26.
margenoot48
Siet bov. 21.22. Dit schijnt een ander geweest te zijn, van den selven name. Eenige meynen, dat dese naem den Krijghs-oversten in dat lant gemeyn is geweest, gelijck de naem, Abimelech, den Koningen.
margenoot49
Siet bov. vers 16.
margenoot50
Hebr. siende gesien.
margenoot51
Ofte, vloeck. siet bov. 14.23. ende cap. 24. op ’t vers 41.
margenoot52
Siet bov. 15. op versen 10, 17, 18.
margenoot53
Ofte, soo ghy by ons quaedt doet! naedien vvy u niet, etc. ende naedien vvy by u, etc. Eene forme van eedt sweeren, in dewelcke de straffe verswegen wordt. Siet bov. 14. op het vers 23.
margenoot54
D. niet beschadight. Siet boven vers 11. Maer dat Isaac contrarie wedervaren is, siet versen 14, 15, 16.
margenoot55
D. wy en hebben noch uwe persoone, noch u huysgesin, noch uwe goederen beschadight.
margenoot56
Dit is een afgebroken reden. Het schijnt dat sy willen seggen: dewijle ghy soo merckelick van Godt gezegent zijt, soo en gedenckt aen een kleyn leedt niet, dat u wedervaren is.
margenoot57
Hebr. de man sijnen broeder.
margenoot58
Siet vers 25.
margenoot59
Siet bov. 21.31.
margenoot60
Hebr. Schiba, dat is, Eedt.
margenoot61
D {D.} Eedt-born, ofte, put des Eedts. Bov. cap. 21. vers 31. wort geseyt van het landt dattet BerSeba hiet, om den eedt, die Abraham ende Abimelech daer malkanderen deden; maer hier wordt geseydt van eene stadt in dat landt, die oock desen name gekregen heeft van den eedt Isaacs, ende Abimelechs.
margenoot62
Hebr. een soon van veertigh jaer, dus oudt was oock sijn vader Isaac doe hy trouwde, bov. 25.20.
margenoot63
Hebr. Iehudith. Eenige meynen dat dese deselve geweest is, die ond. c. 36. vers 2. Aholibama genoemt wort. Sulcks datse twee namen gehadt soude hebben, gelijck oock haer vader, die hier Beëri, ende cap. 36. Ana geheeten wort. Maer sy kunnen wel onderscheydene vrouwen geweest zijn; also het blijckt, dat Esau tot het misbruyck van meer vrouwen seffens te hebben, genegen was.
margenoot64
Een van de Canaanijtsche volckeren, siet bov. 10.15. Dese houwelicken dede Esau tegen danck ende wille sijner ouderen, siet bov. 24. vers 3. ende ond. 27.46. ende 28.2.
margenoot65
Ond. 36.2. genaemt, Ada.
margenootc
Ond. 27.46.
margenoot66
Ten 1. om hare grouwelicke afgoderije. ten 2. om hare quade, dertele, wereltsche, trotsige, ende wederspannige manieren. ten 3. om datse waren afkomstigh uyt eene vervloeckte natie, die Godt verderven ende uytroeijen wilde.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken