Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxvij. Capittel.

Isaac, oudt ende doncker van gesicht zijnde, wil Esau, als eerstgeboren, zegenen, maer wort door het kloeck beleyt van Rebecca bedrogen, sulcks dat hy Iacob voor Esau zegent, vers 1, etc. Esau, komende van de jacht, ende dit vernemende, is daer over seer ontstelt, als oock Isaac selve, die evenwel Esau, op sijn groot jammeren ende bidden, noch eenen tijtlicken zegen geeft, 30. Hierom haet Esau sijnen broeder, ende neemt voor, hem te dooden, 41. Rebecca, dat verstaende, raedt Iacob te vertrecken nae haren broeder Laban, ende beschickt by Isaac, dat die het selve alsoo goet vinde. 42.

1

ENde het geschiedde, als Isaac Ga naar margenoot1 oud geworden was, ende Ga naar margenoot2 sijne oogen doncker geworden waren, dat hy niet sien en konde: doe riep hy Esau sijnen Ga naar margenoot3 grootsten sone, ende seyde tot hem; Mijn sone: ende hy seyde tot hem; Ga naar margenoot4 Siet [hier] ben ick.

2

Ende hy seyde; Siet uu , ick ben oudt geworden: Ga naar margenoot5 ick en weet den dagh mijnes doodts niet.

3

Nu dan, neemt doch uwe gereetschap, uwen Ga naar margenoot6 pijlkoker, ende uwen boge, ende gaet uyt in het veldt, ende Ga naar margenoot7 jaeght my een wildbtraedt.

4

Ende maeckt my Ga naar margenoot8 smaecklicke spijsen, alsoo ickse geern hebbe, ende brenghtse my; dat ick ete, op dat Ga naar margenoot9 mijne ziele Ga naar margenoot10 u zegene eer ick sterve.

5

Rebecca nu hoorde toe, als Isaac tot sijnen sone Esau sprack: ende Esau gingh in het veldt, om een wiltbraet te jagen, dat hy het in brachte.

6

Doe sprack Rebecca tot Iacob haren sone, seggende; Siet, ick hebbe uwen vader tot Esau uwen broeder hooren spreken, seggende,

7

Brengt my een wiltbraet, ende maeckt my smaecklicke spijsen toe, dat ick ete; ende ick sal u zegenen Ga naar margenoot11 voor het aengesichte des HEEREN, voor mijnen doodt.

[Folio 13v\Isaac zegent Jacob: oock Esau.]
[fol. 13v\Isaac zegent Jacob: oock Esau.]

8

Nu dan, mijn sone, Ga naar margenoot12 hoort mijne stemme in het gene dat ick u gebiede.

9

Gaet nu henen tot de kudde, ende Ga naar margenoot13 haelt my van daer twee Ga naar margenoot14 goede geytenbocxkens: ende ick salse uwen Vader maken tot smaecklicke spijsen, gelijck als hy geerne heeft.

10

Ende ghy sultse uwen vader brengen, ende hy sal eten: op dat hy u zegene voor sijnen doodt.

11

Doe seyde Iacob tot Rebecca sijne moeder; Siet, mijn broeder Esau is een Ga naar margenoot15 hayrigh man, ende ick ben een Ga naar margenoot16 glat man.

12

Misschien sal my mijn vader betasten, ende ick sal in sijne oogen zijn Ga naar margenoot17 als een bedrieger: Ga naar margenoot18 soo soude ick eenen vloeck over my halen, ende niet eenen zegen.

13

Ende sijne moeder seyde tot hem; Ga naar margenoot19 Uwen vloeck zy op my, mijn sone: hoort alleene nae mijne stemme, ende gaet, Ga naar margenoot20 haeltse my.

14

Doe gingh hy, ende hy haeldese, ende brachtse sijner moeder: ende sijne moeder maeckte smaecklicke spijsen, gelijck als sijn vader geerue hadde.

15

Daer nae nam Rebecca Esaus hares grootsten soons Ga naar margenoot21 kostelicke kleederen, Ga naar margenoot22 die sy by haer in huys hadde: Ga naar margenoot23 ende sy trockse Iacob haren kleynsten sone aen.

16

Ende de vellen van de geytenbocxkens trock sy over sijne handen, ende over de gladdigheydt van sijnen hals.

17

Ende sy gaf de smaecklicke spijsen, ende het broot, dewelcke sy toegemaeckt hadde, in de handt Iacobs hares soons.

18

Ende hy quam tot sijnen vader, ende seyde; Mijn vader: ende hy seyde; Siet [hier] ben ick; Wie zijt ghy, mijn sone?

19

Ende Iacob seyde tot sijnen vader: Ga naar margenoot24 Ick ben Esau uw’ eerstgheborene; ick hebbe gedaen, gelijck als ghy tot my gesproken hadt: staet doch op, sit, ende eet van mijn wildtbraedt; op dat uwe ziele Ga naar margenoot25 my zegene.

20

Doe seyde Isaac tot sijnen sone; Hoe is dit, Ga naar margenoot26 [dat] ghy het soo haest gevonden hebt, mijn sone? ende hy seyde; Om dat de HEERE uwe Godt [dat] heeft doen ontmoeten voor mijn aengesichte.

21

Ende Isaac seyde tot Iacob; Naedert doch, dat ick u betaste, mijn sone: of ghy mijn soon Esau selve zijt, ofte niet?

22

Doe quam Iacob by, tot sijnen vader Isaac, die hem betastede: ende hy seyde; Ga naar margenoot27 De stemme is Iacobs stemme, maer de handen zijn Ga naar margenoot28 Esaus handen.

23

Doch hy en Ga naar margenoot29 kende hem niet; om dat sijne handen hayrigh waren, gelijck sijnes broeders Esaus handen: ende hy zegende hem.

24

Ende hy seyde; Zijt ghy mijn sone Esau selve? ende hy seyde; Ick ben ’t.

25

Doe seyde hy: Stelt het nae by my, dat ick van het Ga naar margenoot30 wildtbraedt mijnes soons ete, op dat mijne ziele u zegene: ende hy stelde het na by hem, ende hy at: hy bracht hem oock wijn, ende hy dronck.

26

Ende sijn vader Isaac seyde tot hem; Kom doch by, ende Ga naar margenoot31 kust my, mijn sone.

27

Ende hy quam by, ende hy kuste [kolom] hem: doe roock hy Ga naar margenoot32 den reuck sijner kleederen, ende zegende hem: ende hy seyde; Siet, Ga naar margenoot33 de reuck mijnes soons is Ga naar margenoot34 als de reuck des veldts, het welck de HEERE gezegent heeft.

28

Ga naar margenoota Soo Ga naar margenoot35 geve u dan Godt van den Ga naar margenoot36 dauw des Hemels, ende de Ga naar margenoot37 vettigheden der aerde; ende menighte van tarwe, ende most.

29

Ga naar margenoot38 Volcken sullen u dienen, ende natien sullen haer voor u neder buygen: Ga naar margenoot39 weest heere over uwe broederen, ende uwes moeders sonen sullen hen voor u neder buygen: Ga naar margenootb vervloeckt moet hy zijn, so wie u vervloeckt; Ga naar margenoot40 ende soo wie u zegent, zy gezegent.

30

Ende het geschiedde, als Isaac voleyndt hadde Iacob te zegenen, soo geschiedde het, doe Iacob maer Ga naar margenoot41 even van sijns vaders Isaacs aengesichte uyt gegaen was, dat Esau sijn broeder van sijne jacht quam.

31

Hy nu oock maeckte smaecklicke spijsen toe, ende brachtse tot sijnen vader: ende hy seyde tot sijnen vader; Mijn vader stae op, ende ete van het wildtbraet sijnes soons, op dat uwe ziele my zegene.

32

Ende Isaac sijn vader seyde tot hem; Wie zijt ghy? ende hy seyde; Ick ben uw’ sone, uwe eerstgeboren, Esau.

33

Doe Ga naar margenoot42 verschrack Isaac met seer groote verschrickinge gantsch seer, ende seyde; Wie is hy dan die het wildtbraedt gejaeght ende tot my gebracht heeft? ende ick hebbe van alles gegeten, eer ghy quaemt, ende hebbe hem gezegent: oock sal hy gezegent wesen.

34

Als Ga naar margenootc Esau de woorden sijns vaders hoorde, soo schreeuwde hy met eenen grooten ende bitteren schreeuw gantsch seer: ende hy seyde tot sijnen vader; Zegent my, Ga naar margenoot43 oock my, mijn vader.

35

Ende hy seyde; Uwe broeder is gekomen Ga naar margenoot44 met bedrogh; ende heeft Ga naar margenoot45 uwen zegen wech genomen.

36

Doe seyde hy; Ga naar margenoot46 Is het niet om datmen sijnen name noemt Iacob, dat hy my nu twee reysen heeft bedrogen? Ga naar margenootd Ga naar margenoot47 mijne eerstgeboorte heeft hy genomen, ende siet, nu heeft hy Ga naar margenoot48 mijnen zegen genomen: voorder seyde hy; Hebt ghy dan geenen zegen voor my uyt behouden?

37

Doe antwoordde Isaac, ende seyde tot Esau; Siet, ick hebbe hem eenen heere over u geset, ende alle sijne Ga naar margenoot49 broeders hebbe ick hem tot knechten gegeven: ende ick hebbe hem met koorn ende most Ga naar margenoot50 ondersteunt: wat sal ick u dan nu doen, mijn sone?

38

Ende Esau seyde tot sijnen vader; Hebt ghy [maer] Ga naar margenoot51 desen eenen zegen, mijn vader? zegent my, oock my, mijn vader: ende Ga naar margenoote Esau hief sijne stemme op, ende weende.

39

Doe antwoordde sijn vader Isaac ende seyde tot hem; Siet, de vettigheden der aerde sullen uwe wooningen zijn, ende van den dauw des Hemels van boven af [sult ghy gezegent zijn.]

40

Ende Ga naar margenoot52 op u sweerdt sult ghy leven, ende Ga naar margenoot53 sult uwen broeder dienen: doch

[Folio 14r\Jacobs reyse, ende droom.]
[fol. 14r\Jacobs reyse, ende droom.]

het sal geschieden, als ghy heerschen sult, dan sult ghy sijn Ga naar margenoot54 jock van uwen halse Ga naar margenoot55 afrucken.

41

Ende Esau Ga naar margenoot56 hatede Iacob om dien zegen, daer mede sijn vader hem gezegent hadde: ende Esau Ga naar margenoot57 seyde in sijn herte; De dagen der rouwe mijnes vaders naderen; ende ick sal mijnen broeder Iacob dooden.

42

Doe Rebecca dese woorden Esaus, hares grootsten soons, geboodtschapt werden; soo sondt sy henen ende ontboodt Iacob haren kleynsten sone, ende seyde tot hem; Ga naar margenoot58 Siet, uwe broeder Esau troost sich over u, dat hy u dooden sal.

43

Nu dan, mijn sone, hoort nae mijne stemme, ende maeckt u op, Ga naar margenoot59 vliedt ghy nae Ga naar margenoot60 Haran, tot Laban mijnen broeder.

44

Ende blijft by hem Ga naar margenoot61 eenige dagen, tot dat de Ga naar margenoot62 hittige gramschap uwes broeders keere:

45

Tot dat de toorn uwes broeders van u af keere, ende hy vergeten hebbe het gene ghy hem gedaen hebt; dan sal ick senden, ende u van daer nemen: Waerom soude ick oock uwer Ga naar margenoot63 beyder berooft worden op eenen dag?

46

Ga naar margenootf Ende Rebecca seyde tot Isaac; Ick hebbe verdriet aen mijn leven Ga naar margenoot64 van wegen de dochteren Hets: indien Iacob eene vrouwe neemt van de dochteren Hets, gelijck dese zijn, van de dochteren deses landts, waer toe sal my het leven zijn?

margenoot1
Eenige rekenen dat hy hondert seven en dertigh jaren oud geweest zy.
margenoot2
Niet sonder de wonderbare voorsichtigheyt Godes, die door dese blindtheyt niet alleen sijnen knecht Isaac geoffent, maer oock het recht der eerstgeboorte aen Iacob gebracht heeft.
margenoot3
D. den eerstgeborenen.
margenoot4
Siet bov. 22. op het vers 1.
margenoot5
D. soo weynigh tijts van leven is my overigh, dat ick niet en weet hoe haest my de doodt sal overvallen, alle ure ende wijle die verwachtende.
margenoot6
Hebr. Hanghkoker, ofte, allerley hanghsel.
margenoot7
Hebr. jaegt my een jacht. D. vangt met jaghen eenigh wildt, dat my ter spijse zy. Alsoo ond. vers 5.
margenoot8
Ofte, Wat smakelicks.
margenoot9
D. ick, met een oprecht voornemen des gemoedts.
margenoot10
Verstaet dit niet van eene ghemeyne zegeninghe, die de ouderen allen haren kinderen in alle gelegentheyt geven kunnen, maer van eene bysondere, seer uytnemende ende statelicke Prophetische zegeninge, by forme van testamente ingestelt, om sijnen sone van de geestelicke ende lichamelicke beloften, hem ende sijnen vader gedaen, erfgenaem te verklaren, alsoo ond. 28.1.
margenoot11
D. welcke zegeninge in Godes Name, ende als in sijne tegenwoordigheyt uytgesproken, ende door sijn beleyt bekrachtight sal worden.
margenoot12
Hoewel Rebecca in dit werck middelen ghebruyckt, die niet en kunnen geheel ontschuldight worden, nochtans de sake selve, dat sy het recht der eerstgeboorte aen Iacob pooghde te brengen, quam met den wille ende de verklaringe Godes over een. siet bov. 25.23.
margenoot13
Hebr. neemt. maer ’t Hebr. woort vervaet hier oock in sich het woort brengen. ende die twee t’samen zijn soo veel als halen. siet bov. cap. 12. op ’t 15 {15.} vers.
margenoot14
D. vette, wel aengekomen, ende toegenomen. Vergel. ond. 41.5.
margenoot15
D. rouw van huydt.
margenoot16
D. sacht van huydt.
margenoot17
Hebr. verleyder. Het woort als, wort somtijdts gebruyckt niet voor het gene dat schijnt, maer dat in der daet is. Siet Nehem. 7.2. Ioa. cap. 1. vers 14. ende 2.Cor. 3.18.
margenoot18
Vergel. Deut. cap. 27. vers 18.
margenoot19
Rebecca spreeckt soo vrymoedelick, niet uyt lichtveerdigheyt, maer (soo het schijnt) uyt een seecker vertrouwen van eene goede uytkomste, wel versinnende niet alleene uyt de klare aensprake Godes, maer oock uyt het onheyligh leven van Esau, dat het recht der eerstgeboorte niet hem, maer sijnen broeder Iacob toe quam.
margenoot20
Hebr. neemt my, dat is, neemt ende brenght my, T.w. twee kleyne bocxkens, gelijck ick bebevolen {bevolen} hebbe. Siet bov. vers 9.
margenoot21
Hebr. begeerlicke kleederen, ofte, kleederen der begeerlickheydt, D. daer men lust ende begeerte toe heeft; dat zijn schoone ende kostelicke kleederen.
margenoot22
D. die sy bewaerde in welrieckende koffers, als blijckt vers 27.
margenoot23
Dese ende de volghende daedt, vers 16. die Rebecca ghebruyckt om tot haer voornemen te geraken, is wel eene soorte van bedrogh, doch te min berispelick, om dat haer eynde was haeren man uyt sijne dwalinge ten rechte weghe te helpen, den wille Godes te volbrengen, ende haren sone Iacob te stellen in de besittinge van het gene hem door Godes ordinantie toe quam.
margenoot24
Het is wel prijselick in Iacob, dat hy ’t recht der eerstgheboorte in groote weerde houdt, ende met ernst begeert: maer misprijselick is de wegh dien hy in gaet, hem met onwaerheydt behelpende. Het eerste was in hem van Godt, door het geloove aen sijne beloften: het andere van hem-selven, door de swackheydt der verdorvene nature.
margenoot25
Siet bov. vers 4.
margenoot26
Hebr. (Dat) ghy soo gehaest hebt te vinden. Dese woorden konnen oock vertaelt worden aldus: Wat is dit [dat] ghy soo haest gevonden hebt? ofte, hoe hebt ghy dat soo haest gevonden?
margenoot27
D. sy luydt even als of het Iacobs stemme ware
margenoot28
Soo rouw, als of het Esaus handen waren, gelijck dese verklaringe gedaen wordt vers 23. Hier uyt blijckt, dat Isaac begon te twijffelen of dese sake richtigh toe gingh: niet te min is Godes beleydt voort gegaen.
margenoot29
Merckelick door een wonderbaer beleydt der voorsichtigheydt Godes, die boven de blindtheydt der oogen hem laet over komen eene domheydt des verstandts, waer door hy voort vaert tot de zegeninge, hoe wel hy Iacobs stemme kende, ende daerom noch twijfelde, gelijck het blijckt uyt het volgende vers.
margenoot30
T.w. dat ghy voor my gevangen ende toebereydt hebt.
margenoot31
De kus is by de Oude in sulcke statelicke zegeningen gebruyckelick geweest, tot vereeringe, ende bewijs van goedtwilligheydt. Siet ond. 48.10.
margenoot32
Uyt den welcken hy hem-selven noch meer versekerde, dat Iacob was sijn sone Esau; als of hy seyde: sijne kleederen en riecken niet nae den stal der beesten, maer nae het lieflicke veldt.
margenoot33
Dat is, de reuck der kleederen mijnes soons.
margenoot34
Dewelcke meest veroorsaeckt wordt door de gematigheyt des luchts, de goetheyt des lants, ende den kostelicken overvloedt van allerley gewas. De sin nu is: gelijck de goede reuck eener landouwe een teecken is van hare schoone gelegentheyt, kostelicke vruchten, ende grooten overvloedt; also is de reucke van de keederen {kleederen} mijnes soons my een teecken van sijne, ende der sijnen toekomende gelucksaligheydt, die by eene uytnemende landouwe sal te vergelijcken zijn.
margenoota
Hebr. 11.20.
margenoot35
Dit is niet alleen een wensch, maer oock eene prophetie, die na de letter niet soo seer in Iacob, als in sijne nakomelingen vervult soude worden. Niet te min zijn de geestelicke weldaden daer door afgebeeldet, hem met alle ware geloovige gemeyn geweest.
margenoot36
Begrijpt onder den name, dauw, die in het landt van Canaan om de schaersheyt des regens seer noodtwendigh was, allerley zegen, die door middel van de lucht ende den Hemel over ’t aerdtrijck komt. Vergel. Deut. cap. 33. versen 13, 14.
margenoot37
D. veel goet ende kostelick gewas, uyt eene goede ende vruchtbare landouwe. Vergl. Deut. 8.8. ende 32.13, 14. ende cap. 33. vers 24.
margenoot38
Dese wensch ofte zegen is voornamelick vervult ten tijde Davids, Salomons, ende der Koningen Iuda, tot Ioram toe. Siet bov. 25. op ’t vers 23.
margenoot39
Gelijck het recht der eerstgeboorte mede brenght. Siet bov. cap. 25. op het vers 31.
margenootb
Genes. 12.3.
margenoot40
Siet boven 12. op het vers 3.
margenoot41
Hebr. uytgaende was uyt gegaen.
margenoot42
’t Hebr. woordt beteeckent seer groote vreese ende schrick, vereenight met zitteren ende beven: als ond. 42.28. Exo. 19. versen 16, 18. Desen schrick liet Godt over hem vallen, eensdeels om hem te wederhouden van toornigheydt tegen Iacob, anderdeels, om hem te doen bedencken, dat de uytkomste der gegevener zegeninge was van sijn besluyt ende eeuwigh voornemen. siet bov. 25.23.
margenootc
Hebr. 12.17.
margenoot43
And. ick ben oock mijns Vaders, ofte, ick ben oock [u sone] mijn Vader: alsoo vers 38.
margenoot44
De daedt van Iacob noemt Isaac wel bedrogh, gelijckse in der waerheydt was, maer nu verstont hy redelick, dat hy daer van oorsake was, door sijne voorgaende onverstandigheydt: gelijck dit blijckt, om dat hy volhardt by het gene, dat hy bedrogen zijnde gedaen hadde. Siet bov. vers 23.
margenoot45
D. die u van nature toe quam, ende dien ick u meynde te geven.
margenoot46
Waerom hy Iacob genoemt zy, is te sien bov. 25.26. T.w. om dat hy sijnen broeder Esau by de versenen hieldt in de geboorte: maer Esau duydt desen name als of hy hem den voet geset ofte gelicht, dat is, verschalckt ende bedrogen hadde, welcke beteeckenisse ’t Hebreeusch woort oock lijden kan. siet Ier. 17.9.
margenootd
Boven 25.33.
margenoot47
Dit is valsch, want hy haddese hem goets moedts verkocht. Siet bov. 25.32, 33.
margenoot48
De zegen behoorde tot het recht der eerstgeboorte. Dewijle hy nu dit verkocht hadde, soo en quam de zegen hem niet toe.
margenoot49
D. Esaus geslachte, ende nakomelingen.
margenoot50
D. voorsien, gestoffeert, versorght, op dat hy daer van niet alleen den gemeynen noodtdruft en hebbe, maer oock dat hem diene tot bysondere versterckinge.
margenoot51
Verstaet door desen eenen zegen, den voornaemsten waer door Iacob was verklaert een erfgenaem van het Goddelick verbont ende van het landt Canaan.
margenoote
Hebr. 12.17.
margenoot52
D. door gewelt van wapenen sult ghy moeten u volck, landt, ende middelen voorstaen, ende volgens dien een ongerust leven leyden, in het midden veler oorlogen.
margenoot53
Siet bov. 25. op het vers 23.
margenoot54
Siet 2.Sam. 8 vers 14.
margenoot55
Siet de vervullinghe hier van 2.Reg. 8.20, 22.
margenoot56
Dese haet is ge-erft op de kinderen ende nakomelingen. siet Ezech.35. vers 5. Amos 1.11. Obad. vers 10.
margenoot57
T.w. by hem-selven. Hoewel hy het niet alleen ghedacht heeft, maer oock met woorden ofte ghebeerden geopenbaert, alsoo dat het tot de ooren sijner moeder gekomen is, gelijck het blijckt vers 42.
margenoot58
Rebecca openbaert haren sone wat sy verstaen hadde, aengaende het voornemen van Esau, om hem tot de reyse aen te porren.
margenoot59
Hebr. vliedt u, ofte, voor u. Siet bov. 12. op het vers 1.
margenoot60
Siet bov. 11. op het vers 31.
margenoot61
D. eenigen tijt. Hebr. eene dagen. Alsoo oock ond. 29. vers 20.
margenoot62
Het Hebreeusch woort beteeckent eenen heeten ende branden den {brandenden} toorn, gelijck dese toorn Esaus was.
margenoot63
D. van u, indien u Esau quame te vermoorden, ende van Esau, indien hy om sijne moordt van de Overheyt gestraft wierde, ofte door eenigh rechtveerdigh oordeel Godes om quame, ofte, als Cain, van Godes aengesichte verdreven wierde.
margenootf
Bov. 26.35.
margenoot64
Hebr. van, ofte, voor het aengesichte der dochteren Hets, verstaet Esaus wijven. siet bov. 26.34.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken