Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xviij. Capittel.

Iethro brenght Mose sijn huysvrouwe, ende twee sonen, vers 1, etc. Mose verhaelt Iethro wat de Heere Israël gedaen heeft, 7. Iethro zegent Godt, ende doet hem offerande, 10. Hy raedt Mose, dat hy Richters verordineeren soude, om geringe saken te oordeelen, 13. Mose volght desen raedt, 24. Iethro verreyst weder na sijn lant, 27.

1

Ga naar margenoota DOe Iethro Priester van Midian, Mose schoonvader, hoorde al wat Godt aen Mose, ende aen Israël sijnen volcke gedaen hadde: dat de HEERE Israël uyt Egypten uytgevoert hadde:

2

Soo nam Iethro, Mose schoonvader, Zippora Mose huysvrouwe Ga naar margenoot1 (na dat hyse wederom gesonden hadde.)

3

Met Ga naar margenoot2 hare twee sonen Ga naar margenootb welckes eenes name was Gersom, (want Ga naar margenoot3 hy seyde, Ick ben een vreemdelingh geweest Ga naar margenoot4 in vreemden lande.)

4

Ende de name des anderen was Eliëzer, want [seyde hy] de Godt mijnes vaders is tot mijner hulpe geweest, ende heeft my verlost van Pharaos sweert.

5

Doe nu Iethro, Mose schoonvader, met sijne sonen ende sijne huysvrouwe tot Mose quam, in de woestijne, Ga naar margenoot5 aen den bergh Godes, daer hy hem gelegert hadde:

6

Soo Ga naar margenoot6 seyde hy tot Mose, Ick uwe sweer Iethro kome tot u, met uwe huysvrouwe, ende hare beyde sonen met haer.

7

Doe gingh Mose uyt, sijnen schoonvader te gemoete, ende hy buyghde sich, ende kuste hem, ende sy vraeghden Ga naar margenoot7 d’een den anderen Ga naar margenoot8 na den welstant, ende sy gingen Ga naar margenoot9 na de tente.

8

Ende Mose vertelde sijnen schoonvader alles wat de HEERE aen Pharao ende aen de Egyptenaren gedaen hadde, om Israëls wille: alle de moeyte die haer op dien wegh Ga naar margenoot10 ontmoetet was, ende dat haer de HEERE verlost hadde.

9

Iethro nu verheughde hem over al het goedt het welck de HEERE Israël gedaen hadde: dat hy ’t verlost hadde uyt der Egyptenaren handt.

10

Ende Iethro seyde, Gezegent zy de HEERE, die u-lieden verlost heeft uyt de handt der Egyptenaren, ende uyt Pharaos handt: die dit volck van onder de handt der Egyptenaren verlost heeft.[kolom]

11

Nu weet ick, dat de HEERE grooter is, dan alle Ga naar margenoot11 goden: Ga naar margenoot12 Ga naar margenootc want in de sake daer in sy trotsighlick gehandelt hebben, Ga naar margenoot13 was hy boven hen.

12

Doe nam Iethro, Mose schoonvader, Ga naar margenoot14 Gode brant-offer, ende slacht-offeren: ende Aaron quam, ende alle de Overste van Israël, om Ga naar margenoot15 broot te eten met Mose schoonvader, Ga naar margenoot16 voor het aengesichte Godes.

13

Doch het geschiedde des anderen daeghs, soo sat Mose om het volck te richten: ende het volck stont voor Mose van den morgen tot den avont.

14

Als Mose schoonvader sagh alles Ga naar margenoot17 wat hy den volcke dede: soo seyde hy, Wat dingh is dit, dat ghy den volcke doet? waeromme sitt ghy selfs Ga naar margenoot18 alleene, ende al het volck staet voor u van den morgen tot den avont?

15

Doe seyde Mose tot sijnen schoonvader: Om dat dit volck tot my komt Ga naar margenoot19 Godt raedt te vragen:

16

Wanneer sy een sake hebben, soo komt het tot my, dat ick richte tusschen den man ende tusschen sijnen naesten: ende dat ick [haer] bekent make Godes instellingen ende sijne wetten.

17

Doch Mose schoonvader seyde tot hem: Ga naar margenoot20 de sake en is niet goet die ghy doet.

18

Ga naar margenoot21 Ghy sult geheel vervallen, Ga naar margenoot22 soo ghy, als dit volck, ’t welck by u is: want dese sake is te swaer voor u, ghy alleen en kondtse niet doen.

19

Hoort nu mijn stemme, ick sal u raden, ende Godt sal met u zijn: Ga naar margenoot23 weest ghy voor ’t volck by Godt, ende brenght ghy de saken voor Godt.

20

Ende verklaert hen de instellingen ende de wetten: ende maecktse bekent den wegh daer in sy wandelen sullen, ende het werck dat sy doen sullen.

21

Doch siet ghy omme onder alle den volcke, na Ga naar margenoot24 kloecke mannen, Godt vreesende, Ga naar margenoot25 waerachtige mannen, de gierigheyt hatende: Ga naar margenoot26 steltse over hen, Overste der duysenden, Overste der honderden, Overste der vijftigen, Overste der tienen:

22

Dat sy dit volck tot aller tijdt richten; doch het geschiede, dat sy alle groote saken aen u brengen, maer dat sy alle kleyne saken richten: verlicht alsoo u selven, ende laetse met u dragen.

23

Indien ghy dese sake doet, ende Godt het u gebiedt, soo sult ghy kunnen bestaen: soo sal oock al dit volck in vrede Ga naar margenoot27 aen sijne plaetse komen.

24

Ga naar margenootd Mose nu hoorde na sijnes schoonvaders stemme: ende Ga naar margenoot28 hy dede alles wat hy geseyt hadde.

25

Ende Mose verkoos Ga naar margenoot29 kloecke mannen, uyt gantsch Israël, ende maecktese hoofden over ’t volck: Overste der duysenden, Overste der honderden, Overste der vijftigen, ende Overste der tienen:

26

Dat sy het volck tot aller tijdt richteden: de harde sake tot Mose brachten, maer sy alle kleyne sake richteden.

27

Doe liet Mose sijnen schoonvader trecken: ende hy gingh na Ga naar margenoot30 sijn lant.

margenoota
Exod. 2.16. ende 3.1.
margenoot1
Hebr. na hare wederom-sendinge.
margenoot2
T.w. Zipporae.
margenootb
Exod. 2.22.
margenoot3
T.w. Mose, doe hy het kint dien name gaf.
margenoot4
T.w. in het lant Midian.
margenoot5
Dit was de bergh Horeb, op welcken Godt de Wet aen Mose gegeven heeft.
margenoot6
D. hy ontboodt het door de gene die hy voor uyt schickte.
margenoot7
Hebr. de man sijnen naesten, ofte, geselle.
margenoot8
Hebr. Vrede. Siet Genes. 37.14.
margenoot9
T.w. na de tente Mose.
margenoot10
Hebr. gevonden hadde.
margenoot11
Verst. hier de afgoden der Heydenen, die goden genoemt worden, maer sy en zijn het niet in der daet.
margenoot12
De sin deser woorden is, dat de Egyptenaers, meynende door hulpe van hare goden het volck Godes te vernielen, van Godt in het roode meyr gestortt zijn, tot spijt ende schande van alle hare afgoden, op de welcke sy vertrouwt hadden.
margenootc
Exod. 1.10, 16, 22. ende 5.7. ende 14.18.
margenoot13
D. hy overtrefte ende overwon haer.
margenoot14
D. om Gode te offeren.
margenoot15
Broodt eten, is hier te seggen, een feestelicke maeltijdt houden.
margenoot16
D. in de vreese des Heeren: den Heere voor oogen hebbende, ofte, voor de Majesteyt Godes, verschijnende in de wolcken-colomne. Vergel. Deut. 12.7. ende 27.7.
margenoot17
D. hoe hy sich tegen ’t volck droegh.
margenoot18
Sonder bysitters in ’t gerichte.
margenoot19
And. om Godt te soecken, D. sy vragen my, wat met den wille ende het bevel Godes over een komt. Siet 1.Sam. 9.9.
margenoot20
T.w. op die wyse, dat ghy het alleen doet.
margenoot21
Dit is een maniere van spreken by gelijckenisse van bloemen, bladeren, of kruyden genomen, siet Deut. 1.9, 12. Iethro wil seggen, dat Mose hemselven afsloofde, door dien hy alle saken des volcks selfs verhoorde ende richtte: het volck wiert oock afgemartelt ende verdrietig, door dien het lange moeste wachten, eer het gehoort konde worden. And. afgaen, beswijcken; Hebr. Ghy sult verwelckende verwelcken.
margenoot22
Hebr. oock ghy, oock dit volck.
margenoot23
Of hy seggen woude: Het is genoegh dat ghy u in grootwichtige saken laet gebruycken, in dewelcke men Godt selfs om raet vragen moet, waer van te lesen is Numer. 15. versen 33, 34. ende 27. versen 5, 6. Andere kleyne saken laet andere verrichten.
margenoot24
And. stercke, dappere, geherte mannen. Siet Genes. 47.6.
margenoot25
Hebr. mannen der waerheyt, ofte, getrouwigheyt.
margenoot26
Tot dese deughden die in de regeerders van landen ende steden vereyscht worden, voegt Mose noch eenige by, Exod. 23.6. Deut. 1. vers 16. en 16.18. siet oock 2.Chro. 19.7. ende Ies. 33.15.
margenoot27
T.w. in het lant Canaan: ofte elck tot sijn huys, hebbende een eynde van hare sake gekregen, sonder te wachten van ’s morgens tot ’s avonts. Aldus wort yemants huys genoemt sijn plaetse, Iud. 7.7. ende 9.55. ende 19.28, 29.
margenootd
Deut. 1.9.
margenoot28
T.w. na dat Godt hem sulcks hadde bevolen, Num. 11.16. ende na dat hy ’t selve den volcke hadde voor gedragen, Deut. 1.14.
margenoot29
Wat last ende lesse dat Mose desen mannen gegeven heeft, siet Deut. 1.16, 17.
margenoot30
T.w. Midjan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken