Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

Verhael van straffen, tegens eenige grove sonden; als tegen het offeren sijner kinderen aen den Molech, vers 1, etc. Tegen het loopen na de waerseggers, ende duyvels konstenaren, 6. Tegen het vloecken van vader, ofte moeder, 9. Tegen overspel, 10. Tegen eenige bloetschanden, onnatuerlicke grouwelen, ende onwettelicke byslapingen, ende houwelicken, 11. Met eene vermaninge tot de onderhoudinge der geboden Godts, 22. Ende onder andere van de gewoonte der Heydenen te vlieden, 23. Van reyne, ende onreyne beesten te onderscheyden, 25. Van de waerseggers, ende de duyvels konstenaren te steenigen, 27.

1

VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Ghy sult oock tot de kinderen Israëls seggen; Ga naar margenoota Ga naar margenoot1 Een yeder uyt de kinderen Israëls, ofte uyt de vreemdelingen, die in Israël, als vreemdelingen verkeeren, die van sijn zaet Ga naar margenoot2 den Molech gegeven sal hebben, [kolom] sal Ga naar margenoot3 sekerlick gedoot worden: het volck des lants sal hem met steenen steenigen.

3

Ende ick sal Ga naar margenoot4 mijn aengesicht tegen dien man setten, ende Ga naar margenoot5 sal hem uyt het midden sijnes volcks uytroeijen: want hy van sijn zaet den Ga naar margenoot6 Molech gegeven heeft, op dat hy Ga naar margenoot7 mijn heylighdom ontreynigen, ende Ga naar margenoot8 mijnen heyligen naem ontheyligen soude.

4

Ende indien het volck des lants hare oogen Ga naar margenoot9 eenighsins verbergen sal van dien man, als hy van sijn zaet den Molech sal gegeven hebben, dattet hem niet en doode,

5

Soo sal ick mijn aengesicht tegen dien man, ende tegen sijn Ga naar margenoot10 huysgesin setten: ende ick sal hem, ende alle de gene, die hem Ga naar margenoot11 na hoereeren, om den Molech na te hoereeren, uyt het midden hares volcks uytroeijen.

6

Wanneer eene ziele is die haer tot de Ga naar margenoot12 Ga naar margenootb waerseggers, ende tot de duyvels konstenaren sal gekeert hebben, om die na te hoereeren, soo sal ick mijn aengesicht tegen die ziele setten, ende salse uyt het midden hares volcks uytroeijen.

7

Ga naar margenootc Daerom Ga naar margenoot13 heyliget u, ende weest heyligh: want ick ben de HEERE uwe Godt.

8

Ende onderhoudet mijne insettingen, ende doet deselve: ick ben de HEERE, die u Ga naar margenoot14 heylight.

9

Ga naar margenootd Alsser Ga naar margenoot15 yemant is, die sijnen vader, ofte sijne moeder sal gevloeckt hebben, die sal sekerlick gedoot worden: hy heeft sijnen vader, ofte sijne moeder gevloeckt; Ga naar margenoot16 sijn bloet Ga naar margenoot17 is op hem.

10

Ga naar margenoote Een man oock die met yemants huysvrouwe sal overspel gedaen hebben, dewijle hy met sijnes naestens wijf overspel gedaen heeft, sal sekerlick gedoot worden, de overspeelder, ende de overspeeldersse.

11

Ga naar margenootf Ende een man, die by sijnes vaders huysvrouwe sal gelegen hebben, heeft sijnes vaders schaemte ontdeckt: sy beyde sullen sekerlick gedoot worden; haer bloet is op hen.

12

Ga naar margenootg Insgelijcks als een man, by sijnes soons wijf sal gelegen hebben, sy sullen beyde sekerlick gedoot worden: sy hebben eene Ga naar margenoot18 grouwelicke vermenginge gedaen; haer bloet is op hen.

13

Ga naar margenooth Wanneer oock een man by een manspersoon sal gelegen hebben, met Ga naar margenoot19 vrouwelicke byligginge, sy beyde hebben eenen grouwel gedaen: Ga naar margenoot20 sy sullen sekerlick gedoot worden; haer bloet is op hen.

14

Ga naar margenooti Ende wanneer een man eene vrouwe, ende hare moeder sal genomen hebben, ’t is een schendelicke daet: men sal hem, ende Ga naar margenoot21 die selve met vyere verbranden, op dat geen schendelicke daet in het midden van u en zy.

15

Ga naar margenootk Daer toe als een man by een vee sal gelegen hebben, hy sal sekerlick gedoot worden: oock sult ghylieden het beest dooden.

16

Alsoo wanneer eene vrouwe tot eenigh beest genadert sal zijn, om daer mede te doen te hebben, soo sult ghy die vrouwe, ende Ga naar margenoot22 dat beest dooden: sy sullen sekerlick gedoot worden; haer bloet is op hen.

17

Ga naar margenootl Ende als een man sijne suster, de dochter sijnes vaders, ofte de dochter sijner moeder sal genomen hebben, ende hy hare schaemte gesien, ende sy sijne schaemte sal gesien hebben, het is eene Ga naar margenoot23 schandvlecke: daerom sullen sy voor de oogen der kinderen hares volcks uytgeroeyt worden:

[Folio 53v\Verscheydene VVetten.]
[fol. 53v\Verscheydene VVetten.]

hy heeft de schaemte sijner suster ontdeckt, hy sal Ga naar margenoot24 sijne ongerechtigheyt dragen.

18

Ga naar margenootm Ende als een man by eene vrouwe die hare kranckheyt heeft, Ga naar margenoot25 sal gelegen, ende hare schaemte ontdeckt, hare fonteyne ontbloot, ende sy selve de fonteyne hares bloets ontdeckt sal hebben: soo sullen sy beyde uyt het midden hares volcks uytgeroeyt worden.

19

Ga naar margenootn Daer toe en sult ghy de schaemte der suster uwer moeder, ende der suster uwes vaders niet ontdecken: dewijle hy sijne nabestaende ontbloot heeft, sullense hare ongerechtigheyt dragen.

20

Ga naar margenooto Als oock een man by sijne Ga naar margenoot26 moeije sal gelegen hebben, hy heeft de schaemte sijnes ooms ontdeckt: sy sullen hare sonde dragen; Ga naar margenoot27 sonder kinderen sullense sterven.

21

Ga naar margenootp Ende wanneer een man sijns broeders huysvrouwe sal genomen hebben, het is Ga naar margenoot28 onreynigheyt: hy heeft de schaemte sijns broeders ontdeckt, sy sullen Ga naar margenoot29 sonder kinderen zijn.

22

Ga naar margenootq Onderhoudet dan alle mijne insettingen, ende alle mijne rechten, ende doet deselve: op dat u dat lant, daer henen ick u brenge, om daer in te woonen, Ga naar margenoot30 niet uyt en spouwe.

23

Ga naar margenootr Ende en wandelt niet in de insettingen des volcks, het welcke ick voor u aengesichte uyt werpe: want alle dese dingen hebben sy gedaen: daerom ben ick harer verdrietigh geworden.

24

Ende ick hebbe u geseyt; ghy sult haer lant erffelick besitten, ende ick sal u dat geven, op dat ghy het selve erffelick besit, Ga naar margenoots een lant Ga naar margenoot31 vloeijende van melck, ende honigh: Ick ben de HEERE uwe Godt, die u van de volckeren Ga naar margenoot32 afgesondert hebbe.

25

Ga naar margenoott Daerom sult ghy onderscheyt maken tusschen reyne, ende onreyne beesten, ende tusschen het onreyn, ende het reyn gevogelte: ende ghy en sult Ga naar margenoot33 uwe zielen niet verfoeijelick maken aen de beesten, ende aen het gevogelte, ende aen al wat op den aerdbodem kruypt, het welcke ick voor u afgesondert hebbe, op dat ghy het onreyn houdet.

26

Ende ghy sult my heyligh zijn, want ick de HEERE ben heyligh: ende ick hebbe u van de volckeren afgesondert, op dat ghy mijne soudet zijn.

27

Ga naar margenootv Als nu een man ofte vrouwe, in sich eenen Ga naar margenoot34 waerseggenden geest sal hebben, ofte een duyvels konstenaer sal zijn, sy sullen sekerlick gedoot worden: men sal deselve met steenen steenigen, haer bloet is op hen.

margenoota
Boven 18.21.
margenoot1
Hebr. man man. Alsoo ond. vers 9.
margenoot2
Siet bov. 18. op het vers 21.
margenoot3
Hebr. stervende gedoot worden, Dat is, sonder eenige verschooninge. Alsoo onder versen 9, 10, 11, 12, 15, etc.
margenoot4
Siet bov. 17. op het vers 10. Alsoo onder vers 5, etc.
margenoot5
T.w. door eene bysondere straffe, die ick over hem oock in dit leven sal laten komen, soo hy van de Overigheyt niet gestraft en wort. Alsoo in het volgende.
margenoot6
Boven vers 2.
margenoot7
T.w. als hy daer in soude komen, zijnde met sulcke grouwelicke sonden besmet. Vergel. bov. 15. vers 31.
margenoot8
Hebr. den naem mijner heyligheyt. siet bov. 18. op het vers 21.
margenoot9
Hebr. verbergende verborgen sal hebben, D. sal met opset sulcke misdaet hebben ongemerckt laten henen gaen, sonder die te straffen.
margenoot10
Ofte, geslachte, D. kinderen ende nakomelingen, die de voetstappen sijner afgoderije na volgen: gelijck uyt de volgende woorden verstaen kan worden. Vergel. Exod. 20. vers 5.
margenoot11
D. afgoderije bedrijven, wijckende van den Heere (die de rechte man sijnes volcks is, Hose. 2. versen 18, 19. 2.Cor. cap. 11. vers 2.) om de afgoden aen te hangen: het welcke als ’t geschiet, wort Godt geseyt jalours te zijn, Exod. 20.5. Deut. 5. vers 9. Siet bov. 17. op vers 7.
margenoot12
Siet van dese bov. 19. op vers 31.
margenootb
Boven 19.31.
margenootc
Boven 11.44. ende 19.2. 1.Petr. 1.16.
margenoot13
Siet bov. 11. op het vers 44.
margenoot14
T.w. mits u af te sonderen van de werelt, uyt genade, door des Messiae verdiensten te rechtveerdigen, ende tot een heyligh leven door mijnen geest te vernieuwen. Alsoo is dit woort oock te nemen Ezech. 37. vers 28.
margenootd
Exod. 21.17. Prov. 20.20. Matth. 15.4.
margenoot15
Hebr. man man.
margenoot16
Hebr. sijne bloeden, D. hy is oorsake, ende heeft de schult dat sijn bloet moet vergoten worden. Siet gelijcke maniere van spreken, Ios. c. 2. vers 19. 2.Sam. 1.16. alsoo oock in het volgende 11. vers. Item Matth. c. 27. vers 25. Actor. 18.6.
margenoot17
And. zy op hem.
margenoote
Boven 18.20. Deuter. 22.22. Ioan. 8.5.
margenootf
Boven 18.8.
margenootg
Boven 18.15.
margenoot18
Siet bov. 18.23. mitsgaders de aent.
margenooth
Boven 18.22.
margenoot19
Siet bov. 18.22.
margenoot20
T.w. sy beyde; ’t en ware dat den eenen gewelt geschiet ware. siet Deut. 22. vers 25.
margenooti
Boven 18.17.
margenoot21
T.w. soose beyde wetenschap van sulcke grouwelicke daet hadden. Ten minsten moesten de schuldige sterven.
margenootk
Boven 18.23.
margenoot22
T.w. om de gedachtenisse sulcker grouwelicker sonde wech te nemen, ende tegen der selver navolginge by alle menschen eene afschrickinge te maken.
margenootl
Boven 18.9.
margenoot23
Het Hebr. woort beteeckent ordinaerlick eene goede daet, ofte, weldadigheyt, maer hier, ende Prov. 14.34. gantsch het tegendeel, D. eene quade, schandelicke, eyselicke daet, daer mede een mensche Godt ten hooghsten vertoornt, sijnen naesten ontsticht, ende hemselven in schande brenght. Alsoo is oock het woort zegenen voor sijn tegendeel genomen, D. vloecken, 1.Reg. 21.10.
margenoot24
Alsoo ond. vers 19. ende 20. siet bov. 5. op vers 1.
margenootm
Boven 18.19.
margenoot25
Namelick, te voren dat wel wetende. Vergel. bov. 15. de aent. op vers 24.
margenootn
Boven 18.12, 13.
margenooto
Boven 18.14.
margenoot26
D. de huysvrouwe sijnes ooms, die door houwelick hem eene moeije geworden is.
margenoot27
D. (alsoo eenige uytleggen) men salse dooden, of, Godt sal hare byslapinge vervloecken, datter geene kinderen van en sullen geworden ofte over blijven, soose van de Overigheyt niet gestraft en worden.
margenootp
Boven 18.16.
margenoot28
Hebr. afsonderinge, D. eene sake, die behoort uyt het midden der menschen, van wegen hare onreynigheyt, wech gedaen ende geweert te worden. Het Hebreeusch woort wort oock gebruyckt van de onreynigheyt eener vrouwe, die hare kranckheyt heeft, om dewelke sy van de gemeynschap der menschen moeste afgesondert zijn, bov. c. 15. versen 19, 20, etc. Van dese wet moeste uytgenomen zijn de wet verhaelt Deut. cap. 25. vers 5.
margenoot29
Siet de aent. op het voorgaende vers.
margenootq
Boven 18.26.
margenoot30
Siet boven 18. op het vers 25.
margenootr
Boven 18.3, 30.
margenoots
Exod. 3.8.
margenoot31
Siet van dese maniere van spreken Exod. 3.8.
margenoot32
T.w. op dat ghy mijn volck ende eygendom soudt wesen, om my hier te kennen ende te dienen, ende hier na in eeuwigheyt met my te leven. siet ond. vers 26. Exod. cap. 19. vers 5. Deut. 7.6.
margenoott
Boven 11.2. Deut. 14.4.
margenoot33
Siet boven 11. op het vers 43.
margenootv
Deut. 18.10. 1.Sam. 28.7.
margenoot34
Siet bov. 19. op ’t vers 31. als oock in dit cap. het vers 6. alwaer verboden wort den waerseggeren raet te vragen. Maer hier wort straffe gestelt tegen de waerseggers, ende dergelijcke duyvelsche konstenaren selve.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken