Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxij. Capittel.

Het volck doet Aaron een gouden kalf maken, vers 1, etc. ’t welck sy offerande doen, 6. Godt geeft Mose dit te kennen, ende dreyghtse te verdelgen, 7. Mose bidt voor haer, 11. ende beweeght Godt tot genade, 14. Mose komt van den bergh met de twee steenen tafelen, 15. die hy in stucken breeckt, hoorende ende siende de afgoderije des volcks, 19. Hy verbrant het kalf tot pulver, 20. Hoe sich Aaron ontschuldight, 22. Mose laet door de Leviten vele der gener die dese afgoderije begaen hadden, dooden, 25. Mose bidt den HEERE, dat hy Israël dese sonde wille vergeven, ofte hem uyt sijn boeck delge, 32. Godt spaert het volck te deser tijt, maer straftse daer na, 34.

1

DOe Ga naar margenoot1 het volck sagh dat Mose vertoogh van den bergh af te komen: soo versamelde sich het volck Ga naar margenoot2 tot Aaron, ende sy seyden tot hem, Staet op, Ga naar margenoota maeckt ons Ga naar margenoot3 goden, die voor ons aengesichte gaen, want desen Mose, dien man, die ons uyt Egyptenlant uytgevoert heeft, wy en weten niet wat hem geschiet zy.

2

Aaron nu seyde tot hen, Ga naar margenoot4 Ruckt af de goudene oorcierselen, die in de ooren uwer wijven, uwer sonen, ende uwer dochteren zijn: ende brenghtse tot my.

3

Doe ruckte dat gantsche volck de goudene oorcierselen af, die in hare ooren waren: ende sy brachtense tot Aaron.

4

Ende hy namse uyt hare hant, ende hy bewierp Ga naar margenoot5 het met Ga naar margenoot6 een griffie, ende Ga naar margenoot7 hy maeckte een gegoten Ga naar margenoot8 kalf daer uyt: doe seyden sy, Dit zijn uwe goden, Israël, die u uyt Egyptenlant opgevoert hebben.

5

Als Aaron Ga naar margenoot9 dat sagh, soo bouwde hy eenen altaer voor het selve: ende Aaron riep uyt, ende seyde, Morgen sal den Ga naar margenoot10 HEERE een feest zijn.

6

Ende sy stonden des anderen daeghs vroegh op, ende offerden brant-offer, ende brachten danck-offer Ga naar margenoot11 daer toe: ende Ga naar margenootb het volck satt neder om te eten ende te drincken, daer na stonden sy op Ga naar margenoot12 om te spelen.

7

Doe sprack de HEERE tot Mose, Gaet henen, klimt af, want Ga naar margenoot13 u volck dat ghy uyt Egyptenlant opgevoert hebt, Ga naar margenoot14 Ga naar margenootc heeft het verdorven.

8

Ende sy zijn Ga naar margenoot15 haest afgeweken van den wegh dien ick hen geboden hadde, Ga naar margenoot16 sy hebben haer een gegoten kalf gemaeckt: ende sy hebben haer voor het selve gebogen, ende Ga naar margenoot17 hebben het offerande gedaen, ende geseyt, Ga naar margenootd Dit zijn uwe goden, Israël, die u uyt Egyptenlande opgevoert hebben.

9

Voorder seyde de HEERE tot Mose: Ick hebbe dit selve volck gesien, ende siet, Ga naar margenoote het is Ga naar margenoot18 een hartneckigh volck.

[Folio 40r\’t Gouden kalf. Sonen--Levi.]
[fol. 40r\’t Gouden kalf. Sonen--Levi.]

10

Ende nu, Ga naar margenoot19 laet my toe, dat mijn toorn tegen haer ontsteke, ende haer verteere: soo sal ick u tot een groot volck maken.

11

Doch Mose aenbadt het aengesichte des HEEREN sijnes Godts: ende hy seyde, O HEERE, waerom soude uwen toorn ontsteken tegen u volck, Ga naar margenootf ’t welck ghy met groote kracht, ende met een stercke handt uyt Egyptenlandt uytgevoert hebt?

12

Waerom souden de Egyptenaers spreken, seggende: Ga naar margenootg In Ga naar margenoot20 quaetheyt heeft hyse uytgevoert, dat hyse doodde op de bergen, ende op dat hyse vernielde Ga naar margenoot21 van den aertbodem: keert af van de hittigheyt uwes toorns, ende Ga naar margenoot22 laet u over het quaet uwes volcks berouwen.

13

Ga naar margenoot23 Ga naar margenooth Gedenckt aen Abraham, aen Isaac, ende aen Israël uwe knechten, den welcken ghy Ga naar margenoot24 by u selven gesworen hebt, ende hebt tot hen gesproken, Ick sal u-lieder zaet vermenighvuldigen Ga naar margenoot25 als de sterren des Hemels: ende dit geheele landt, daer van ick Ga naar margenoot26 geseyt hebbe, sal ick u-lieder zaedt geven, dat sy het erflick besitten in eeuwigheyt.

14

Ga naar margenoot27 Doe berouwdet den HEERE over het quaet het welck hy gesproken hadde sijnen volcke te sullen doen.

15

Ende Mose wendde hem om, ende klom van den bergh af, met de twee Tafelen Ga naar margenoot28 der getuygenisse in sijne handt: dese Tafelen waren op hare beyde zijden beschreven, sy waren Ga naar margenoot29 op de eene ende op de ander zijde beschreven.

16

Ende Ga naar margenooti die selve Tafelen waren Godes werck: het geschrifte was oock Godes geschrifte selve, in de Tafelen gegraveert.

17

Doe Ga naar margenoot30 nu Iosua des volcks stemme hoorde, als het juychte: soo seyde hy tot Mose, Daer is een krijghs-geschrey in het leger.

18

Maer Ga naar margenoot31 hy seyde, Ga naar margenoot32 ’t En is geen stemme des roepens van overwinninge, het en is oock geen stemme des roepens van nederlage: ick hoore een stemme des singens by beurte.

19

Ende het geschiedde als hy aen het leger naderde, ende ’t kalf, ende Ga naar margenoot33 de Ga naar margenootk reijen sagh: dat de toorn Mose ontstack, ende dat hy de Tafelen uyt sijne handen wierp, ende deselve beneden aen den bergh Ga naar margenoot34 verbrack.

20

Ende Ga naar margenootl hy nam dat kalf dat sy gemaeckt hadden, ende Ga naar margenoot35 verbrande het in het vyer, ende vermaelde het tot dat het kleyne wert, ende stroydet op het water, ende Ga naar margenoot36 dedet de kinderen Israëls drincken.

21

Ende Mose seyde tot Aaron, Wat heeft u dit volck gedaen? dat ghy [sulck] een groote sonde over het selve gebracht hebt?

22

Doe seyde Aaron, Mijnes heeren toorn en ontsteke niet: ghy kent dit volck, Ga naar margenootm dat het in ’t boose [light.]

23

Sy dan seyden tot my, Maeckt ons goden, die voor ons aengesichte gaen: want desen Mose, dien man, die ons uyt Egyptenlande opgevoert heeft, wy weten niet wat hem geschiet zy.

24

Doe seyde ick tot hen, Wie gout heeft die rucke het af, Ga naar margenoot37 ende geve het my: ende ick wierp het in ’t vyer, Ga naar margenoot38 ende dit kalf isser uyt gekomen.

25

Als Mose sagh dat het volck Ga naar margenoot39 ontbloott was (want Ga naar margenoot40 Aaron hadde het onblootet tot verkleyninge onder de gene, die tegen hen hadden mogen opstaen.)

26

Soo bleef Mose staen Ga naar margenoot41 in de poorte [kolom] des legers, ende seyde, Ga naar margenoot42 Wie den HEERE toebehoort, [kome] tot my: doe versamelden sich tot hem Ga naar margenoot43 alle de sonen Levi.

27

Ende hy seyde tot hen, Alsoo seyt de HEERE, Ga naar margenoot44 de Godt Israëls, Een yeder doe sijn sweert op sijne heupe: gaet door, ende keert weder van poorte tot poorte in het leger, ende yegelick doode Ga naar margenoot45 sijnen broeder, ende elck sijnen vrient, ende elck sijnen naesten.

28

Ende de sonen Levi deden na ’t woort Mose: ende Ga naar margenoot46 daer vielen van den volcke op dien dagh ontrent drie duysent man.

29

Ga naar margenoot47 Want Mose hadde geseyt, Ga naar margenoot48 Vullet heden uwe handen den HEERE, want elck sal zijn tegen sijnen sone, ende tegen sijnen broeder: ende dit, op dat Ga naar margenoot49 hy heden eenen zegen over u-lieden geve.

30

Ende het geschiedde Ga naar margenoot50 des anderen daeghs, dat Mose tot den volcke seyde, Ghy-lieden hebt een groote sonde gesondight: doch nu, ick sal tot den HEERE opklimmen, misschien sal ick een versoeninge doen voor uwe sonde.

31

Ga naar margenoot51 Soo keerde Mose weder tot den HEERE, ende seyde, Och dit volck heeft een groote sonde gesondight, dat sy haer Ga naar margenoot52 goudene goden gemaeckt hebben.

32

Nu dan, indien ghy hare sonde vergeven Ga naar margenoot53 sult, Doch soo niet, Ga naar margenoot54 soo delgt my nu uyt Ga naar margenoot55 u boeck, ’t welck ghy geschreven hebt.

33

Doe seyde de HEERE tot Mose: Ga naar margenoot56 Dien soude ick uyt mijn boeck delgen, die aen my sondight.

34

Doch gaet nu henen, leydt dit volck Ga naar margenoot57 daer henen ick u geseyt hebbe, siet, Ga naar margenoot58 mijn Engel sal voor u aengesichte gaen: doch ten dage mijnes besoeckens, soo sal ick Ga naar margenoot59 hare sonde over haer Ga naar margenoot60 besoecken.

35

Aldus Ga naar margenoot61 plaeghde de HEERE dit volck: Ga naar margenoot62 om dat sy dat kalf gemaeckt hadden, ’t welck Aaron gemaeckt hadde.

margenoot1
Verstaet dit van sommige onder dien volcke: want die en zijn hier niet onder te tellen, die naderhant uyt het bevel Mose, de afgodendienaers gedoot hebben, vers 26. Siet 1.Corinth. 10.7.
margenoot2
And. tegen.
margenoota
Actor. 7.40.
margenoot3
D. een sichtbaer teecken ofte beelt des onsichtbaren Godes, als vers 4.
margenoot4
Het is gelooflick, dat Aaron gemeent heeft, dat de Israëliten liever het gulden kalf souden ontbeeren, dan hem hare kostelicke juweelen over te leveren: maer hy is in dese sijne meyninge bedrogen.
margenoot5
T.w. het kalf.
margenoot6
Ofte, penne, als Ies. 8.1. de meyninge schijnt dese te zijn, dat Aaron eerst met een penne, griffie, of pinceel, een gedaente des kalfs ergens op getrocken heeft, om die het volck te vertoonen, ende te vragen, of haer sulck een forme ofte modelle soude behagen?
margenoot7
Hebr. hy maeckte het een kalf der gietinge.
margenoot8
Of, Osse. De afgodt Apis wiert by de Egyptenaren ge-eert, onder de gedaente van een kalf of osse. Dit schijnen hier de Israëliten na geaept te hebben.
margenoot9
T.w. dat het volck den kalve Goddelicke eere aendoen wilde.
margenoot10
Aaron gebruyckt hier den name des waren Godts, als willende den selven door dit kalf eeren: maer evenwel is het afgoderije geweest.
margenoot11
T.w. tot den altaer, D. sy offerden den kalve.
margenootb
1.Corint. 10 7.
margenoot12
Siet op vers 19.
margenoot13
Godt en acht het volck van Israël niet weerdigh, dat hy het langer sijn volck noemen soude, dewijle het hemselven een kalf tot sijnen Godt gemaeckt hadde.
margenoot14
And. heeft sich verdorven, D. het heeft sich door sijne afgoderije in ’t verderf gebracht.
margenootc
Deut. 32.5.
margenoot15
T.w. stracks na het opgerichte verbont, Exod. capp. 19. 24.
margenoot16
Aaron heeft het gouden kalf gemaeckt, ofte maken laten, vers 4. op ’t versoeck, ofte bevel des volcks, vers 1.
margenoot17
T.w. het kalf, ende niet my, of sy schoon willen den name hebben, dat sy sulcks doen, vers 5.
margenootd
1.Reg. 12.28.
margenoote
Exod. 33.3. Deut. 9.6, 13. Iesa. 48.4. Ier. 5.3. Hos. 4.16.
margenoot18
D. wrevelmoedigh, stout, ongebonden, dat sijnen necke onder de wetten ende wille des Heeren niet buygen en wil. ’t Is een gelijckenisse genomen van de beesten, die hare halsen soo hart ende stijf houden, datse deselve niet en willen buygen na de beliefte des genen diese het jock opleggen, of met den toom regeeren wil. Siet Deut. 10.16. Prov. 29.1. Actor. 7.51.
margenoot19
Ende en verhindert my niet door uwe voorbede. want het gebedt der geloovigen vermagh vele by Godt, Iac. 5.16.
margenootf
Psalm 106.21.
margenootg
Num. 14.13, etc.
margenoot20
D. met een listig ende quaet voornemen: And. Ten quade, D. tot haer ongeluck ende verderf.
margenoot21
D. datse op den aerdtbodem niet blijven en souden.
margenoot22
Mose bidt hier, dat Godt berouw hebbe, D. dat hy den volcke niet en late overkomen het quaet, D. de straffe, die hy over haer wilde brengen. siet Gen. 6.6.
margenoot23
D. gedenckt aen de belofte, die ghy Abraham, etc. gedaen hebt.
margenooth
Genes. 12.7. ende 13.15. ende 15.18. ende 26 4. ende 28.13. Deut. 34.4.
margenoot24
Godt geenen grooteren hebbende om by te sweeren, sweert by hemselven, Hebr. 6. versen 13, 17.
margenoot25
Siet Genes. 15. vers 5.
margenoot26
D. belooft hebbe.
margenoot27
D. doe en verdelghde hy het volck niet, gelijck hy gedreyght hadde, maer hy liet hem daer mede genoegen, datter 3000 verslagen wierden.
margenoot28
Dat is, der Wet Godts.
margenoot29
Hebr. van hier ende van daer beschreven.
margenooti
Exod. 31.18. Deut. 9.10.
margenoot30
Die mede op den bergh gebleven was, Exod. 24.13.
margenoot31
T.w. Mose.
margenoot32
Hebr. ’t en is geen stemme van ’t roepen der sterckte, ende ’t is geen stemme van ’t roepen der swackheyt.
margenoot33
Verstaet soodanige reijen, by dewelcke gefluyt ende gespeelt wiert, na de wijse der Heydenen.
margenootk
Deut. 9.17.
margenoot34
T.w. voor de oogen des volcks, Deut. 9.17.
margenootl
Deut. 9.21.
margenoot35
D. hy smolt het kalf, ende maecktet wederom tot eenen klomp.
margenoot36
Op dat sy hier door souden leeren verstaen de nietigheyt sulcker goden, diemen konde inswelgen: als oock om de Israëliten indachtigh te maken, dat sy verdient hadden den vloeck ende toorn Godes op te drincken. Siet Num. 5.18.
margenootm
1.Ioan. 5.19.
margenoot37
And. ende sy gaven ’t my.
margenoot38
Aaron en belijdt hier sijne eygene sonde soo oprechtelick noch soo opentlick niet, als hy de sonde des volcks beleden heeft: hy spreeckt van ’t kalf, als of het meer by geval, dan door sijnen wille of konste gemaeckt ware: maer bov. vers 4. staet veel anders. Siet Deut. 9.20. Aarons excuse is soo kael als Adams, Genes. cap. 3.
margenoot39
Niet soo seer van sijnen cieraet, als van Godes bescherminge, zijnde nu als naeckte ongewapende menschen, die van hare vyanden lichtelick konden overvallen ende vernielt worden, vergel. dit met Genes. 3. vers 10. Apoc. 3.18. ende 16.15.
margenoot40
Dese ontblootinge wordt Aaron toegeschreven, om dat hy het godtloos versoeck des volcks niet alleene heeft geconsenteert: maer oock bevordert.
margenoot41
Het leger was met eenen wal, ofte palissade, of andersins omringht, ende hadde poorten hier ende daer: De poorten waren oock plaetsen des gerichts, als Genes. 34.20. Deut. 17.5. Ruth 4.1, 11.
margenoot42
Of, wie des Heeren is, tot my. Mose heeft door haeste ende yver eenige woorden na gelaten. Siet dergelijcke maniere van spreken oock Genes. 13.9. ende 23.13. etc.
margenoot43
D. by naest alle, want eenige der selver hadden haer oock in afgoderije verloopen; ja selfs Aaron, siet vers 29. ende Deut. 9.20. ende 33. vers 9. And. ende die sich tot hem versamelden, waren alle kinderen Levi, die te huys gebleven zijnde, geen afgoderije, met het kalf te aenbidden, begaen en hadden.
margenoot44
T.w. de ware Godt Israëls, niet het kalf, daer sy van spraken vers 4. Dit zijn uwe goden, Israël.
margenoot45
D. den eersten die hem bejegent, verschoont niemant, al ware het u broeder.
margenoot46
T.w. door de scherpte des sweerts.
margenoot47
Met dese woorden wordt aengewesen, wat de Leviten soo stout ende onvertsaeght gemaeckt hadde, dat sy selfs hare naeste vrienden gedoodt hadden, namelick om dat sy van Mose verstaen hadden, dat sy Godt hier mede eenen aengenamen dienst souden doen, ende dat sy des halven eenen bysonderen zegen van Godt ontfangen souden.
margenoot48
D. heylight den Heere heden uwe handen, dat is, doet hem desen heyligen dienst, siet Levit. 7. vers 37. Godt de Heere betuyght hier, dat justitie ende straffe oeffenen over de boosdaders, hem soo aengenaem is als offerhande. Siet 1.Sam. 15.18, 22. Dese daet der Leviten wederhaelt Mose Deut. 33.9.
margenoot49
T.w. Godt de Heere.
margenoot50
T.w. na datter 3000 omgebracht waren.
margenoot51
Mose bleef wederom veertigh dagen op den bergh, sonder eten, Godt den Heere voor het volck biddende, Deut. 9.18.
margenoot52
And. eenen Godt van gout, D. het kalf.
margenoot53
Verstaet, soo is het wel. Vergel. dese maniere van spreken met Luce 13.9.
margenoot54
Die Godt eens ten eeuwigen leven uytverkoren heeft, die en verwerpt hy nimmermeer: Maer Mose heeft met dese woorden geopenbaert sijnen innerlicken yver voor de eere Godes, ende sijn groote liefde tot het volck Israëls, vergel. hier mede den yver Pauli, Rom. 9.3.
margenoot55
’t Welck anders genoemt wort het Boeck des Levens, om dat daer in aengeteeckent staen, die alle, die Godt ten eeuwigen leven verordineert heeft, Psalm 69.29. Phil. 4.3. Apoc. 3.5. ende 20.12. ende 21.27 doch dit is menschelicker wijse van Godt gesproken, want door dit Boeck en is anders niet te verstaen, dan sijnen eeuwigen raet ende onveranderlick besluyt der verkiesinge.
margenoot56
Verstaet hier by, indien ick yemant daer uyt soude delgen, And. dien sal ick.
margenoot57
T.w. na het landt Canaan.
margenoot58
Aldus dreyght Godt in sijnen toorn dit volck over te geven aen Mose, ende aen eenen Engel, daer van siet cap. 33. op vers 2.
margenoot59
By namen dese sonde der afgoderije met het gouden kalf begaen.
margenoot60
Siet Genes. 21.1.
margenoot61
And. sloegh, T.w. door het sweert der Leviten, vers 28.
margenoot62
D. om dat sy Aaron daer toe veroorsaeckt ende gedreven hadden, dat hy dit kalf maken soude. Wat men door yemant anders doet, is soo vele, als ofmen ’t selfs dede: middeler wijle en is die niet onschuldigh, die sich als een instrument daer toe laet gebruycken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken