Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxiij. Capittel.

Wetten van de Vyerdagen, ende Hooghtijden, vers 1, etc. van den Sabbath, 3. van het Paesschen-feest, 4, 5. met de ceremonien daer in te onderhouden, 9. Van het Pinckster-feest, 15. Van het feest der Trompetten, 24. Van het feest der Versoeninge, 27. Van het feest der Loofhutten, 33.

1

DAer na sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen; De gesette Hooghtijden des HEEREN, dewelcke Ga naar margenoot1 ghylieden uytroepen sult, sullen Ga naar margenoot2 heylige t’samenroepingen zijn: dese zijn mijne gesette Hooghtijden.

3

Ga naar margenoota Ses dagen sal men Ga naar margenoot3 het werck doen, maer op den sevenden dagh is de Sabbath der ruste, eene heylige t’samenroepinge, geen werck en sult ghy doen: het is des HEEREN Sabbath, in alle uwe wooningen.

4

Dese zijn de gesette Hooghtijden des HEEREN, de heylige t’samenroepingen: dewelcke ghy uytroepen sult op haren gesetten tijt.

5

Ga naar margenootb In de eerste Ga naar margenoot4 maent, op den veertienden der maent, Ga naar margenoot5 tusschen twee avonden is des HEEREN Ga naar margenoot6 Paesschen.

6

Ende op den vijftienden dagh derselver maent is het feest van de ongesuerde [brooden] des HEEREN: seven dagen sult ghy ongesuerde [brooden] eten.

7

Op den Ga naar margenoot7 eersten dagh sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben: geen Ga naar margenoot8 dienstwerck en sult ghy doen:

8

Maer ghy sult seven dagen Ga naar margenoot9 vyer-offer den HEERE offeren: op den sevenden dagh sal eene heylige t’samenroepinge wesen, geen dienstwerck en sult ghy doen.

9

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

10

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: Als ghy in het lant sult gekomen zijn, het welcke ick u geven sal, ende ghy sijnen oogst sult in-oogsten, dan sult ghy een Ga naar margenoot10 garve van de eerstelingen uwes oogsts tot den Priester brengen.

11

Ende hy sal die garve voor het aengesicht des HEEREN bewegen, Ga naar margenoot11 op dattet voor u aengenaem zy: Ga naar margenoot12 des anderen daeghs na den Sabbath sal de Priester die bewegen.

12

Ghy sult oock op den dagh als ghy die garve bewegen sult, bereyden een volkomen lam, dat Ga naar margenoot13 eenjarigh is, ten brand-offer den HEERE;

13

Ende sijn spijs-offer twee tienden meelbloeme met olie gemenght ten vyer-offer, den HEERE ten Ga naar margenoot14 lieflicken reucke: ende sijn Ga naar margenoot15 dranck-offer van wijn, het vierde deel van een Ga naar margenoot16 Hin.

14

Ende ghy en sult Ga naar margenoot17 geen broot, nochte geroost koorn, nochte groene aren eten, tot op dien selven dagh, dat ghy de offerhande uwes Godts sult gebracht hebben: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen.

15

Ga naar margenootc Daer na sult ghy u tellen van ’s anderen daeghs na den Sabbath, van den dagh dat ghy de garve des Ga naar margenoot18 beweegh-offers sult gebracht hebben: het sullen seven volkomene Ga naar margenoot19 Sabbathen zijn.

16

Tot ’s anderen daeghs na den seven-[kolom]den Sabbath sult ghy vijftigh dagen tellen: dan sult ghy een Ga naar margenoot20 nieuw spijs-offer den HEERE offeren.

17

Ghylieden sult uyt uwe wooningen twee beweegh-brooden brengen, sy sullen van twee Ga naar margenoot21 tienden meelbloeme zijn, Ga naar margenoot22 gedeessemt sullense gebacken worden: het zijn de Ga naar margenoot23 eerstelingen den HEERE.

18

Ghy sult oock met het broot seven volkomene Ga naar margenoot24 eenjarige lammeren, ende eenen varre, Ga naar margenoot25 het jongh eenes runts, ende twee rammen offeren: sy sullen den HEERE een brand-offer zijn, met haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren, een vyer-offer, [ten] lieflicken reucke den HEERE.

19

Oock sult ghy eenen geytenbock ten sond-offer, ende twee eenjarige lammeren ten danck-offer bereyden.

20

Dan sal de Priester deselve Ga naar margenoot26 met het broot der eerstelingen [ten] beweegh-offer, voor ’t aengesicht des HEEREN, met de twee lammeren bewegen: sy sullen den HEERE een heyligh dingh zijn, voor den Priester.

21

Ende Ga naar margenoot27 ghy sult op dien selven dagh uytroepen, [dat] ghy eene heylige t’samenroepinge sult hebben; geen dienstwerck en sult ghy doen: ’t is eene eeuwige insettinge in alle uwe wooningen voor uwe geslachten.

22

Ga naar margenootd Als ghy nu den oogst uwes lants sult in-oogsten, ghy en sult in u in-oogsten den Ga naar margenoot28 hoeck des velts niet gantschelick Ga naar margenoot29 af maeijen, ende Ga naar margenoot30 de opsamelinge uwes oogsts niet opsamelen: voor den armen ende voor den vreemdelingh sult ghyse laten: Ick ben de HEERE uwe Godt.

23

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

24

Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenoote In de Ga naar margenoot31 sevende maent, op den eersten der maent, sult ghy eene ruste hebben, eene Ga naar margenoot32 gedachtenisse des geklancks, eene heylige t’samenroepinge.

25

Geen dienstwerck en sult ghy doen: maer ghy sult den HEERE vyer-offer offeren.

26

Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:

27

Ga naar margenoot33 Ga naar margenootf Doch op den tienden deser sevender maent sal de Ga naar margenoot34 versoendagh zijn, eene heylige t’samenroepinge sult ghy hebben, dan sult ghy Ga naar margenoot35 uwe zielen verootmoedigen; ende sult den HEERE een vyer-offer offeren.

28

Ende op dien selven dagh en sult ghy geen werck doen: want het is de versoendagh, om over u versoeninge te doen voor het aengesicht des HEEREN uwes Godts.

29

Want Ga naar margenoot36 alle ziele, dewelcke op dien selven dagh niet en sal verootmoedight zijn geweest, die sal Ga naar margenoot37 uytgeroeyt worden uyt hare volcken.

30

Oock alle ziele, die eenigh werck op dien selven dagh gedaen sal hebben; die selve ziele sal ick uyt het midden hares volcks verderven.

31

Ghy en sult geen werck doen: ’t is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten, in alle uwe wooningen.

32

Het sal u een Sabbath der ruste zijn, dan sult ghy uwe zielen verootmoedigen: op den negenden der maent Ga naar margenoot38 in den avont, Ga naar margenoot39 van den avont tot den avont sult ghy uwen Sabbath rusten.

33

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

34

Spreeckt tot de kinderen Israëls,

[Folio 55r\Godtslasteringe gestraft.]
[fol. 55r\Godtslasteringe gestraft.]

seggende; Ga naar margenootg Op den vijftienden dagh deser sevender maent, sal het feest der Ga naar margenoot40 Loofhutten seven dagen den HEERE zijn.

35

Op den eersten dagh sal eene heylige t’samenroepinge zijn: geen dienstwerck en sult ghy doen.

36

Seven dagen sult ghy den HEERE vyer-offer offeren: Ga naar margenooth op den achtsten dagh sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben, ende sult den HEERE vyer-offer offeren, het is een Ga naar margenoot41 verbodtsdagh, ghy en sult geen dienstwerck doen.

37

Dit zijn de gesette Hooghtijden des HEEREN, dewelcke ghy sult uytroepen, [tot] heylige t’samenroepingen: om den HEERE vyer-offer, brand-offer, ende spijs-offer, slacht-offer, ende dranck-offeren, elck dagelicks op sijnen dagh te offeren.

38

Behalven de Sabbathen des HEEREN, ende behalven uwe gaven, ende behalven alle uwe geloften, ende behalven alle uwe vrywillige offeren, dewelcke ghy den HEERE geven sult.

39

Doch op den vijftienden dagh der sevender maent, als ghy het inkomen des lants sult ingegadert hebben, sult ghy des HEEREN feest seven dagen vyeren: op den eersten dagh salder ruste zijn, ende op den achtsten dagh salder ruste zijn.

40

Ende op den eersten dagh sult ghy u nemen Ga naar margenoot42 tacken van Ga naar margenoot43 schoon geboomte, Ga naar margenoot44 palmtacken, ende meijen van dichte boomen, met Ga naar margenoot45 beeckwilgen: ende sult voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts seven dagen vrolick zijn.

41

Ende ghy sult dat feest den HEERE seven dagen in den jare vyeren: het is eene eeuwige insettinge voor uwe geslachten; in de sevende maent sult ghy dat vyeren.

42

Seven dagen sult ghy in de loofhutten woonen: alle inboorlingen in Israël sullen in loofhutten woonen:

43

Op dat uwe geslachten weten, dat ick de kinderen Israëls in Ga naar margenoot46 loofhutten hebbe doen woonen, als ick haer uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe: Ick ben de HEERE uwe Godt.

44

Alsoo heeft Mose, de gesette Hooghtijden des HEEREN tot de kinderen Israëls uyt gesproken.

margenoot1
Namelick, door de Priesteren. Siet Num. 10.8, 9, etc.
margenoot2
Hebr. t’samenroepingen der heyligheyt. Soo worden de Kerckelicke by een komsten genoemt, om datse door eenigh middel van stemme, ofte ander geluyt, tot de plaetse der versamelinge by een geroepen waren, om den heyligen Godesdienst te plegen. Alsoo in ’t volgende.
margenoota
Exod. 20.9. ende 23.12. Deuter. 5.13. Luce 13.14.
margenoot3
Verstaet het dagelicksche ende dienstelicke werck, dienende tot de versorginge deses tijdelicken levens.
margenootb
Exod. 12.18. ende 23.15. Num. 28.16. Deuter. 16.1.
margenoot4
Genaemt Nisan ende Abib, beginnende met de gelijckheyt der dagen ende der nachten in de Lente, ende meest over een komende met onse Meerte. Siet Exod. 13. op het vers 4. en Num. cap. 9. op vers 1.
margenoot5
Siet van dese maniere van spreken Exod. 12. op vers 6.
margenoot6
Hebr. Pesach, Dat is, overschrit, ofte voorbygangh. Alsoo wort het feest genoemt door eene sacramentale maniere van spreken, daer het maer een gedenck-teecken van den voorbygangh des Engels en was. Vergelijckt hier mede Exod. 12.11. ende Genes. 17.10. met de aent. daer op.
margenoot7
D. op desen dagh, ende op den sevenden, gelijck volght vers 8. sal men hem in Godesdienstige wercken oeffenen, ende hem onthouden van den dagelickschen arbeyt.
margenoot8
Dat u van den Godesdienst, dien ghy schuldigh zijt te plegen, soude mogen af trecken, ende u vermoeijen.
margenoot9
Siet boven 1. op het vers 9.
margenoot10
Het Hebr. woort beteeckent het tiende deel van een Epha, Exod. 16.36. Hierom schijnt een schoof oock soo genoemt te zijn, om dat men een tiende deel van een Epha uyt eenen schoof konde dorschen.
margenoot11
Hebr. tot uwe aengenaemheyt, ofte, welgevalligheyt.
margenoot12
D. op den sestienden dagh der maent, den tweeden na den Paeschdagh, ende den tweeden der ongesuerde brooden.
margenoot13
Hebr. een soon sijns jaers, D. dat een jaer oudt is. Alsoo Num. 7.17, 21, 33, etc.
margenoot14
Siet Gen. 8. op vers 21.
margenoot15
Verst. de offerhanden, in dewelcke vochtige dingen, als wijn, ende olie geoffert werden. Alsoo ond. versen 18, 37. siet Gen. 35. op vers 14. ende vergel. Exod. 29.40.
margenoot16
Siet van dese mate bov. 19. op vers 36.
margenoot17
De sin is, Datse gantsch niet van de nieuwe vruchten smaken, nochte nutten en mochten, dan als sy de eerstelingen daer van Gode souden geoffert hebben: ’t welcke geschieden moeste op den dagh te voren gemelt, vers 11.
margenootc
Deut. 16.9.
margenoot18
Siet van ’t beweegh-offer bov. 7. op vers 30.
margenoot19
Of, weken.
margenoot20
Vergel. Num. 28. vers 26. ende verstaet dit van het offer, dat van nieuw koorn, ofte vruchten moeste komen, ende te onderscheyden is van de vrywillige spijs-offeren; van welcke te sien is bov. 2.12.
margenoot21
T.w. van een Epha, ende siet van dese mate breeder Exod. 16. op vers 36. ende bov. cap. 5. op vers 11.
margenoot22
Dit was geoorloft in dese offerhanden der eerster vruchten, maer niet in de vrywillige spijs offeren, bov. 2. vers 11.
margenoot23
Vergel. bov. 2.12.
margenoot24
Hebr. sonen eens jaers. Alsoo in het volgende vers.
margenoot25
Hebr. de soon eens runts, D. een jongh runt.
margenoot26
Ofte, na het broot der eerstelingen, na het welcke hy beyde de lammeren bewegen sal.
margenoot27
T.w. ghy Priesteren.
margenootd
Boven 19.9. Deut. 24.19.
margenoot28
D. de aren, die aen de hoecken des lants, ofte de kanten des ackers wat bezijden af staen, ende plegen in ’t af snijden vergeten, ofte na gelaten te worden.
margenoot29
Hebr. voleynden, D. niet gantsch af snijden, ende opsamelen.
margenoot30
D. dat over blijft, om daer na opgesamelt te worden.
margenoote
Num. 29.1.
margenoot31
Genaemt Ethanim, 1.Reg. 8.2. ende beginnende in onsen September, als de sonne in Libra gaet, ende den dagh ende nacht gelijck maeckt.
margenoot32
Of, een gedenckfeest des geklancks, ofte, als eenige, een geklanck ter gedachtenisse, ’t welcke geschiedde door de Priesters, met het blasen van een trompette, I. Om het volck te waerschouwen, dat nu het Politijcke jaer in gingh, na het welcke men alle burgerlicke contracten, ende handelingen moeste bereyden, ende reeckenen. II. Om het volck te vermanen, dat sy Godt souden dancken voor de weldaden, die sy het geheele jaer genooten hadden. III. Dat sy met erkentenisse ende leetwesen harer sonden hen souden bereyden tegen den dagh der versoeninge; welcke was de tiende dagh der selver maent. siet ond. vers 27.
margenoot33
Ofte, immers.
margenootf
Bov. 16.29, 31. Num. 29.7.
margenoot34
Verst. een feest by den Israëliten, in het welcke sy hen versoenden met den Heere over hare sonden, hen vernederende door vasten, ende bidden.
margenoot35
Siet boven 16. op vers 29.
margenoot36
D. alle mensche. Verstaet niet alleen de Israëliten, maer oock de Israëlijt-genooten, die hen uyt andere natien tot de Israëlitische gemeynte souden begeven hebben. alsoo in’t volgende vers.
margenoot37
Siet Genes. cap. 17. op vers 14.
margenoot38
N. als de negende dagh was voor by gegaen, ende den avont gekomen, welcke ’t begin des tienden daeghs was: gelijck in de scheppinge den avont voor den morgen gingh. Ende dese maniere van den dagh te reeckenen, hebben de Ioden gevolght. Vergel. Gen. 1.5.
margenoot39
D. van den nedergangh der sonne, tot den volgenden nedergangh der sonne.
margenootg
Exod. 23.16. Num. 29.12. Deuter. 16.15.
margenoot40
Welcke gemaeckt waren niet van berderen, vellen, wollen, ofte linnentuygh; maer van tacken van groene boomen, gelijck hier na vers 40. verklaert wort. Hier van is te sien een exempel Neh. 8.16.
margenooth
Ioan. 7.37.
margenoot41
Hebr. verbodt, of, ophoudinge: Om dat op dien dagh verboden was eenigh dienstwerck te doen, ende de gemeente op gehouden wert, om by een te blijven tot verrichtinge des publijcken Godtsdiensts. Siet oock Num. 29.35. Deut. cap. 16. vers 8. 2.Reg. 10.20. Neh. cap. 8. vers 18. Ioël 1. vers 14. Amos 5.21. And. solemneele vergaderinge, vyerdagh, of, by een komste. Anders, sluytdagh. D. den laetsten ende voornaemsten dagh, waer mede het feest besloten wiert. Siet Deut. cap. 16. vers 8. Ioan. 7.37.
margenoot42
Hoewel het Hebreeusch woort gemeenlick vruchten beteeckent, soo wort het evenwel oock 2.Reg. 19.30. genomen voor al ’t gene dat uyt de wortel, ofte stammen schiet, ende wast. Ende dat hier de tacken verstaen worden, is genoegh af te nemen uyt het gene dat hier aen volght, ende uyt Neh. 8.16. alwaer noch meer specien van tacken genoemt worden. Ende uyt dese maeckten sy hare Loofhutten.
margenoot43
Als, olijfboomen, myrtenboomen, palmboomen. Siet Nehem. 8.16.
margenoot44
Hebr. handen van palmen.
margenoot45
Met welcke men die voorgemelde tacken aen malkanderen bondt, soo sommige meynen.
margenoot46
T.w. de veertigh jaren die sy in de woestijne wandelden: D. ick hebse wonderbaerlick onderhouden, sonder huysen te hebben ter wooninge, ende sonder vruchten der aerde ter voedinge.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken