Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

Korah, Dathan, ende Abiram maken oproer tegens Mose ende Aaron, vers 1, etc. Hoe sich Mose daer tegens gedragen heeft, 4. De oproermakers worden schrickelick van Godt gestraft, 31. Hare wieroockvaten ter gedachtenisse ende waerschouwinge bewaert, 36. ’t Volck murmureert over den ondergangh der oproermakers, waer over 14700 met vyer verteert worden, 41. Aaron, door Mosis bevel, stilt de plage, 46.

1

Ga naar margenoot1 KOrah Ga naar margenoota nu, de sone Iizhars, des soons Kahaths, des soons Levi, nam tot sich soo Dathan als Abiram, sonen van Eliab, ende Ga naar margenoot2 On, den sone van Peleth, Ga naar margenoot3 sonen van Ruben.

2

Ende sy Ga naar margenoot4 stonden op voor het aengesichte van Mose, mitsgaders twee hondert ende vijftigh mannen uyt de kinderen Israëls: Ga naar margenoot5 Oversten der vergaderinge, Ga naar margenoot6 de geroepene der t’samenkomste, Ga naar margenoot7 mannen van name.

3

Ende sy vergaderden sich tegen Mose, ende tegen Aaron, ende seyden tot hen: Ga naar margenoot8 ’t Is te veel voor u; want dese gantsche vergaderinge, sy alle, zijn heyligh, ende de HEERE is in ’t midden van hen: waerom dan verheft Ga naar margenoot9 ghy-lieden u over de gemeynte des HEEREN?

4

Als Mose dit hoorde, soo Ga naar margenoot10 viel hy op sijn aengesichte:

5

Ende hy Ga naar margenoot11 sprack tot Korah, ende tot sijne gantsche Ga naar margenoot12 vergaderinge, seggende; Morgen vroegh dan sal de HEERE bekent maken, Ga naar margenoot13 wie de sijne, ende de heylige zy, dien hy tot sich sal doen naderen: ende wien hy Ga naar margenoot14 verkoren sal hebben, dien sal hy tot sich doen naderen.

6

Doet dit: neemt u wieroockvaten, Korah ende sijne gantsche vergaderinge:

7

Ende doet Ga naar margenoot15 morgen vyer daer in, leght reuckwerck daer op voor ’t aengesichte des HEEREN; ende het sal geschieden, dat de man, dien de HEERE verkiesen sal, die sal heyligh zijn: Ga naar margenoot16 het is te veel voor u, ghy kinderen van Levi.

8

Voort seyde Mose tot Korah: Hoort doch, ghy kinderen van Levi:

9

Is het u te weynigh, dat de Godt Israëls u, van de vergaderinge Israëls heeft afgescheyden, om u-lieden tot hem te Ga naar margenoot17 doen naderen, om den dienst van des HEEREN Tabernakel te bedienen, ende te staen voor het aengesichte der vergaderinge, om hen te dienen?

10

Daer hy u, ende alle uwe broederen, de kinderen van Levi, met u heeft doen naderen, soeckt ghy nu oock het Priester-ampt?

11

Daerom ghy, ende uwe gantsche vergaderinge, ghy zijt vergadert tegen den HEERE: want Aaron, wat is hy, dat ghy tegens hem murmureert?

12

Ende Mose schickte henen, om Dathan ende Abiram, de sonen Eliabs, Ga naar margenoot18 te roepen: maer sy Ga naar margenoot19 seyden; Wy en sullen niet op komen.

13

Is het te weynigh, dat ghy ons uyt een Ga naar margenoot20 lant, van melck ende honigh vloeijende, hebt opgevoert, om ons te dooden in de woestijne, dat ghy oock u selven Ga naar margenoot21 teenemael over ons tot een Overheer maeckt?

14

Oock en hebt ghy ons niet gebracht in een lant, Ga naar margenoot22 dat van melck ende honigh vloeyt, noch ons ackers ende wijngaerden ten erfdeel gegeven: Sult ghy deser mannen Ga naar margenoot23 oogen uyt graven? wy en sullen niet op komen.

[Folio 67r\Oproer van Korah--gestraft.]
[fol. 67r\Oproer van Korah--gestraft.]

15

Doe Ga naar margenoot24 ontstack Mose seer, ende hy seyde tot den HEERE; Ga naar margenoot25 Siet haer offer niet aen: Ga naar margenootb ick hebbe niet Ga naar margenoot26 eenen ezel van hen genomen, ende niet eenen van hen quaet gedaen.

16

Voorts seyde Mose tot Korah; Ghy, ende uwe gantsche vergaderinge, weest voor het aengesichte des HEEREN: ghy, ende sy, oock Aaron, op morgen.

17

Ende neemt een yeder sijn wieroockvat, ende leght reuckwerck daer in, ende brenght voor het aensichte des HEEREN, een yeder sijn wieroockvat, twee hondert ende vijftigh wieroockvaten: oock ghy ende Aaron, een yeder sijn wieroockvat.

18

Soo namen sy, een yeder sijn wieroockvat, ende deden vyer daer in, ende leyden reuckwerck daer in: ende sy stonden voor de deure van de Tente der t’samenkomste, oock Mose ende Aaron.

19

Ende Korah dede de gantsche vergaderinge tegens Ga naar margenoot27 hen versamelen, aen de deure van de Tente der t’samenkomste: Doe verscheen de Ga naar margenoot28 heerlickheyt des HEEREN aen dese gantsche vergaderinge.

20

Ende de HEERE sprack tot Mose ende tot Aaron, seggende:

21

Scheydet u af uyt het midden van dese vergaderinge, ende ick salse als in een Ga naar margenoot29 oogenblick verteeren.

22

Maer sy vielen op hare aengesichten, ende seyden; O Godt, Godt Ga naar margenootc der Ga naar margenoot30 geesten alles Ga naar margenoot31 vleesches: Ga naar margenoot32 een eenigh man sal gesondight hebben, ende sult ghy u over dese gantsche vergaderinge grootlicks vertoornen?

23

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

24

Spreeckt tot dese vergaderinge, seggende: Gaet op van rontomme der wooninge van Korah, Dathan, ende Abiram.

25

Doe stont Mose op, ende gingh tot Dathan, ende Abiram: ende achter hem gingen de Oudtsten van Israël.

26

Ende hy sprack tot de vergaderinge, seggende; Wijckt doch af van de tenten deser godtlooser mannen, ende en roert niets aen van het gene dat hare is: op dat ghy niet misschien verdaen en wordet Ga naar margenoot33 in alle hare sonden.

27

Soo gingen sy op van de wooninge van Korah, Dathan, ende Abiram, van rontomme: maer Dathan ende Abiram gingen uyt, staende in de deure harer tenten, Ga naar margenoot34 met hare wijven, ende hare sonen, ende hare kinderkens.

28

Doe seyde Mose; Hier aen sult ghy bekennen, dat de HEERE my gesonden heeft, om alle dese daden te doen: Ga naar margenoot35 datse niet uyt mijn [eygen] herte en zijn.

29

Indien dese sullen sterven, Ga naar margenoot36 gelijck alle menschen sterven, ende over hen eene Ga naar margenoot37 besoeckinge sal gedaen worden, na aller menschen besoeckinge; Ga naar margenoot38 soo en heeft my de HEERE niet gesonden.

30

Maer indien de HEERE wat Ga naar margenoot39 nieuws sal scheppen, ende het aertrijck sijnen mont sal op doen, ende verslindense met alles wat hare is, ende sy levendigh ter Ga naar margenoot40 hellen sullen neder varen; als dan sult ghy bekennen, dat dese mannen den HEERE geterght hebben.

31

Ende ’t geschiedde, als hy ge-eyndight hadde alle dese woorden te spreken; soo wert het aertrijck, dat onder hen was, gekloven:

32

Ende de aerde opende haren mont, ende Ga naar margenootd verslondse met hare huysen; ende Ga naar margenoot41 alle menschen, die Korah toebehoorden, ende alle de have.

33

Ende sy voeren neder, sy, ende Ga naar margenoot42 alles wat hare was, levendigh ter Ga naar margenoot43 hellen:[kolom] Ende de aerde overdecktese, ende sy quamen om uyt het midden der gemeynte.

34

Ende het gantsche Israël, dat rontom haer was, vloodt voor haer geschrey: want sy seyden; Dat ons de aerde misschien niet en verslinde.

35

Daer toe gingh een vyer uyt van den HEERE, ende verteerde die Ga naar margenoot44 twee hondert ende vijftigh mannen, die reuckwerck offerden.

36

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

37

Seght tot Eleazar, den sone Aarons des Priesters, dat hy de wieroockvaten uyt den brant op neme, ende stroyt het vyer Ga naar margenoot45 verre wech: want Ga naar margenoot46 sy zijn heyligh:

38

[Te weten] de wieroockvaten van dese, Ga naar margenoot47 die tegen hare zielen gesondight hebben, dat men Ga naar margenoot48 uytgereckte platen daer van make, tot een overtrecksel voor den altaer; want sy hebbense gebracht voor het aengesichte des HEEREN, daerom zijnse heyligh: ende sy sullen den kinderen Israëls tot een Ga naar margenoot49 teecken zijn.

39

Ende Eleazar, de Priester, nam de kopere wieroockvaten, die de verbrande gebracht hadden, ende sy recktense uyt tot een overtrecksel voor den altaer:

40

Ter gedachtenisse voor de kinderen Israëls; op dat niemant vreemts, die niet en zy uyt den zade Aarons, nadere om reuckwerck aen te steken voor het aengesichte des HEEREN: op dat hy niet en Ga naar margenoot50 worde als Korah, ende sijne vergaderinge, gelijck als hem de HEERE door den Ga naar margenoot51 dienst van Mose Ga naar margenoot52 gesproken hadde.

41

Maer des anderen daeghs murmureerde de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls tegen Mose ende tegen Aaron, seggende: Ghylieden hebt des HEEREN volck gedoot.

42

Ende het geschiedde, als de vergaderinge haer versamelde tegen Mose ende Aaron, ende haer wendde na de Tente der t’samenkomste, siet soo bedecktese die Ga naar margenoot53 wolcke: ende de heerlickheyt des HEEREN verscheen.

43

Mose nu ende Aaron quamen tot voor de Tente der t’samenkomste.

44

Doe sprack de HEERE tot Mose, seggende:

45

Ga naar margenoot54 Maeckt u op uyt het midden van dese vergaderinge: ende ick salse verteeren, als in een oogenblick: doe vielen Ga naar margenoot55 sy op hare aengesichten.

46

Ende Mose seyde tot Aaron; Neemt het wieroockvat, ende doet vyer daer in van den altaer, ende leght reuckwerck daer op, haestelick gaende tot de vergaderinge, Ga naar margenoot56 doet over hen versoeninge: want een groote Ga naar margenoot57 toorn is van voor het aengesichte des HEEREN uyt gegaen, de plage heeft aengevangen.

47

Ende Aaron nam het, gelijck als Mose gesproken hadde, ende liep in het midden der gemeynte, ende siet, de plage hadde aengevangen onder den volcke: ende hy leyde reuckwerck daer in, ende dede versoeninge over het volck.

48

Ende hy stont tusschen de doode ende tusschen de levendige: alsoo wert de plage Ga naar margenoot58 op gehouden.

49

Die nu aen die plage gestorven zijn, waren veertien duysent ende seven hondert; behalven die gestorven waren om de Ga naar margenoot59 sake van Korah.

50

Ende Aaron keerde weder tot Mose aen de deure van de Tente der t’samenkomste: ende de plage was op gehouden.

[Folio 67v\Aarons staf. Deel der--Priesteren.]
[fol. 67v\Aarons staf. Deel der--Priesteren.]

margenoot1
Dese was het Hooft van de t’samenrottinge ende beroerte, (versen 22, 49.) dien het nochtans minst betaemde, als zijnde een Levijt: als hier, ende onder versen 5, 6. te sien is.
margenoota
Num. 26.9. ende 27.3. Iudae vers 11.
margenoot2
Die hier na niet meer wert genoemt: waer uyt sommige af nemen, dat hy sich beter bedacht, ende bekeert heeft.
margenoot3
Of, kinderen, D. nakomelingen van Ruben. Dit is te verstaen van Dathan, Abiram ende On. Ruben was wel d’eerstgeboren, maer hadde het recht der eerstgeboorte door sijne schandelicke misdaet verloren: Hoewel dese (soo het schijnt) daer op te moediger zijn geweest, gelijck Korah op d’afkomste van Levi.
margenoot4
D. sy stonden op tegen Mose, conspireerende, als onder sijne oogen, ofte in sijne tegenwoordigheyt.
margenoot5
Soodanige hadden sy aen sich getrocken, om haer voornemen by de gemeynte aensienlick te maken.
margenoot6
Siet Numer. 1. op vers 16.
margenoot7
Siet Genes. 6.4.
margenoot8
Hebr. veel voor u-lieden, ofte, u-lieden veel, D. het is genoegh, ofte, te veel voor u beyden: (Vergl. Ezech. 44.6.) want d’andere Israëliten zijn soo goet ende soo na tot het Priesterdom ende de regeeringe, als ghy twee.
margenoot9
Moses (willen sy seggen) in de Politie, ende Aaron in het Priesterdom.
margenoot10
Seer ontstelt ende bedroeft zijnde, ende suchtende tot Godt, dat hy desen grouwelicken oproer wilde stillen.
margenoot11
Door Godts ingeven ende stieringe, met een vast vertrouwen van eene goede uytkomste in dese sake gesterckt, ende wel beraden zijnde.
margenoot12
Alle, die by hem vergadert waren, sijn gantsche rot.
margenoot13
Wien hy tot het Priesterdom verkoren heeft.
margenoot14
Hebr. verkiesen sal, D. betoonen sal verkoren te hebben: alsoo in ’t volgende.
margenoot15
T.w. vroegh, als vers 5. geseyt is.
margenoot16
D. ghy behoort met u deel (waer van in de volgende verssen gesproken wort) wel te vreden te zijn: of, het is hoogh ende verre genoegh, houdt op ende staet af van dit quaet voornemen.
margenoot17
Siet bov. c. 3. versen 6, 7, 8, 9, 11, ende 12, etc.
margenoot18
Willende beproeven, of hyse met redenen, vermaningen ende bestraffingen (als aen Korah ende de andere, hoewel te vergeefs, geschiet was) mochte bewegen tot afstant.
margenoot19
Lieten Mose voor antwoort weder seggen.
margenoot20
Egyptenlant.
margenoot21
Hebr. u selven tot een Overheer, ofte, Vorst maeckt, oock u selven tot een Overheer makende.
margenoot22
Daer van ghy soo veel gesproken hebt, willen sy seggen. Siet Exod. 13.5. Levit. 20.24. etc.
margenoot23
D. blinthocken, als men seyt, verstant ende oordeel bedwelmen, datse u bedrogh niet en souden mercken?
margenoot24
Hebr. ontstack den Mosi, T.w. de toorn: Verstaet eene heylige toornigheyt, uyt grooten yver voor Godts eere, tegen dese vyanden Godts ende sijner instellinge. Vergel. Genes. 4. op vers 5.
margenoot25
Vergel. Gen. 4. vers 4. Anders, spijs-offer.
margenootb
1.Sam. 12.3.
margenoot26
Hy wil seggen: Ick en hebb’ niemanden van haer in het minste verkort, ofte eenigh leet aengedaen, maer ter contrarie hen niet als alles goets gewilt ende gedaen. Vergel. 1.Sam. 12.3.
margenoot27
Mosen ende Aaron.
margenoot28
In de wolcken-colomne, die een wonderlick teecken was van de bysondere tegenwoordigheyt Godts. Alsoo onder vers 42.
margenoot29
D. seer haest, alsoo ond. vers 45.
margenootc
Numer. 27.16. Hebr. 12.9.
margenoot30
D. der zielen, die ghy geschapen hebt: zijnde alsoo den autheur des levens. Alsoo wort geest voor ziele genomen. Ps. 31. vers 6. ende 146.4. Eccl. 12.7. Luce 8. vers 55. ende 23.46. Actor. 7.59. Hebr. cap. 12. vers 9.
margenoot31
D. aller menschen. siet Genes. 6. op vers 12.
margenoot32
Namel. Korah. siet bov. vers 1. ende ond. vers 49.
margenoot33
D. in de straffe, die haerlieden van wegen alle hare sonden over komen sal. siet Gen. 4. op vers 13.
margenoot34
Dat is, met hare gantsche huysgesinnen.
margenoot35
D. dat ickse niet van my selven versiert, ende uyt eygener wille, of op mijne eygene authoriteyt, gedaen hebbe. Vergel. ond. 24.13. Ezec. 13. vers 2. met de aent.
margenoot36
D. op eene gemeene, bekende, gewoonlicke wijse.
margenoot37
D. indiense met eene gemeyne, bekende, ofte gewoonlicke plage van Godt gestraft worden.
margenoot38
D. soo sal daer uyt blijcken, dat my de HEERE niet gesonden en heeft.
margenoot39
Hebr. eene scheppinge sal scheppen: D. door sijne Godtlicke almacht een nieuw, ende te voren ongehoort wonderwerck sal doen. Siet Genes. 1. op vers 1.
margenoot40
Ofte, in’t graf, in de groeve, kuyle, put, etc. D. in de klove, die door Godes kracht in het aertrijck gescheurt soude worden. Van ’t Hebreeusch woort Scheol, siet Gen. 37. op vers 35. ende vergel. Psalm 55.16.
margenootd
Numer. 26.10. ende 27.3. Deuter. 11.6. Psalm 106.17.
margenoot41
Uytgesondert de sonen van Korah, dewelcke niet zijn omgekomen, als dienende misschien te deser tijt in de Tente der t’samenkomste, ende van haers vaders oproerigh voornemen niet wetende, ofte immers ’t selve niet toestaende. siet onder cap. 26. vers 11. 1.Chron. 6.22, 37.
margenoot42
Of, alle, die hen toebehoorden.
margenoot43
Siet op vers 30.
margenoot44
Siet boven versen 2, 17, 18.
margenoot45
Of, gintswaert, ginder henen: Dat is, doet het stroijen, geeft last, dat men het stroije, buyten den leger aen de plaetse, daer men de assche stortte, als sommige verstaen.
margenoot46
Te weten, de wieroockvaten (als volght) in dewelcke dese mannen op Mosis bevel vyer ende reuckwerck voor den HEERE hadden gebracht.
margenoot47
D. die door de grouwelicke sonde het verderf haer selven op den hals gehaelt hebben. Vergel. 1.Reg. c. 2. vers 23. Prov. 20.2.
margenoot48
Hebr. uytreckinge van platen. Verstaet datmense door slaen uytrecken soude, om alsoo breede platen daer van te maken.
margenoot49
Tot een gedenck-teecken van dese Godtlicke wrake, over soodanige oproermakers, die hen tegen Godts ordinantie gestelt hadden, op dat een yeder sich voor sulcks leere wachten. siet vers 40.
margenoot50
D. dat het hem niet en gae als Korah, etc.
margenoot51
Hebr. de hant.
margenoot52
D. voorseyt, gedreyght hadde.
margenoot53
De wolcken-colomne bedeckte de Tente der t’samenkomste. Siet boven vers 19.
margenoot54
Of, heffet u op.
margenoot55
T.w. Mose ende Aaron. Siet bov. versen 4, 22.
margenoot56
Siet Levit. 1. op vers 4.
margenoot57
D. eene groote straffe is van den toornigen Godt uyt gesonden, ende begint bereeds aen te gaen.
margenoot58
Of, gestuyt, bedwongen, in gehouden, Te weten, van Godt. Vergel. 2.Sam. cap. 24. versen 21, 25.
margenoot59
Den oproer, waer van Korah de stichter was. Siet boven op vers 1.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken