Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xv. Capittel.

De lofsangh Mose ende der kinderen Israëls, voor hare verlossinge, ende Pharaos ondergangh in de roode zee, vers 1, etc. Mirjam ende de Israëlitische vrouwen antwoorden daer op, oock Godt den Heere lovende voor dese verlossinge, 20. In de woestijne komen sy te Sur, daer sy geen drinckbaer water en vinden, 22. Te Mara vinden sy bitter water, 23. Het volck murmureert, 24. Mose wort een boom gewesen, die het water soet maeckt, 25. De Heere geeft haer wetten, ende doet haer vaderlicke beloften, 26. Te Elim vinden sy twaelf waterputten, ende seventigh palmboomen, 27.

1

DOe songh Mose ende de kinderen Israëls den HEERE dit liedt, ende spraken, seggende: Ga naar margenoota Ick sal den HEERE singen, want Ga naar margenoot1 hy is hooghlick verheven, het peert ende sijnen ruyter heeft hy in de zee geworpen.

2

Ga naar margenootb De HEERE is mijn kracht ende Ga naar margenoot2 liedt, ende hy is my Ga naar margenoot3 tot een heyl geweest: dese is mijn Godt, daerom sal ick hem een Ga naar margenoot4 lieflicke wooninge maken, hy is mijnes vaders Godt, dies sal ick hem verheffen.

3

De HEERE is een krijghsman: Ga naar margenoot5 HEERE is sijn name.

4

Hy heeft Pharaos wagens ende sijn heyr in de zee geworpen: ende de keure sijner Hooftlieden zijn verdroncken in de Ga naar margenoot6 schelfzee.

5

Ga naar margenootc De Ga naar margenoot7 afgronden hebbense bedeckt: sy zijn in de diepten gesoncken als een steen.

6

Ga naar margenootd O HEERE, uwe rechterhant is verheerlickt geworden in macht: uwe rechterhant, O HEERE, heeft den vyant verbroken:

7

Ende Ga naar margenoot8 door uwe groote hoogheyt hebt ghy, Ga naar margenoot9 die tegen u opstonden, om geworpen: Ghy hebt uwen brandenden toorne uytgesonden, Ga naar margenoot10 diese verteert heeft als eenen stoppel.

8

Ga naar margenoote Ende Ga naar margenoot11 door het geblaes van uwen neuse zijn de wateren opgehoopt geworden, de stroomen hebben over eynde gestaen, als een hoop: de afgronden zijn Ga naar margenoot12 stijf geworden Ga naar margenoot13 in het herte der zee.

9

De vyant seyde, Ick sal vervolgen, ick sal achterhalen, Ga naar margenoot14 ick sal den buyt deylen: Ga naar margenoot15 mijne ziele sal haerder vervult worden, Ga naar margenoot16 ick sal mijn sweert uyt trecken, mijne hant salse Ga naar margenoot17 uytroeijen.

[Folio 32v\Mosi lofsangh. Israël murmu--reert. Quackelen.]
[fol. 32v\Mosi lofsangh. Israël murmu--reert. Quackelen.]

10

Ga naar margenootf Ghy hebt met uwen wint geblasen, de zee heeftse gedeckt: sy soncken onder als loot in geweldige wateren.

11

O HEERE, wie is als ghy onder de goden? wie is als ghy, Ga naar margenoot18 verheerlickt in heyligheyt, Ga naar margenoot19 vreeslick in lofsangen, doende wonder?

12

Ghy hebt uwe rechterhant uytgestreckt, Ga naar margenoot20 de aerde heeftse verslonden.

13

Ghy leydet door uwe weldadigheyt dit volck dat ghy verlost hebt: Ghy Ga naar margenootg voertse sachtkens door uwe sterckte tot Ga naar margenoot21 de lieflicke wooninge uwer heyligheyt.

14

De volcken hebben het gehoort, Ga naar margenoot22 sy sullen zitteren: weedom heeft de ingesetene van Palestina bevangen.

15

Ga naar margenooth Dan sullen de Vorsten Edoms verbaest wesen, bevinge sal de machtige der Moabiten bevangen: alle de ingesetene van Canaan sullen versmelten.

16

Ga naar margenooti Verschrickinge ende vreese sal op hen vallen, door de grootheyt van uwen arm sullen sy verstommen, als een steen: tot dat u volck, HEERE, henen door kome, tot dat dit volck henen door kome, dat ghy verworven hebt.

17

Die sult ghy in brengen, ende plantense Ga naar margenoot23 op den bergh uwer erffenisse, ter plaetse welcke ghy, O HEERE, gemaeckt hebt tot uwe wooninge: het heylighdom, het welcke uwe handen gestichtet hebben, O Heere.

18

De HEERE sal Ga naar margenoot24 in eeuwigheyt ende gedurighlick regeeren.

19

Want Pharaos peert, met sijnen wagen, met sijne ruyters, zijn in de zee gekomen, ende de HEERE heeft Ga naar margenoot25 de wateren der zee over hen doen weder keeren: maer de kinderen Israëls zijn op het drooge in het midden van de zee gegaen.

20

Ende Mirjam de Prophetesse, Ga naar margenoot26 Aarons suster, Ga naar margenootk nam een trommel in hare hant: ende alle de vrouwen gingen uyt, haer na, met trommelen ende Ga naar margenoot27 met reijen.

21

Doe Ga naar margenoot28 antwoordde Ga naar margenoot29 Mirjam Ga naar margenoot30 haerlieden: Singet den HEERE, want Ga naar margenoot31 hy is hooghlick verheven, hy heeft het peert met sijnen ruyter in de zee gestortet.

22

Hier na dede Mose de Israëliten voort reysen van de schelfzee af, ende sy trocken uyt tot in de woestijne Ga naar margenoot32 Sur: ende sy gingen drie dagen in de woestijne, ende en vonden geen water.

23

Ga naar margenootl Doe quamen sy te Ga naar margenoot33 Mara, doch sy en konden het water van Mara niet drincken, want het was bitter: daerom wiert de name des selven genoemt Mara.

24

Doe Ga naar margenoot34 murmureerde het volck tegen Mose, seggende: Wat sullen wy drincken?

25

Hy dan riep tot den HEERE, ende de HEERE wees hem een hout, dat wierp hy in dat water; Ga naar margenoot35 doe wert het water soet: Aldaer stelde Ga naar margenoot36 hy Ga naar margenoot37 het [volck] eene insettinge, ende recht, ende aldaer versocht hy het selve;

26

Ende seyde, Is het dat ghy Ga naar margenoot38 met ernst na de stemme des HEEREN uwes Godts hooren sult, ende doen wat recht is in sijne oogen, ende uwe ooren neyght tot sijne geboden, ende houdet alle sijne insettingen: soo en sal ick der kranckheden geene op u leggen, die ick op Egyptenlant geleyt hebbe, want Ga naar margenoot39 ick ben de HEERE uwe heelmeester.

27

Doe quamen sy te Elim, ende daer waren twaelf waterfonteynen, ende seventigh palmboomen: ende sy legerden hen aldaer aen de wateren.[kolom]

margenoota
Psalm 106.12.
margenoot1
Hebr. verhoogende verhooght.
margenootb
Psalm 18.2. ende 118.14. Iesa. 12.2.
margenoot2
D. de materie mijns liedts, of, die my oorsake gegeven heeft, om hem met lofsangen te prijsen.
margenoot3
Siet boven 14. vers 13.
margenoot4
Ofte slechtelick. een wooninge. And. ick sal hem verheerlicken.
margenoot5
Siet Genes. 2. vers 4. en Exod. 3. vers 15. ende 6.2.
margenoot6
D. de roode zee.
margenootc
Nehem. 9.11.
margenoot7
D. de hooge wateren, die als mueren over eynde stonden, zijn op haer gevallen, Exod. 14.22.
margenootd
Psalm 118.15, 16.
margenoot8
Hebr. door de grootheyt uwer hoogheyt.
margenoot9
D. die tegen u volck op stonden: want al wat tegen Godes volck gedaen wort, dat reeckent Godt als of het tegens hemselven gedaen ware. Siet Zach. 2.8. Matth. c. 25. vers 45. Actor. cap. 9. vers 4.
margenoot10
Dit is eene afgebrokene reden, die volkomelick aldus wort uytgesproken: diese verslonden heeft, gelijck de stoppelen van het vyer verslonden worden.
margenoote
Habak. 3.10. Iesa. 63.12, 13.
margenoot11
Dit is eene omschrijvinge des wints, siet Exod. 14.21.
margenoot12
Ofte, gestolt.
margenoot13
D. in de diepte, of, in’t midden der zee, als Psal. 18.16. en 46.3. Ezech. 28.2. Vergel. Deut. 4.11.
margenoot14
Dit pleeght met vreught te geschieden, Ies. 9.2. Pharao ende de sijne beloofden haer selven de victorie, maer ’t miste haer.
margenoot15
D. (gelijck sommige hier oversetten) ick wil mijnen moedt aen haer koelen. siet Iob 16. op vers 10.
margenoot16
Hebr. ick sal mijn sweert ledigh maken.
margenoot17
Ofte, weder in [mijne] besittinge brengen, ofte, arm maken.
margenootf
Psalm 74.13. ende 106.11.
margenoot18
D. die met uytnemende groote heyligheyt is verciert.
margenoot19
D. die met groote eerbiedinge ende kinderlicke vreese moet aengebeden, ge-eert, ende gepresen worden.
margenoot20
D. de bodem ofte gront der zee.
margenootg
Psalm 77.21.
margenoot21
Verst. het lant Canaan, daer Godt sijn volck soude geven sijnen heyligen Godtsdienst, Siet Psal. 78.52, 53, 54.
margenoot22
Siet de vervullinge Num. 22.3, 6. ende Ios. 2.10, 11. ende 5.1. Psal. 68. vers 3.
margenooth
Deut. 2.4.
margenooti
Deut. 2.25. ende 11.25. Ios. 2.9.
margenoot23
D. in het berghachtigh lant, als Canaan is, Deut. cap. 11. vers 11. Andre verstaen hier den bergh Moria, op den welcken naderhant de Tempel gebouwt is.
margenoot24
D. hier ende hier namaels.
margenoot25
Die stracks te voren als mueren over eynde gestaen hadden, Capit. 14. vers 22.
margenoot26
Sy was oock wel Mose suster, maer om dat sy in ’t afwesen van Mose, langen tijt by Aaron gewoont hadde, soo wort sy daerom Aarons suster genoemt.
margenootk
1.Sam. 18.6.
margenoot27
And. met fluyten, of, pijpen.
margenoot28
De mannen songen voor, als boven vers 1. de vrouwen songen dit selve na.
margenoot29
Met andere vrouwen.
margenoot30
T.w. den mannen.
margenoot31
Hebr. verhoogende verhooght.
margenoot32
De name van een woestijne, tusschen Egypten ende Arabien. siet Genes. cap. 16. vers 7.
margenootl
Num. 33.8.
margenoot33
Als Mose met de Israëliten te deser plaetse quam, doe en hietse noch niet Marah, dat is, bitterheyt, maer sy wiert stracks daer na soo genoemt, als blijckt in dit selve vers.
margenoot34
Murmureeren, is qualick van Godt, sijn woort, ende wercken in sijn herte gevoelen, ende met de tonge onweerdelick daer van spreken.
margenoot35
Dit water is soet geworden tot dienst en gebruyck der Israëliten, voor eenen tijt langh, maer het en is niet altoos soo gebleven, als blijckt uyt Plin. lib. 6. natur. hist. c. 29. die te sijner tijt mentie maeckt van dese bittere wateren. siet 2.Reg. 2.21.
margenoot36
T.w. Godt.
margenoot37
T.w. den volcke van Israël.
margenoot38
Hebr. hoorende sult hooren.
margenoot39
Godt de Heere wil seggen, ick ben het, die u aen der ziele, ende aen den lichame heelen, ende voor alle elenden bewaren kan, tegenwoordige ende toekomende.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken