Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xij. Capittel.

Murmureeringe van Mirjam, ende Aaron tegens Mose, vers 1, etc. waer over sy beyde van Godt berispt worden, 6. ende Mirjam daer en boven met melaetsheyt gestraft, 10. Aaron verootmoedight hem voor Mose, die den Heere bidt voor Mirjam, 11. Hy wort verhoort, mits dat Mirjam seven dagen buyten het leger blijve, 14.

1

Ga naar margenoot1 MIrjam nu sprack, ende Aaron, tegen Mose, ter oorsake der [kolom] vrouwe Ga naar margenoot2 der Cusitische, die hy genomen hadde: want hy eene Cusitische ter vrouwe genomen hadde.

2

Ende sy seyden; Heeft dan de HEERE maer alleen door Mose gesproken? heeft hy oock niet Ga naar margenoot3 door ons gesproken? ende de HEERE hoordet.

3

Doch de man Mose was Ga naar margenoot4 seer sachtmoedigh; meer dan alle menschen die op den aerdbodem waren.

4

Doe sprack de HEERE haestelick tot Mose, ende tot Aaron, ende tot Mirjam; Ghy drie Ga naar margenoot5 komt uyt tot de Tente der t’samenkomste: ende sy drie quamen uyt.

5

Doe Ga naar margenoot6 quam de HEERE af in der Ga naar margenoot7 wolcken-colomne, ende stont aen de deure der Tente: daer na riep hy Aaron ende Mirjam, ende sy beyde quamen uyt.

6

Ende hy seyde, Hooret nu mijne woorden: Soo daer een Propheet [onder] u is; Ick de HEERE sal door een Ga naar margenoot8 gesichte my aen hem bekent maken, door eenen Ga naar margenoot9 droom sal ick met hem spreken.

7

Alsoo en is mijn knecht Mose niet; Ga naar margenoota die in mijnen gantschen huyse getrouw is.

8

Ga naar margenoot10 [Van] mont Ga naar margenootb tot mont spreke ick met hem; ende Ga naar margenoot11 [door] aensien, ende niet door duystere woorden: ende de gelijckenisse des HEEREN aenschouwt hy: waerom dan en hebt ghylieden niet gevreeset tegen mijnen knecht, tegen Mose te spreken?

9

Soo ontstack des HEEREN toorn tegens hen; ende hy gingh wech.

10

Ende de wolcke weeck van boven de Tente; ende siet, Mirjam was Ga naar margenoot12 melaetsch, [wit] als de sneeuw: ende Aaron sagh Mirjam aen; ende siet, sy was melaetsch.

11

Daerom seyde Aaron tot Mose; Och mijn heere, en leght doch niet op ons de sonde, daer mede wy sottelick gedaen, ende daer mede wy gesondiget hebben.

12

Laetse doch niet zijn, als een Ga naar margenoot13 doode, van wiens vleesch, als hy uyt sijns moeders lijf uyt gaet, de helft wel verteert is:

13

Mose dan riep tot den HEERE, seggende; O Godt, heeltse doch.

14

Ende de HEERE seyde tot Mose: Soo haer vader Ga naar margenoot14 smadelick in haer aengesichte gespogen hadde, soudese niet seven dagen beschaemt zijn? Ga naar margenootc laetse seven dagen buyten het leger gesloten, ende daer na Ga naar margenoot15 aengenomen worden.

15

Soo wert Mirjam buyten het leger seven dagen gesloten: ende’t volck en Ga naar margenoot16 verreysde niet, tot dat Mirjam aengenomen wert.

16

Maer daer na verreysde het volck van Hazeroth: ende sy legerden hen in de woestijne Ga naar margenoot17 Paran.

[Folio 65r\Verspieders van Canaan.]
[fol. 65r\Verspieders van Canaan.]

margenoot1
Dese wort voor Aaron genaemt, om datse schijnt de eerste oorspronck deser murmureeringe geweest te zijn: waerom sy oock sonderlinge gestraft wert, ond. vers 10.
margenoot2
Hare eygene name, na veler gevoelen, was Zippora Exod. 2.21. Maer sy wert eene Cusitische genaemt van het volck daer uyt sy gesproten was, welverstaende, niet van de Cusiten die van Cham afkomstigh waren, Gen. 10.6. maer van de Midianiten: het schijnt, dat de H. Schrift onder den name van Cusiten niet alleen begrijpt de Mooren, maer oock de Egyptenaren, ende Arabiers, ende Midianiten, ende de volcken, die zuydwaert woonden. siet Gen. 2. op vers 13. ende c. 10. op vers 6. And. Moorinne.
margenoot3
Mirjam wort een Prophetesse genaemt, Exod. 15.20. ende met Aarons mont beloofde Godt te zijn, op dat hy sijnen broeder Mose tot een mont soude wesen, Exod. cap. 4. versen 15, 16.
margenoot4
Ofte, geduldigh, traegh tot toorne, goedertieren, als of hy wilde seggen: Hy verdroegh dit onrecht geduldighlick, dat hem sijne suster, ende broeder aen deden; gelijck hy anders oock seer geduldigh was, om onrecht van allen te konnen lijden.
margenoot5
T.w. uyt uwe hutten.
margenoot6
Siet bov. 11. op vers 17.
margenoot7
Siet bov. 11. op vers 25.
margenoot8
Siet van het Prophetische gesichte Gen. 15. op vers 1. ende 46. op vers 2.
margenoot9
Siet van de verschijninge Godes in den droom Genes. c. 20. op vers 3. ende cap. 28. op vers 12.
margenoota
Hebr. 3.2.
margenoot10
D. in tegenwoordigheyt, gemeynsaemlick, sonder tusschensprake, seer klaerlick, met uytgedruckte stemme. Vergel. Ier. 32.4. 2.Ioan. vers 12. In gelijcken sin wort geseyt, aengesicht aen aengesichte met yemant spreken. siet Exod. 33.11. ende Deut. 5.4. ende de aenteeckeninge.
margenootb
Exod. 33.11. Deut. 34.10.
margenoot11
T.w. niet door het aensien des Goddelicken wesens, (het welck onsienlick is, Exod. 33. versen 20, 23. Ioan. 1.18. ende 1.Tim. 6.16.) maer eenigh bysonder teecken sijner heerlickheyt. Ende hoewel hy hem oock den anderen Propheten op verscheydene wijsen vertoont heeft, soo zijn nochtans die, in dewelcke hy Mosi verscheen, klaerder geweest, dan de andere: ten welcken aensien Mose boven de andere Propheten hier verheven wort. Vergel. Exod. 33.11, 20, 22, 23. ende Deuter. 34.10. Andere aldus: Ende [by] aengesicht, ende niet door duystere woorden ofte gelijckenisse des Heeren siet hy.
margenoot12
Dit en is niet eenen gemeene, ende al om bekende, maer eene bysondere melaetsheyt geweest, die in Egypten regneerde, ende die den Israëliten om der sonden wille aen hingh, daer van men vele lesen kan Levit. cap. 13. ende die daer mede geslagen wierden, werden geheel als sonder bloet, ende bleeck gelijck de doode, om dat het geheele bloet verdorven wert. Siet oock van de maniere van spreken, die hier gebruyckt wort, Exod. 4.6. ende 2.Reg. 5.27.
margenoot13
Verstaet een misval, welckes vleesch half verrot is, als’t uyt sijner moeder lichaem voort komt. Hebr. wiens in zijn uyt komen uyt sijner moeder lijf, de helft sijnes vleesches wel verteert is.
margenoot14
Hebr. spouwende gespogen hadde: De sin is, Gelijck een dochter van wegen eenige groote misdaet van haer vader in haer aengesicht gespogen zijnde, weerdigh is ten minsten seven dagen uyt sijne tegenwoordigheyt te blijven: alsoo is noch veel meer eene dochter, uyt oorsake eener grooter sonde, daer over haer aengesicht met melaetsheyt van my bekladt is, weerdigh van my, die haer hemelsche Vader ben, seven dagen uyt het leger, daer ick in woone, afgesondert te worden, tot een exempel van andere.
margenootc
Levit. 13.46.
margenoot15
Hebr. by gesamelt worden, T.w. tot het leger, van het welcke sy om hare melaetsheyt afgesondert moeste worden, Levit. 13.46. ende bov. 5.2. ende daer na aengenomen, genesen zijnde, Levit. 14.8. Alsoo in het volgende vers Vergel. 2.Reg. cap. 5. de aenteeck. op vers 3.
margenoot16
Hier uyt kan verstaen worden de oorsake, waerom de Israëliten te Hazeroth gebleven zijn, gelijck Cap. 11. vers 35. gemelt wort.
margenoot17
Namel. in Rithma, het welcke was in de woestijne Paran. Siet ond. 33.18. ende van Paran, siet Genes. cap. 14. op vers 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken