Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vj. Capittel.

Wetten rakende de gene, die haren naesten wat ontvreemt hadden, vers 1, etc. Breeder verklaringe van de wettelicke wijse des brand-offers, 8. des spijs-offers, soo wel dat gemeen was, 14. als dat in de inwyinge Aarons ende sijner sonen geoffert moeste worden, 19. Ende eyndelick, des sond-offers, 24.

[Folio 46r\Verscheydene Offerhanden.]
[fol. 46r\Verscheydene Offerhanden.]

1

VOorder Ga naar margenoot1 sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Als een Ga naar margenoot2 mensche gesondight, ende Ga naar margenoot3 tegens den HEERE door overtredinge overtreden sal hebben: dat hy aen sijnen naesten sal Ga naar margenoot4 gelogen hebben van ’t gene hem in bewaringe gegeven, ofte Ga naar margenoot5 ter hant gestelt was, ofte van roof, ofte [dat] hy Ga naar margenoot6 met gewelt sijnen naesten onthoudt:

3

Ofte dat hy het verlorene gevonden, ende daer over gelogen, ende met valsheyt gesworen sal hebben: Ga naar margenoota over yet van alles dat de mensche doet, daer in sondigende:

4

Het sal dan geschieden, dewijle hy gesondight heeft, ende schuldigh geworden is, dat hy weder uyt keeren sal den roof dien hy gerooft, ofte het onthoudene, dat hy met gewelt onthoudt, ofte het bewaerde, dat by hem te bewaren gegeven was, ofte het verlorene, dat hy gevonden heeft:

5

Ofte van al daer over hy valschelick gesworen heeft, dat hy ’t selve Ga naar margenoot7 in sijne hooftsomme weder geven, ende noch het vijfde deel daer en boven toe doen sal: wiens dat is, dien sal hy dat geven Ga naar margenoot8 op den dagh sijner schult.

6

Ende hy sal den HEERE sijn schult-offer brengen, tot den Priester, eenen volkomenen ram uyt de kudde, Ga naar margenoot9 met uwe schattinge, ten schult-offer.

7

Dan sal de Priester voor Ga naar margenoot10 hem versoeninge doen, voor het aengesichte des HEEREN, ende het sal hem vergeven worden: over yet van al dat hy doet, Ga naar margenoot11 daer aen hy schult heeft.

8

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

9

Gebiedt Aaron, ende sijnen sonen, seggende; Ga naar margenoot12 Dit is de wet des brand-offers: Ga naar margenoot13 ’t Is het gene dat door de brandinge op den altaer den gantschen nacht tot aen den morgen op vaert: alwaer Ga naar margenoot14 het vyer des altaers sal brandende gehouden worden.

10

Ende de Priester sal sijn Ga naar margenoot15 linnen kleet aentrecken, ende de linnen onderbocksen over sijn vleesch aentrecken, ende sal de assche op nemen, als het vyer het brand-offer op den altaer sal verteert hebben: ende sal Ga naar margenoot16 die by den altaer leggen.

11

Daer na sal hy sijne kleederen uyt trecken, ende sal andere kleederen aen doen: ende sal de assche Ga naar margenoot17 tot buyten ’t leger uyt dragen aen eene reyne plaetse.

12

Het vyer nu op den altaer sal daer op brandende gehouden worden, ’t en sal niet uyt gebluscht worden, maer de Priester sal Ga naar margenoot18 daer Ga naar margenoot19 t’elcken morgen hout aensteken: ende sal daer op het brand-offer schicken, ende het vet der danck-offeren daer op aensteken.

13

Het vyer sal gedurighlick op den altaer brandende gehouden worden; het en sal niet uytgebluscht worden.

14

Dit is nu de wet Ga naar margenootb des Ga naar margenoot20 Spijs-offers: [Een] der sonen Aarons sal dat voor het aengesicht des HEEREN offeren, Ga naar margenoot21 voor aen den altaer.

15

Ende hy sal daer van op nemen sijne hant vol, uyt de meelbloeme des spijs-offers, ende van des selven olie, ende alle den wyeroock, die op het spijs-offer is: dan sal hy het aensteken op den altaer; ’t is Ga naar margenoot22 eene lieflicke reucke Ga naar margenootc Ga naar margenoot23 ter gedachtenisse des selven voor den HEERE.

16

Ende het overblijvende daer van Ga naar margenoot24 sullen Aaron, ende sijne sonen eten: ongesuert sal het gegeten worden, in de heylige [kolom] plaetse Ga naar margenoot25 in den voorhof der Tente der t’samenkomste sullen sy dat eten.

17

Het en sal niet gedeessemt gebacken worden; ’t is haer deel dat ick gegeven hebbe van mijne vyer-offeren: ’t is Ga naar margenoot26 eene heyligheyt der heyligheden, gelijck het sond-offer, ende gelijck het schult-offer.

18

Al wat mannelick is onder de sonen Aarons, sal dat eten: het zy eene Ga naar margenoot27 eeuwige insettinge voor uwe geslachten van de vyer-offeren des HEEREN: al Ga naar margenootd Ga naar margenoot28 wat Ga naar margenoot29 die sal aenroeren, sal Ga naar margenoot30 heyligh zijn.

19

Wijder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

20

Dit is de offerhande Aarons, ende sijner sonen, die sy den HEERE offeren sullen, ten dage als Ga naar margenoot31 hy sal gesalft worden; Het tiende deel eener Ga naar margenoot32 Epha meelbloeme Ga naar margenoot33 een spijs-offer gedurigh, Ga naar margenoot34 de helft daer van op den morgen, ende de helft daer van op den avont.

21

Het sal in eene panne met olie gemaeckt worden; Ga naar margenoot35 geroostet sult ghy dat brengen: ende de Ga naar margenoot36 gebackene stucken des spijs-offers sult ghy offeren ten lieflicken reucke den HEERE.

22

Oock sal de Priester, die uyt sijne sonen in sijne plaetse de Ga naar margenoot37 Gesalfde sal worden, ’t selve doen: ’t zy een eeuwige insettinge; het sal voor den HEERE geheel Ga naar margenoot38 aengesteken worden.

23

Ga naar margenoot39 Alsoo sal alle spijs-offer des Priesters gantschelick zijn; het en sal niet gegeten worden.

24

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

25

Spreeckt tot Aaron, ende tot sijne sonen, seggende; Dit is de wet des Ga naar margenoot40 Sond-offers: Ga naar margenoot41 In de plaetse daer het brand-offer geslacht wort, sal het sond-offer voor het aengesicht des HEEREN geslacht worden: Ga naar margenoot42 ’t is een heyligheyt der heyligheden.

26

Ga naar margenoote De Priester, die dat Ga naar margenoot43 voor de sonde offert, sal het eten: in de heylige plaetse sal het gegeten worden; in ’t voorhof van de Tente der t’samenkomste.

27

Al Ga naar margenoot44 wat des selven vleesch sal aenroeren, sal Ga naar margenoot45 heyligh zijn: soo wie van sijnen bloede op een kleet sal gesprenght hebben, Ga naar margenoot46 dat, daer op hy gesprenght sal hebben, sult ghy in Ga naar margenoot47 de heylige plaetse wasschen.

28

Ende het aerden vat, daer in het gesoden is, sal gebroken worden: maer soo ’t in een koperen vat gesoden is, soo sal het geschuert, ende in Ga naar margenoot48 water gespoelt worden.

29

Al wat manlick is onder de Priesteren, sal dat eten: het is eene heyligheyt der heyligheden.

30

Maer geen Ga naar margenoot49 sond-offer Ga naar margenootf van welckes bloet in de Tente der t’samenkomste sal gebracht worden, om in het heylighdom te versoenen, sal gegeten worden: het sal in het vyer verbrant worden.

margenoot1
De seven eerste verssen deses Capit. worden van andere, na uytwijsen van den Hebreeuschen text, by het voorgaende vijfde cap. gevoeght; ende dat niet sonder reden, dewijle hier noch van de schult-offeren gehandelt wort.
margenoot2
Hebr. ziele, ende soo in ’t volgende. siet Genes. 12. op vers 5.
margenoot3
Die sijnen naesten misdoet, sondigt oock tegen den Heere: niet alleen om dat de mensche Godes schepsel is, ende hem toebehoort: Maer oock om dat Godt sijnen naesten te lieven, ende niet te beschadigen bevolen heeft: ende dickwils in ende over de sonden tegen den naesten begaen, den naem des Heeren misbruyckt wort.
margenoot4
And. geloochent.
margenoot5
Hebr. van stellinge der hant, D. dat yemant in handen gegeven, ende bestelt is, het zy van eenen alleen, ofte van velen, met dewelcke hy door hant-gevinge, hant-teeckeninge, of andersins in gemeenschap of maetschappije getreden is, om dat wel te besorgen ende waer te nemen.
margenoot6
Ofte, bedrieghlick sijnen naesten ontrocken heeft.
margenoota
Numer. 5.6.
margenoot7
Hebr. in sijn hooft, D. in het principale selve dat ontvreemt is, ofte in de capitale somme.
margenoot8
D. als hy sal schuldigh bevonden, ende verklaert worden. And. ten dage sijnes schult-offers, D. als hy de offerhande voor sijne schult sal moeten offeren om hem te versoenen met Godt: dan sal hy met eenen sijnen naesten voldoen. Vergel. Matt. 5. vers 23.
margenoot9
Siet boven 5. op vers 15.
margenoot10
Siet bov. 1. op het vers 4.
margenoot11
Hebr. ter schult daer in.
margenoot12
D. ’t voorschrift van de maniere hoe men brand-offer doen sal; ofte het dagelicksche, Exod. 29.38. ofte het vrywillige, Lev. cap. 1. ofte dat de wet voor eenige sonde beveelt.
margenoot13
T.w. het brand-offer. Het is eene beschrijvinge des brant-offers: dewelcke vergel. met de aenteeck. op Genes. 8.20.
margenoot14
T.w. dat op desen altaer, als de eerste offerhande daer op geschiedde, uyt den Hemel gevallen is, ende daer na altijt brandende onderhouden moeste worden, ond. versen 12, 13.
margenoot15
Siet hier van Exod. 28.39, 40.
margenoot16
T.w. assche. siet bov. 1. op ’t vers 16.
margenoot17
Siet bov. 4. op het vers 12.
margenoot18
T.w. op den altaer.
margenoot19
Hebr. in de morgen, in de morgen. Siet Genes. 39. op het vers 10.
margenootb
Num. 15.4, etc.
margenoot20
Siet bov. 2. op het vers 1.
margenoot21
And. op den altaer. Hebr. aen ’t aengesichte des altaers.
margenoot22
Siet bov. 1. op ’t vers 9.
margenootc
Levit. 2.9.
margenoot23
Siet bov. 2. op ’t vers 2.
margenoot24
Dese wet hadde drie redenen, I. op dat het geheylighde niet en soude in kleynachtinge komen door het gemeyne gebruyck. II. op dat het selve niet en soude daer na van de gemeynte door vertooninge, eergierigheyt, overdaet ofte andersins misbruyckt worden. III. op dat de Priesteren, die den altaer dienden, van den altaer souden leven, 1.Corinth. 9.13.
margenoot25
Hier mede wort uytgedruckt, welcke de heylige plaetse zy, daer het heylige van de Priesteren gegeten moeste werden. siet oock ond. vers 26. ende 10.12, 13.
margenoot26
Siet bov. 2. op het vers 3.
margenoot27
Hebr. insettinge der eeuwigheyt. Siet Genes. 13. op vers 15.
margenootd
Exod. 29.37.
margenoot28
Ofte, al wie.
margenoot29
T.w. de dingen vermelt in de twee voorgaende verssen.
margenoot30
D. voor heyligh geacht, ende niet gebruyckelick in eenige andere saken: maer moeste of gebroken, of gewasschen, of oock geschuert ende afgespoelt worden. siet ond. versen 27, 28.
margenoot31
Nam. Aaron, ofte een sijner sonen.
margenoot32
Siet bov. 5. op vers 11.
margenoot33
D. ofte, gelijck het gedurigh spijs-offer, ofte, met het gedurigh spijs-offer, ofte, ten gedurigen spijs-offer, T.w. in de salvinge der Priesteren. Aengaende het gedurigh spijs-offer, siet Exod. 29.40.
margenoot34
D. eene helft der meelbloeme voor het morgen-offer, ende de andere voor het avont-offer.
margenoot35
And. gefrijt, ende soo gesoden, dat het opbobbelt, ende door de koockinge opgeblasen wort, ende tot eenige verheffinge komt. Alsoo ond. 7.12.
margenoot36
Hebr. gekoockselen des spijs-offers der stucken, D. gekoockte of gebackene stucken des spijs-offers.
margenoot37
T.w. om na sijne doot in sijn ampt te treden.
margenoot38
T.w. om gantschelick verbrant te worden.
margenoot39
T.w. dat het gantsch aengesteken, ende verbrant sal worden. And. sal geheel verbrant worden.
margenoot40
Siet bov. 4. op vers 3.
margenoot41
Siet bov. 1. op het vers 3.
margenoot42
Siet bov. 2. op het vers 3.
margenoote
Hos. 4.8.
margenoot43
Hebr. ontsondight, D. voor de sonde offert.
margenoot44
Ofte, wie.
margenoot45
Siet boven op het vers 18.
margenoot46
T.w. kleet.
margenoot47
Siet boven op het vers 16.
margenoot48
Te weten, in het heylige water. Siet Exod. 40.7, 30. ende ond. 8. op vers 11.
margenoot49
Soodanige waren de sond-offeren, die voor de vergrijpinge des Hoogepriesters, ende der geheeler gemeynte geoffert wierden, Levit. c. 4. versen 5, 16. Item het jaerlicksche sond-offer op den dagh der versoeninge, Lev. 16.27.
margenootf
Levit. 4.5. Hebr. 13.11.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken