Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

Wetten bevelende den Israëliten datse sullen heyligh zijn, vers 1, etc. vader ende moeder eeren, de Sabbathen onderhouden, 3. afgoderije schouwen, 4. De danck-offeren behoorlick slachten ende gebruycken, 5. Den armen gedachtigh zijn in den oogst, 9. Haren naesten geen onrecht doen, nochte buyten ’t gerichte, nochte in ’t gerichte, 11. Oock in het herte hem niet tegens zijn, maer goet doen met woorden, ende wercken, uyt rechte liefde, 17. Dingen die verscheyden zijn, niet onder een vermengen, 19. Geene hoererije toe laten, 20. Wanneer sy de vruchten des lants Canaans souden eten, 23. Geen bloet eten; nochte waerseggerije, etc. gebruycken, 26. Geen Heydensche teeckenen van rouwe maken, 27. Nochte hare dochteren tot onkuysheyt uytsetten, 29. Maer Godt ende sijne ordinantien in weerde houden, 30. Niet de waerseggers, 31. De oude eeren, 32. Den vreemdelingen recht doen, 33. Ia een yeder in alle koophandelingen, 35.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Spreeckt tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, ende seght tot hen, Ga naar margenoota Ghy sult Ga naar margenoot1 heyligh zijn: want ick de HEERE uwe Godt ben Ga naar margenoot2 heyligh.

3

Ga naar margenootb Een yeder sal sijne Ga naar margenoot3 moeder, ende sijnen vader vreesen, ende Ga naar margenootc mijne Sabbathen houden: Ga naar margenoot4 Ick ben de HEERE uwe Godt.

4

Ghy en sult u tot de Ga naar margenoot5 afgoden niet keeren, ende Ga naar margenootd u geene gegotene goden maken: Ick ben de HEERE uwe Godt.

5

Ende wanneer ghy Ga naar margenoot6 een danck-offer den HEERE offeren sult: Ga naar margenoot7 na u welgevallen sult ghy dat offeren.

6

Ga naar margenoote Ten dage uwes offerens, ende des anderen daeghs, sal’t gegeten worden: maer wat tot op den derden dagh over blijft, sal met den vyere verbrant worden.

7

Ende soo het op den derden dagh Ga naar margenoot8 eenighsins gegeten wort; Ga naar margenoot9 het is een afgrijselick dingh, het en sal niet aengenaem zijn.

8

Ende soo wie dat eet, sal sijne Ga naar margenoot10 ongerechtigheyt dragen, om dat hy Ga naar margenoot11 het heylige des HEEREN ontheylight heeft: daerom Ga naar margenoot12 sal deselve ziele uyt hare volcken uytgeroeyt worden.

9

Ga naar margenootf Als ghy oock den oogst uwes lants in-oogsten sult, ghy en sult den hoeck uwes velts niet gantschelick af-oogsten; ende dat Ga naar margenoot13 van uwen oogst op te samelen is, niet op samelen.

10

Insgelijcks en sult ghy uwen wijngaert Ga naar margenoot14 niet na lesen, ende de afgevallene [kolom] besyen van uwen wijngaert niet opsamelen: den armen ende den vreemdelingh sult ghy die over laten; Ick ben de HEERE uwe Godt.

11

Ga naar margenootg Ghy en sult niet stelen: ende ghy en sult Ga naar margenoot15 niet liegen, noch valschelick handelen, een yegelick tegen sijnen naesten.

12

Ga naar margenooth Ende ghy en sult niet valschelick by mijnen naem sweeren: Ga naar margenoot16 want ghy soudt den; Ga naar margenoot17 naem uwes Godts ontheyligen: Ick ben de HEERE.

13

Ghy en sult uwen naesten niet bedrieghlick verdrucken, nochte berooven: des Ga naar margenooti daghlooners Ga naar margenoot18 arbeytsloon en sal by u niet vernachten tot aen den morgen.

14

Ghy en sult den dooven niet vloecken, nochte voor het aengesicht des blinden geenen Ga naar margenoot19 aenstoot setten: maer ghy sult voor uwen Godt vreesen, Ick ben de HEERE.

15

Ghy en sult geen onrecht doen in het Gerichte, Ga naar margenootk ghy en sult het Ga naar margenoot20 aengesicht des geringen niet aennemen, nochte Ga naar margenoot21 des grooten aengesicht voortrecken: in gerechtigheyt sult ghy uwen naesten richten.

16

Ga naar margenootl Ghy Ga naar margenoot22 en sult niet wandelen [als] een Ga naar margenoot23 achterklapper onder uwe volcken; Ghy Ga naar margenoot24 en sult niet staen tegen het bloet van uwen naesten: Ick ben de HEERE.

17

Ga naar margenootm Ghy en sult uwen Ga naar margenoot25 broeder in u herte niet haten: Ga naar margenootn ghy sult uwen naesten Ga naar margenoot26 neerstelick berispen, ende en sult Ga naar margenoot27 de sonde in hem niet verdragen.

18

Ga naar margenooto Ghy en sult niet wreken, nochte [toorn] behouden tegen de kinderen uwes volcks; maer Ga naar margenootp ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven: Ick ben de HEERE.

19

Ghy sult mijne insettingen houden; Ghy en sult geen tweederley aert uwer beesten laten t’samen te doen hebben, Ga naar margenootq Uwen acker en sult ghy niet Ga naar margenoot28 met tweederley [zaet] bezaeijen: Ende een kleet van Ga naar margenoot29 tweederley stoffe, door een vermenght, en sal aen u niet komen.

20

Ende wanneer een man door Ga naar margenoot30 byligginge des zaets by eene vrouwe sal gelegen hebben, die eene dienstmaeght is by den Ga naar margenoot31 man Ga naar margenoot32 versmaet, ende Ga naar margenoot33 geensins gelost en is, nochte haer geene vryheyt en is gegeven: Ga naar margenoot34 die sullen gegeesselt worden, sy en sullen niet gedoodet worden; want sy en was niet Ga naar margenoot35 vry gemaeckt.

21

Ende hy sal sijn schult-offer den HEERE, aen de deure der Tente der t’samenkomste brengen, eenen ram ten schult-offer.

22

Ende de Priester sal met den ram des schult-offers voor hem over sijne sonde, die hy gesondight heeft, voor het aengesichte des HEEREN versoeninge doen: ende hem sal vergevinge geschieden van sijne sonde, die hy gesondight heeft.

23

Als ghy oock in dat lant gekomen sult zijn, ende alle geboomte ter spijse geplant sult hebben, Ga naar margenoot36 soo sult ghy de voorhuyt daer van, des selven vrucht, besnijden: drie jaren sal het u Ga naar margenoot37 onbesneden zijn, daer en sal niet van gegeten worden.

24

Maer in het vierde jaer sal alle sijne vrucht Ga naar margenoot38 een heyligh dingh zijn, ter lof segginge voor den HEERE.

[Folio 53r\Verscheydene VVetten.]
[fol. 53r\Verscheydene VVetten.]

25

Ende in het vijfde jaer sult ghy des selven vrucht eten, Ga naar margenoot39 om het in komen van dien voor u te vermeerderen: Ick ben de HEERE uwe Godt.

26

Ghy en sult niet met den bloede eten: Ghy en sult op geen Ga naar margenoot40 vogel-geschrey acht geven, nochte Ga naar margenoot41 guychelrije plegen.

27

Ga naar margenootr Ghy en sult de hoecken uwes hoofts niet ront af scheeren: Oock en sult ghy de hoecken uwes baerts niet verderven.

28

Ga naar margenoots Ghy en sult om een Ga naar margenoot42 doot lichaem geene snijdinge in uwen vleesche maken, noch schrift eenes ingedruckten teeckens in u maken; Ick ben de HEERE.

29

Ghy en sult uwe dochter niet ontheyligen, haer ter hoererije houdende; op dat het lant niet en hoereere, ende het lant met schendelicke daden vervult worde.

30

Ghy sult mijne Sabbathen houden, ende mijn heylighdom sult ghy Ga naar margenoot43 vreesen: Ick ben de HEERE.

31

Ga naar margenoott Ghy en sult u niet keeren tot de Ga naar margenoot44 waerseggeren, ende tot de Ga naar margenoot45 duyvels konstenaren, en soecktse niet, u met hen verontreynigende: Ick ben de HEERE uwe Godt.

32

Voor den graeuwen hayre sult ghy op staen, ende sult het aengesichte des ouden vereeren: ende ghy sult vreesen voor uwen Godt, Ick ben de HEERE.

33

Ga naar margenootv Ende wanneer een vreemdelingh by u in uwen lande, als vreemdelingh verkeeren sal, ghy en sult hem niet Ga naar margenoot46 verdrucken.

34

De vreemdelingh, die als vreemdelingh by u verkeert, sal onder u zijn, als een inboorlingh van u-lieden: ghy sult hem lief hebben, als u selven; want ghy zijt vreemdelingen geweest in Egyptenlant: Ick ben de HEERE uwe Godt.

35

Ghy en sult geen onrecht doen in het Gerichte, met Ga naar margenoot47 de elle, met het gewichte, ofte met de Ga naar margenoot48 mate.

36

Ga naar margenootx Ghy sult eene rechte wage hebben, rechte Ga naar margenoot49 weeghsteenen, een recht Ga naar margenoot50 Epha, ende een recht Ga naar margenoot51 Hin: Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe.

37

Daerom sult ghy alle mijne insettingen, ende alle mijne rechten onderhouden, ende sultse doen: Ick ben de HEERE.

margenoota
Boven 11.44. Onder 20.7, 26. 1.Petr. 1.16.
margenoot1
D. leven na alle mijne wetten ende geboden, rakende de zeden, ceremonien, ende burgerlicke rechten: welcker aller eenige in dit Cap. verhaelt worden.
margenoot2
Niet alleen in gedachten, woorden, ende wercken, maer oock in ’t wesen, de heyligheyt selve.
margenootb
Exod. 20.12.
margenoot3
De moeder wort hier voor de vader genoemt, om dat de kinderen in hare jonckheyt meest hare moeder behoeven, ende in haren ouderdom sommige die meest plegen te verachten.
margenootc
Exod. 31.13. Onder 26.2.
margenoot4
Siet bov. 18. op het vers 2. alsoo ond. versen 4, 10, 12, 14, etc.
margenoot5
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick nietige dingen, ofte, dat niet en is. Daerom de Apostel seer wel seyt, dat de afgodt in de werelt niet en is, 1.Cor. 8. vers 4. want het is een ydel versiersel van des menschen ydel herte, 1.Sam. 12. vers 21.
margenootd
Exod. 34.17.
margenoot6
Siet boven 3. op het vers 1.
margenoot7
D. met uwe goede genegentheyt, ende vrywilligh, ende onbedwongen voornemen. Want dese danck-offeren waren wel geboden; doch niet met een precijs voorschrift, sulcks dattet een yeder vry was daer in te doen, na dat hy hem in sijn herte geroert vondt. Siet boven 7.16. ende vergelijckt dit met het vrywilligh brand-offer, boven 1.3.
margenoote
Boven 7.16.
margenoot8
Hebr. etende gegeten wort.
margenoot9
Siet boven 7. op het vers 18.
margenoot10
Siet boven 5. op het vers 1.
margenoot11
Siet boven 5. op het vers 15.
margenoot12
Siet Genes. cap. 17. op het vers 14.
margenootf
Onder 23.22. Deuter. 24.19.
margenoot13
D. het overblijfsel der aren die noch op te rapen zijn.
margenoot14
T.w. na dat de principaelste druyven afgesneden zijn, ende de aflesinge des wijnberghs eens gedaen is.
margenootg
Exod. 20.15.
margenoot15
Of, niet loochenen dat ghy yet van yemant in bewaringe genomen hebt.
margenooth
Exod. 20.7. Deuter. 5.11.
margenoot16
And. ende ghy en sult den name uvves Godes niet, etc.
margenoot17
Siet boven 18. op het vers 21.
margenooti
Deuter. 24.14. Iacob. 5.4.
margenoot18
Hebr. vverck, of, arbeyt. Siet Iob 7. op vers 2. Ierem. 22. op vers 13. etc.
margenoot19
Het welcke hem soude mogen quetsen, ofte doen vallen.
margenootk
Deuter. 1.17. ende 16.19. Prov. 24.23.
margenoot20
D. niet acht nemen in het oordeelen ende vonnissen op de hoedanigheyt der persoonen, maer op den eysch, ende de gerechtigheyt der sake. Dese maniere van spreken is oock Deut. 10.17. ende Psalm 82.2. Vergel. Deuter. 1.17. ende Prov. 24.23.
margenoot21
D. hem gonstigh zijn, ende voorstaen in sijn onrecht. Siet dese maniere van spreken oock Exod. 23.3.
margenootl
Exod. 23.1.
margenoot22
D. herwaert ende derwaert te wandelen om quade geruchten van sijnen naesten te stroijen, ende noch andere te vernemen, om die weder uyt te breyden. siet dese maniere van spreken oock Pro. 11. vers 13. ende 20.19. Ier. 6.28. ende 9.4.
margenoot23
Het Hebr. woort beteeckent eygentlick eenen die over ende weer over wat draeght, na de wijse der kreemeren, die van den eenen koopen, ende aen den anderen verkoopen. Alsoo is het met den achterklapper, die van den eenen wat hoort, ende den anderen dat aenseyt, tot sijn eygen profijt, ende sijnes naesten schade.
margenoot24
D. ghy en sult uwen naesten niet alleene niet omme brengen, maer oock geene oorsake zijn, dat hy door valsche getuygenisse om gebracht worde.
margenootm
1.Ioan. 2.9, 11. ende 3.15.
margenoot25
D. uwen naesten. siet Genes. 19. op vers 7. ende 29.4. of, uwen lantsman. Siet Exod. 2.11. 1.Sam. 30. vers 23. Actor. 22.1. alwaer het woort broeder voor lantslieden genomen wort.
margenootn
Matth. 18.15. Luce 17.3.
margenoot26
Hebr. bestraffende bestraffen.
margenoot27
And. op dat ghy de sonde voor hem, of, om sijnent vville niet en draget: D. de straffe, die hy verdient hadde, met hem niet draget.
margenooto
Matth. 5.39, 44. Luce 6.27. Rom. 12.19. 1.Cor. 6.7. 1.Thess. 5.15. 1.Petr. 3.9.
margenootp
Matt. 5.43. ende 22.39. Rom. 13.9. Galat. 5.14. Iacob. 2.8.
margenootq
Deut. 22.9.
margenoot28
Alsoo Deut. 22.9.
margenoot29
Als van wollen ende linnen. siet Deut. 22.11.
margenoot30
Vergel. bov. 18.22.
margenoot31
Verstaet dien, met welcken sy ondertrouwt, ofte getrouwt is geweest, ende daer na van hem versmaet. And. by een yeder versmaet, D. soo veracht, datse niet vry gemaeckt en wort, maer blijft in slavernije.
margenoot32
And. aen een man ondertrouvvt.
margenoot33
Hebr. niet lossende gelost.
margenoot34
Hebr. geesselinge, ofte slaginge sal geschieden. Siet van dese straffe Deut. 25.2, 3.
margenoot35
Want indiense vry ware geweest, soudese hebben moeten gedoot worden, Deut. 22.24.
margenoot36
D. ghy sult de eerste vruchten voor onreyn houden, als een voorhuyt, ende niet gebruycken, maer wech werpen.
margenoot37
D. onreyn, ende volgens niet bequaem, om genut te worden.
margenoot38
D. sy moeste den Heere toegeheylight zijn, om hem te loven voor de vruchtbaerheyt der boomen: ende hierom moestense den Priesteren gegeven zijn, die de spijse hares Godts aten. Hebr. heyligheyt.
margenoot39
D. op dat de Heere het in komen van dien voor u-lieden vermeerdere.
margenoot40
’t Hebr. woordeken beteeckent niet alleen uyt de vogelen, maer oock uyt andere dingen yet aenmercken ende waernemen, om door ydele konste yetwes dat verborgen is te openbaren, ofte te voorseggen. Alsoo is dit woort oock gebruyckt 2.Reg. 21. vers 6. 2.Chro. 33.6.
margenoot41
Het Hebr. woort beteeckent met verblindinge der oogen tooveren, waer door men meynt te sien, dat niet en is: gelijck het van eenige genomen wort Deut. 18.10. 2.Reg. c. 21. vers 6. 2.Chro. c. 33. vers 6. Ies. 2.6. ende 57.3. Ierem. cap. 27. vers 9. Andere verstaen het van de dagh-verkiesinge, ofte, waerseggerije, uyt het aenschouwen van de wolcken, ende des hemels gestaltenisse, dewelcke sterrekijckerije genoemt wort.
margenootr
Onder 21.5.
margenoots
Deut. 14.1.
margenoot42
Hebr. ziele, Dat is, om het doode lichaem eenes menschen. Alsoo onder cap. 21. versen 1, 11. ende 22.4. Num. 9. vers 6. Psal. 16.10.
margenoot43
Of, in eere houden, mits na te volgen de wetten ende ordinantien, die daer in moeten onderhouden worden, ende daer in niet te verschijnen, onbequaem zijnde door afgoderije, ofte eenige andere sonde, ende onreynigheyt. Siet ond. 26.2.
margenoott
Onder 20.6.
margenoot44
Ofte, tot de waerseggende geesten. Want het woort beteeckent soo wel de geesten, die over onbekende, ende verborgene dingen gevraeght zijnde, antwoorde gaven; als de waerseggers, soo mannen, als vrouwen, die de geesten vraeghden om antwoorde te krijgen. Sy worden wel na het gemeen gebruyck waerseggers genoemt, maer zijn desen name in der daet onweerdigh: om dat sy menighmael valsheyt antwoorden, ende de waerheyt, niet dan om te bedriegen ende schade te doen. Siet van dese oock onder 20.27. Deut. 18.11. 1.Sam. 28.3, 9. 2.Reg. 21.6. 1.Chron. 10.13. Actor. 16.16.
margenoot45
Het Hebr. woort komt van weten, om dat dese lieden sich roemden ende uyt gaven, veel te weten, namelick niet alleen dat geschiet, ende anderen onbekent was, maer oock dat noch geschieden soude, ende hier toe ydele, ende duyvelsche konsten gebruyckten. siet van dese oock ond. 20.6, 27. 1.Sam. 28.3, 9. Iesa. 8.19.
margenootv
Exod. 22.21.
margenoot46
Het woort beteeckent, yemant ofte door onwetentheyt, ofte wetens, ende willens, ja oock met gewelt in het sijne verkorten, ende ongelijck doen.
margenoot47
Verstaet allen regel van hantmate, ofte voetmate, ofte eenigh instrument, daer mede men de lenghte, ofte breedte van eenige dingen, die vast aen elckanderen zijn, meet.
margenoot48
D. daer mede men eenige natte waren, ofte oock drooge, die niet vast aen een zijn, meet.
margenootx
Prov. 11.1. ende 16.11. ende 20.10.
margenoot49
D. gewichte. Want het was gebruyckelick, dat sy op de wage, ofte schale, steenen in plaetse van gewichte leyden. Siet oock Deuter. 25.13, 15. Prov. 16.11. Mich. 6.11.
margenoot50
Siet bov. cap. 5. op vers 11.
margenoot51
Dit was een mate van natte waren, houdende soo veel als twee en seventigh gemeene hoender eijeren. siet van deselve Exod. 29. vers 40. ende onder 23.13. Num. 15.4, 9.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken