Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Wetten rakende het Schult-offer, vers 1, etc. met verklaringe wat den Priester daer van, ende van eenige andere offerhanden toe quam, 7. Wetten van Danck-offer, 11. soo wel van Lof-offer, 12. als van Geloft-offer, ende Vrywilligh-offer, 16. Verbodt van het vet te eten, met eene verklaringe, van wat vet men tot andere dingen gebruycken mochte, 22. Verbodt van bloet te eten, 26. Noch een aenhanghsel rakende het Danck-offer, 28. Besluyt aller voorgaende wetten, 35.

1

DIt is nu de wet Ga naar margenoot1 des Schult-offers: het is eene Ga naar margenoot2 heyligheyt der heyligheden.

2

Ga naar margenoot3 In de plaetse daer Ga naar margenoot4 sy het Ga naar margenoot5 brand-offer slachten, sullen sy het schult-offer slachten: ende Ga naar margenoot6 men sal des selven bloet rontomme op den altaer sprengen.

3

Ende daer van sal men al sijn vet of-

[Folio 46v\Verscheydene--Offerhanden.]
[fol. 46v\Verscheydene--Offerhanden.]

feren; den steert, ende het vet dat het ingewant bedeckt.

4

Oock beyde de nieren, ende het vet, dat daer aen is, dat op de weeckdarmen is: ende het net over de lever Ga naar margenoot7 met de nieren, dat sal men af nemen.

5

Ende de Priester sal die aensteken op den altaer ten vyer-offer den HEERE: het is een schult-offer.

6

Al wat manlick is onder de Priesteren sal dat eten: Ga naar margenoot8 in de heylige plaetse sal het gegeten worden; het is eene Heyligheyt der Heyligheden.

7

Gelijck het sond-offer, alsoo sal oock het schult-offer zijn; eenerley wet sal voor deselve zijn: Ga naar margenoot9 het sal des Priesters zijn, die daer mede versoeninge Ga naar margenoot10 gedaen sal hebben.

8

Oock de Priester die yemants brand-offer offert, die Priester sal de huydt des brand-offers hebben, dat hy geoffert heeft:

9

Daer toe al het spijs-offer, dat in den oven gebacken wort; met al dat in den ketel, ende in de panne bereyt wort; sal des Priesters zijn, die dat offert:

10

Oock alle spijs-offer met olie gemenght, ofte Ga naar margenoot11 drooge; sal aller sonen Aarons zijn, Ga naar margenoot12 des eenen, als des anderen.

11

Dit is nu de wet Ga naar margenoot13 des danck-offers, dat men den HEERE offeren sal.

12

Indien hy dat tot Ga naar margenoota een Ga naar margenoot14 lof-[offer] offert, soo sal hy neffens het lof-offer ongesuerde koecken met olie gemenght, ende ongesuerde vladen met olie bestreken, offeren: ende sullen die koecken met olie gemenght, van Ga naar margenoot15 gerooste meelbloeme zijn.

13

Beneven de koecken sal hy tot sijne offerhande gedeessemt broot offeren; met het lof-offer sijnes danck-offers.

14

Ende Ga naar margenoot16 een daer van uyt de gantsche offerhande sal hy den HEERE ten Ga naar margenoot17 hef-offer offeren: Ga naar margenoot18 het sal des Priesters zijn, die dat bloet des danck-offers sprenght.

15

Maer het vleesch van het lof-offer sijnes danck-offers sal op den dagh Ga naar margenoot19 van des selven offerhande gegeten worden: daer van en sal men niet tot den morgen over laten.

16

Ende soo het slacht-offer sijner offerhande een Ga naar margenoot20 gelofte, ofte Ga naar margenoot21 vrywilligh offer is, Ga naar margenootb dat sal ten dage als hy sijn offer offeren sal, gegeten worden: ende het overgeblevene daer van sal oock des anderen daeghs gegeten worden.

17

Wat noch van het vleesch des slacht-offers over gebleven is; sal op den derden dagh met vyer verbrant worden:

18

Want soo Ga naar margenoot22 eenighsins van dat vleesch sijnes danck-offers op den derden dagh gegeten wort, die dat geoffert heeft, en sal niet Ga naar margenoot23 aengenaem zijn, het en sal hem niet Ga naar margenoot24 toegereeckent worden, ’t sal Ga naar margenoot25 een afgrijselick dingh zijn: ende Ga naar margenoot26 de ziele die daer van eet, sal Ga naar margenoot27 hare ongerechtigheyt dragen.

19

Ende Ga naar margenoot28 het vleesch, dat yet onreyns aengeroert sal hebben, en sal niet gegeten worden; met den vyere sal het verbrant worden: maer Ga naar margenoot29 aengaende het [ander] vleesch, dat vleesch sal Ga naar margenoot30 een yeder, die reyn is, mogen eten.

20

Doch als eene ziele het vleesch van het danck-offer, het welcke des HEEREN is, Ga naar margenootc gegeten sal hebben, ende hare Ga naar margenoot31 onreynigheyt aen haer is; soo sal die selve ziele Ga naar margenoot32 uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.[kolom]

21

Ende wanneer eene ziele yet onreyns sal aengeroert hebben, [als] de onreynigheyt des menschen, ofte het onreyne vee, ofte eenigh onreyn Ga naar margenoot33 verfoeysel, ende sal van het vleesch des danck-offers, het welcke des HEEREN is, gegeten hebben; soo sal die selve ziele uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.

22

Daer na sprack de HEERE tot Mose, seggende:

23

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenoot34 Geen vet van een os, ofte schaep, ofte geyte en sult ghy eten.

24

Maer het vet van een doot aes, ende het vet van het verscheurde, mach tot Ga naar margenoot35 allen wercke Ga naar margenoot36 gebesicht worden: Ga naar margenoot37 doch en sult ghy dat gantschelick niet eten.

25

Want al wie het vet van een vee eten sal, van het welcke men den HEERE een vyer-offer sal geoffert hebben: die ziele, die het gegeten sal hebben, sal uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.

26

Ga naar margenootd Oock en sult ghy in alle uwe wooningen geen bloet eten; het zy van het gevogelte, ofte van het vee.

27

Alle ziele die eenigh bloet eten sal, die selve ziele sal uyt hare volckeren uytgeroeyt worden.

28

Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:

29

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Wie sijn danck-offer den HEERE offert: Ga naar margenoot38 sal sijne offerhande Ga naar margenoot39 van sijnen danck-offer den HEERE toebrengen.

30

Sijne handen sullen de vyer-offeren des HEEREN brengen: het vet Ga naar margenoot40 aen de borst sal hy met die borst brengen, Ga naar margenoote om die tot een Ga naar margenoot41 beweegh-offer voor het aengesicht des HEEREN te bewegen.

31

Ende de Priester sal dat vet op den altaer aensteken: doch de borst sal Aarons ende sijner sonen zijn.

32

Ghy sult oock den rechteren schouder tot een hef-offer den Priester geven; uyt uwe danck-offeren.

33

Wie uyt de sonen Aarons het bloet des danck-offers, ende het vet offert, dien sal de Ga naar margenoot42 rechter schouder ten deele zijn.

34

Want Ga naar margenootf de Ga naar margenoot43 beweeghborst ende de Ga naar margenoot44 hef-schouder hebbe ick van de kinderen Israëls uyt hare danck-offeren genomen: ende hebbe deselve Aaron den Priester, ende sijne sonen tot eene Ga naar margenoot45 eeuwige insettinge gegeven van de kinderen Israëls.

35

Dit is Ga naar margenoot46 de salvinge Aarons, ende de salvinge sijner sonen van de vyer-offeren des HEEREN; Ga naar margenoot47 ten dage als Ga naar margenoot48 hyse dede naderen, om het Priesterdom den HEERE te bedienen:

36

Ga naar margenoot49 ’t Welcke de HEERE hen van de kinderen Israëls te geven geboden heeft, ten dage als hyse salfde: het zy eene eeuwige insettinge voor hare geslachten.

37

Dit is de wet des brand-offers, des spijs-offers, ende des sond-offers, ende des schult-offers, ende des Ga naar margenoot50 vul-offers, ende des danck-offers:

38

Die de HEERE Mose op den bergh Sinai geboden heeft; ten dage als hy den kinderen Israëls geboodt, datse hare offerhanden den HEERE in de woestijne Sinai souden offeren.

margenoot1
Siet boven 5. op het vers 6.
margenoot2
Siet boven 2. op het vers 3.
margenoot3
Siet van dese plaetse bov. 1.3.
margenoot4
N. de Priesteren.
margenoot5
Siet van dit offer bov. 6. op ’t vers 9.
margenoot6
’t Welck door der Priesteren een, geschieden moeste. siet boven 1.6.
margenoot7
Siet bov. 3. op het vers 4.
margenoot8
Siet bov. 6. op het vers 16.
margenoot9
T.w. het offer.
margenoot10
Namelick, bedienende dese ceremonie, die de versoeninge beteeckende, ende wees op den Messiam, diese verwerven soude. Siet bov. 1. op het vers 4.
margenoot11
D. sonder olie, of dranck-offer: gelijck de spijs-offeren voor de sonde waren, bov. c. 5. vers 11. ende de yver-offeren, Numer. cap. 5. vers 15.
margenoot12
Hebr. des mans als sijns broeders.
margenoot13
Siet boven 3. op het vers 1.
margenoota
Psalm 116.17.
margenoot14
Ofte, beken-offer: waer door men de weldaden van Godt ontfangen, met ootmoet, ende eerbiedinge opentlick bekende, ende prees, ende Godt voor deselve danckte. Siet van dit offer oock ond. 22. vers 29. 2.Chro. 29. vers 31. ende 33.16. Psalm 50.14.
margenoot15
Siet bov. cap. 6. op het vers 21.
margenoot16
T.w. een van de gedeessemde brooden, in ’t voorgaende vers vermelt.
margenoot17
Verstaet eene offerhande, die in ’t offeren van den Priester om hooge geheven wiert. Siet van deselve oock onder vers 32. Exod. c. 29. versen 27, 28. ende vergel. hier mede onder de aent. op het vers 30.
margenoot18
T.w. het hef-offer.
margenoot19
Dat is, als de offerhande geschieden sal.
margenoot20
Verstaet eene Godtsdienstige belofte den Heere vrywillighlick gedaen van ’t gene dat voor hem geoorloft, ende in onse macht is, ter eere Godts, ende tot bewijs van danckbaerheyt. Vergel. Num. cap. 30. vers 2.
margenoot21
D. het welcke yemant niet genootsaeckt zijnde door eenige wet, uyt enckele mildigheyt sijnes herten den Heere opofferde. siet van sulck offer oock ond. c. 22. vers 23. Ezech. c. 46. vers 12.
margenootb
Levit. 19.6.
margenoot22
Hebr. etende gegeten wert.
margenoot23
T.w. voor den Heere.
margenoot24
Voor een aengenaem danck-offer.
margenoot25
Het Hebreeusch woort beteeckent eygentlick dat door oudtheyt, van quaden reucke ende koleur geworden is.
margenoot26
D. mensche: alsoo in ’t volgende.
margenoot27
Siet bov. cap. 5. op het vers 1.
margenoot28
Des danck-offers. Siet het voorgaende, ende het volgende vers.
margenoot29
T.w. dat noch over gebleven is, ende niet onreyns aengeroert en heeft.
margenoot30
T.w. van de Priesteren, ende van de gene, die de offerhande brengen, om geoffert te werden.
margenootc
Levit. 15.3.
margenoot31
Verstaet ceremoniale onreynigheyt, daer van de mensche hem noch niet en sal gereynight hebben, gelijck hier na Capp. 21.22. geboden wort.
margenoot32
Siet Genes. 17. op het vers 14.
margenoot33
D. eenigh dingh dat voor onreyn verklaert, ende daerom verfoeijelick, ende te schouwen is.
margenoot34
Siet bov. 3. op het vers 17.
margenoot35
D. allerley.
margenoot36
Hebr. gedaen.
margenoot37
Hebr. etende en sult ghy dat niet eten.
margenootd
Genes. 9.4. Bov. 3.17. Ond. 17.14.
margenoot38
T.w. hy selve in persoon, niet een ander voor hem. siet het volgende vers.
margenoot39
D. van die stucken ofte deelen, die ofte Gode geoffert, ofte den Priesteren gegeven moesten werden.
margenoot40
Ofte, met.
margenoote
Exod. 29.24.
margenoot41
Verstaet na sommiger meyninge, een offer het welcke als het gedaen wert van den Priester, moeste na de vier hoecken der werelt bewogen worden: ende is alsoo onderscheyden van het hef-offer, ’t welcke maer met opheffinge opwaert bewogen wiert, bov. vers 14. siet oock van dit beweegh-offer onder 8. vers 27. ende 9.21.
margenoot42
Siet Exod. 29. op het vers 22.
margenootf
Exod. 29.27. Num. 18.11.
margenoot43
Hebr. borst der beweginge. Siet boven op het vers 14.
margenoot44
Hebr. schouder der opheffinge.
margenoot45
Siet Genes. 13. op het vers 15.
margenoot46
D. ’t recht ende de wettelicke portie dewelcke Aaron ende sijnen sonen van wegen haer Priester-ampt daer toe sy beroepen, ende door de salvinge ingewijet zijn, toebehoort.
margenoot47
Dat is, van dien dagh af, datse in haer ampt ingewijet zijn.
margenoot48
Mose, of Godt door Mose. And. als hyse sal doen naderen, T.w. Aaron.
margenoot49
T.w. deel.
margenoot50
Ofte, des wy-offers. Hebr. der vervullingen. want den Priesteren als sy in haer ampt ingestelt wierden, zijn de handen met offerhande gevult geweest. Ofte, met die offerhande wert hare bevestinge in ’t Priesterlicke ampt vervult. Siet Exod. 28.41. ende 29.9. ende 32. vers 29. ond. 8. vers 33. 1.Reg. c. 13. vers 33. Ezech. 43.26.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken