Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Order van de legeringe der stammen rontom den Tabernakel, ende hare optreckinge, vers 1, etc. De stam Iuda moeste legeren aen de oostzijde des Tabernakels, met Issaschar, ende Zebulon, die in’t optrecken de voortocht hadden, 3. De stam Rubens aen de zuydzijde, met Simeon ende Gad, hebbende de tweede tocht, 10. De Tabernakel volghde daer na, met de Leviten, die rontom den selven hare legeringe hadden, 17. De stam Ephraims, met Manasse, ende Benjamin hadden de westzijde, ende de derde tocht, 18. Dan met Aser, ende Naphthali, de noordzijde, ende de achtertocht, 25 Deses Capittels besluyt, 32.

[Folio 59r\Legeringe der stammen.]
[fol. 59r\Legeringe der stammen.]

1

ENde de HEERE sprack tot Mose ende tot Aaron, seggende:

2

De kinderen Israëls, sullen sich legeren, een yeder onder sijne Ga naar margenoot1 baniere, na de Ga naar margenoot2 teeckenen van het huys harer vaderen: rontomme Ga naar margenoot3 tegen over de Tente der t’samenkomste sullen sy sich legeren.

3

Die sich nu legeren sullen Oostwaert Ga naar margenoot4 tegen den opgangh, sal zijn de baniere des legers van Iuda, na hare heyren: ende Nahesson, de sone Amminadabs, sal de Overste der sonen van Iuda zijn:

4

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren vier en seventigh duysent, ende ses hondert.

5

Ende neffens hem sal sich legeren de stam Issaschars: ende Nathanaël de sone Zuars sal d’Overste der sonen Issaschars zijn.

6

Sijn heyr nu, ende sijne getelde, waren vier en vijftigh duysent, ende vier hondert.

7

Ga naar margenoot5 [Daer toe] Ga naar margenoot6 de stam Zebulons, ende Eliab de soon Helons sal de Overste der sonen Zebulons zijn.

8

Sijn heyr nu, ende sijne getelde, waren seven en vijftigh duysent, ende vier hondert.

9

Alle de getelde des legers Ga naar margenoot7 van Iuda waren hondert duysent, ende Ga naar margenoot8 ses en tachtentigh duysent, ende vier hondert, na hare heyren: sy sullen Ga naar margenoot9 voor aen op trecken.

10

De baniere des legers Rubens, na hare heyren, sal tegen het Zuyden zijn: ende Eliazur de sone Sedeurs sal de Overste der sonen Rubens zijn.

11

Sijn heyr nu, ende sijne getelde, waren ses en veertigh duysent, ende vijf hondert.

12

Ende neffens hem sal sich legeren de stam Simeons: ende Selumiël de soon Zurisaddai sal de Overste der sonen Simeons zijn.

13

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren negen en vijftigh duysent, ende drie hondert.

14

Daer toe de stamme Gads: ende Eljasaph de sone Ga naar margenoot10 Reüels sal de Overste der sonen Gads zijn.

15

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren vijf en veertigh duysent, ende ses hondert en vijftigh.

16

Alle de getelde in het leger van Ruben waren hondert duysent, ende een en vijftigh duysent, ende vier hondert, ende vijftigh na hare heyren: ende sy sullen Ga naar margenoot11 de tweede op trecken.

17

Daer na sal de Tente der t’samenkomste op trecken, met het leger der Leviten in het midden der legeren: gelijck alsse hen legeren sullen, alsoo sulllense op trecken, een yegelick Ga naar margenoot12 aen sijne plaetse na hare banieren.

18

De baniere des legers Ephraims, na hare heyren, sal Ga naar margenoot13 tegen ’t Westen zijn: ende Elisama de sone Ammihud sal de Overste der sonen Ephraims zijn.

19

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren veertigh duysent, ende vijf hondert.

20

Ende neffens hem de Ga naar margenoot14 stam Manasses: ende Gamaliël de sone Pedazurs, sal de Overste der sonen Manasses zijn.

21

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren twee en dertigh duysent, ende twee hondert.

22

Ga naar margenoot15 Daer toe de stamme Benjamins: ende Abidan de sone van Gideoni sal de Overste der sonen Benjamins zijn.

23

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren vijf en dertigh duysent, ende vier hondert.

24

Alle de getelde in het leger Ephraims waren Ga naar margenoot16 hondert ende acht duysent, ende een hondert, na hare heyren: ende sy sullen Ga naar margenoot17 de derde op trecken.

25

De baniere des legers Dan sal tegen het Noorden zijn, na hare heyren: ende Ahiëser de sone van Ammisaddai sal de Overste der sonen Dan zijn.

26

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren [kolom] twee en sestigh duysent, ende seven hondert.

27

Ende neffens hem sal sich legeren de stam Asers: ende Pagiël, de soon Ochrans sal de Overste der sonen Asers zijn.

28

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren een en veertigh duysent, ende vijf hondert.

29

Daer toe de stam Naphthali: ende Ahira de sone Enans sal de Overste der sonen van Naphthali zijn.

30

Sijn heyr nu, ende hare getelde, waren drie en vijftigh duysent, ende vier hondert.

31

Alle de getelde in het leger van Dan waren hondert duysent, ende seven en vijftigh duysent, ende ses hondert: Ga naar margenoot18 in het achterste sullen sy op trecken, na hare banieren.

32

Dese zijn de getelde der kinderen Israëls, na het huys harer vaderen: alle de getelde der legeren na hare heyren, waren Ga naar margenoota ses hondert duysent, ende drie duysent ende vijf hondert, ende vijftigh.

33

Maer de Leviten werden niet getelt Ga naar margenoot19 onder de sonen Israëls: Ga naar margenootb gelijck als de HEERE Mose geboden hadde.

34

Ende de kinderen Israëls deden na alles dat de HEERE Mose geboden hadde, soo legerden sy sich na hare banieren, ende soo trocken sy op, een yegelick na sijne geslachten, na het huys sijner vaderen.

margenoot1
Deser zijnder viere geweest, gelijck blijckt uyt de versen 3, 10, 18, 25. Sy waren gedeelt tegen de vier hoecken der werelt. Onder elcke baniere waren drie stammen, van dewelcke een de voornaemste was, als Iuda, Ruben, Ephraim, ende Dan. Iuda was gelegert tegen ’t Oosten, met Issaschar, ende Zebulon: Ruben tegen ’t Zuyden, met Simeon ende Gad: Ephraim tegen het Westen, met Manasse ende Benjamin: Dan tegen het Noorden, met Aser ende Naphthali. siet de grootte van yeders heyr versen 9, 16, 24, 31.
margenoot2
Ofte, vaendelen. ’t schijnt hier uyt, dat onder de vier voornaemste banieren noch andere vaendelen, ofte teeckenen geweest zijn, na de grootheyt, ofte veelheyt der geslachten.
margenoot3
Men meynt dat de stammen haer rontomme den Tabernakel ontrent 2000 ellebogen daer van verscheyden hebben, ende dat uyt het gene dat verhaelt wort, Ios. 3.4. De Priesteren nu, ende Leviten waren op haer order tusschen de legeren der stammen, ende den Tabernakel, bov. 1.53. ende ond. vers 17. Mose ende Aaron waren op de Oostzijde; de Gersoniten op de Westzijde; de Kehatiten, op de Zuydzijde; de Merariten op de Noordzijde des Tabernakels.
margenoot4
Ofte, Oostvvaert.
margenoot5
Dit woordeken wort hier by gedaen uyt de volgende versen 14, 22, 29.
margenoot6
T.w. sal sich legeren daer neffens. Als in het voorgaende 5. versken, ende in het volgende 12. etc.
margenoot7
Zijnde daer onder begrepen de stammen Issaschars ende Zebulons, waer van Iuda de voornaemste was. Alsoo voortaen van de andere: als van het leger Rubens, vers 16. Ephraims, vers 24. Dans, vers 31.
margenoot8
Hebr. tachtentigh duysent, ende ses duysent.
margenoot9
D. in ’t reysen de voortocht hebben.
margenoot10
Bov. 1.14. wort hy genoemt Dehuël.
margenoot11
D. in ’t reysen de tweede tocht hebben.
margenoot12
Hebr. aen sijne hant: D. aen sijne plaetse, ofte zijde. Verst. de zijden van de Tente der t’samenkomste, welcker viere waren, zijnde in elck eene drie stammen, rontom den Tabernakel, ende tusschen beyden, de Leviten. siet bov. op vers 2.
margenoot13
Hebr. ter zeewaert. siet Gen. 12. op vers 8. ende ond. cap. 3. vers 23.
margenoot14
T.w. sal sich legeren, als bov. vers 7. ende ond. vers 22.
margenoot15
Siet boven op vers 7.
margenoot16
Hebr. hondert duysent, ende acht duysent. Vergel. bov. vers 9.
margenoot17
D. in ’t reysen de derde tocht hebben.
margenoot18
D. in ’t verreysen sullen sy de achtertocht hebben.
margenoota
Exod. 38.26. Boven 1.46.
margenoot19
Hebr. in ’t midden der sonen Israëls.
margenootb
Bov. 1.48, 49,

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken