Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xix. Capittel.

Bevel van het water der afsonderinge te maken met assche van de roode geslachtte ende verbrande veerse, vers 1, etc. Van verscheydene onreynigheyt, ende het reynigen door het gebruyck des voorseyden waters, 11. Wet tegens de verachters deser reyniginge, 20.

1

WYders sprack de HEERE tot Mose, ende tot Aaron, seggende:

2

Dit is de insettinge van de wet, die de HEERE geboden heeft, seggende: Spreeckt tot de kinderen Israëls, dat sy Ga naar margenoot1 tot u brengen eene roode volkomene veerse, in dewelcke Ga naar margenoot2 geen gebreck en zy, op dewelcke geen jock Ga naar margenoot3 gekomen en zy.

3

Ende ghy sult die geven aen Eleazar, den Priester: ende hy salse uytbrengen Ga naar margenoota tot Ga naar margenoot4 buyten den leger, ende men salse voor sijn aengesichte slachten.

4

Ende Eleazar, de Priester, sal van haer Ga naar margenootb bloet met sijnen vinger nemen: ende hy sal van haer bloet recht tegen over de Tente der t’samenkomste seven mael sprengen.

5

Voorts sal men dese veerse voor sijne oogen verbranden: Ga naar margenootc haer vel, ende haer vleesch, ende haer bloet, met haren mist, sal men verbranden.

6

Ende de Priester sal nemen cederhout, ende ysop, ende scharlaken; ende werpense in ’t midden van den brant deser veerse.

7

Dan sal de Priester sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden, ende daer na in den leger gaen: ende de Priester sal onreyn zijn tot aen den avont.

8

Oock die haer verbrant heeft, sal sijne kleederen met water wasschen, ende sijn vleesch met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.

9

Ende een reyn man sal de assche deser veerse versamelen, ende buyten den leger in eene reyne plaetse wech leggen: ende het sal zijn Ga naar margenoot5 ter bewaringe voor de vergaderinge der kinderen Israëls, tot het Ga naar margenoot6 water der afsonderinge; het is Ga naar margenoot7 ontsondiginge.

10

Ende die de assche deser veerse versamelt heeft, sal sijne kleederen wasschen, ende onreyn zijn tot aen den avont: Dit sal den kinderen Israëls, ende den vreemdelingh, die in het midden van hen als vreemdelingh verkeert, tot eene eeuwige insettinge zijn.

11

Ga naar margenootd Wie eenen dooden, Ga naar margenoot8 eenigh doot lichaem van een mensch, aenroert, die sal seven dagen onreyn zijn.

12

Op den derden dagh sal hy sich Ga naar margenoot9 daer mede ontsondigen, soo sal hy op den sevenden dagh reyn zijn: maer indien hy sich op den derden dagh niet ontsondight, soo en sal hy op den sevenden dagh niet reyn zijn.

13

Al wie eenen dooden, het doot lichaem eenes menschen, die gestorven sal zijn, aenroert, ende sich niet ontsondight sal hebben, die Ga naar margenoot10 verontreynight den Tabernakel

[Folio 68v\VVater uyt de rotze.Edom.]
[fol. 68v\VVater uyt de rotze.Edom.]

des HEEREN; daerom sal Ga naar margenoot11 die ziele Ga naar margenoot12 uytgeroeyt worden uyt Israël: om dat het water der afsonderinge op hem niet gesprenght en is, sal hy onreyn zijn; sijne onreynigheyt Ga naar margenoot13 is noch in hem.

14

Dit is de wet, wanneer een mensche sal gestorven zijn Ga naar margenoot14 in eene tente: Al wie in die tente in gaet, ende al wie in die tente is, sal seven dagen onreyn zijn.

15

Oock alle open gereetschap, daer op geen Ga naar margenoot15 decksel Ga naar margenoot16 gebonden en is, dat is onreyn.

16

Ende al wie in ’t open velt eenen, die met den sweerde verslagen is, ofte eenen dooden, ofte het gebeente eenes Ga naar margenoot17 menschen, oft een graf sal aengeroert hebben, sal seven dagen onreyn zijn.

17

Ga naar margenoot18 Voor eenen onreynen nu sullen sy nemen van ’t Ga naar margenoot19 stof des brants der Ga naar margenoot20 ontsondiginge, ende daer op Ga naar margenoot21 levendigh water doen in een vat.

18

Ende een reyn man sal Ga naar margenoote ysop nemen, ende in dat water doppen, ende sprengen het aen die tente, ende op al de gereetschap, ende aen de zielen, die daer geweest zijn: insgelijcks aen den genen, die een gebeente, oft eenen verslagenen, ofte eenen dooden, ofte een graf aengeroert heeft.

19

Ende de reyne sal den onreynen op den derden dagh, ende op den sevenden dagh besprengen: ende op den sevenden dagh sal hy hem ontsondigen; ende hy sal sijne kleederen wasschen, ende [sich] met water baden, ende op den avont reyn zijn.

20

Wie daer en tegen onreyn sal zijn, ende sich niet en sal ontsondigen, Ga naar margenoot22 die ziele sal uyt het midden der Gemeynte uytgeroeyt worden: want hy heeft het Ga naar margenoot23 heylighdom des HEEREN verontreynight, het water der afsonderinge en is op hem niet gesprenght; hy is onreyn.

21

Dit sal haerlieden zijn tot eene eeuwige insettinge: ende die het water der afsonderinge sprenght, sal sijne kleederen wasschen; oock wie het water der afsonderinge aenroert, die sal onreyn zijn tot aen den avont.

22

Ia al wat die onreyne aengeroert sal hebben, sal onreyn zijn: ende de ziele, die Ga naar margenoot24 [dat] aengeroert sal hebben, sal onreyn zijn tot aen den avont.

margenoot1
Hebr. nemen tot u, Dat is, nemen ende brengen tot u. Siet van sulcken gebruyck sommiger woorden Genes. 12. op vers 15.
margenoot2
Vergel. Hebr. 7. vers 26. 1.Petr. 1. vers 19. etc.
margenoot3
Hebr. opgekomen, opgegaen, of, opgeklommen, D. die noyt jock gedragen, noyt onder het jock gegaen hebbe.
margenoota
Hebr. 13.11, 12.
margenoot4
Siet de beduydinge Hebr. cap. 13. versen 11, 12.
margenootb
Hebr. 9.13.
margenootc
Exod. 29.14. Levit. 4.11, 12.
margenoot5
D. sy (namelick, dese assche) sal bewaert worden.
margenoot6
Waer mede besprenght souden worden, de gene, die vermits eenige ceremoniale onreynigheyt, van den Tabernakel des Heeren, ofte de by een komsten der Gemeynte waren afgesondert: tot een teecken haerder reyniginge.
margenoot7
Hebr. sonde: D. ontsondiginge, ofte reyniginge van sonden. Siet versen 12, 13, 19, 20. De sin is: Dat water ende de besprenginge van dien sal een teecken zijn der reyniginge van sonden, die alleen geschiet door het bloet des Messiae ende Salighmakers, onses HEEREN Iesu Christi; mits gesprenght (dat is, toege-eygent) zijnde aen de zielen van alle ware kinderen Godes: waer van dese gantsche ceremonie een voorbeelt was. Siet Hebr. cap. 9. versen 12, 13, 14. ende cap. 10. versen 1, 2, 3, 4, 12, 14. 1.Petr. cap. 1. vers 2. 1.Ioan. c. 1. vers 7. etc. Alsoo wort het woort sonde oock seer dickwils genomen voor, offerhande voor de sonde, ofte, sond-offer. Siet ende vergel. bov. cap. 8. op vers 7. alwaer dit water genoemt wort, water der sonde: ende ond. vers 17. hebt ghy, brant der sonde.
margenootd
Num. 31.19. Hagg. 2.14.
margenoot8
’t Zy van eenen Iode, of van eenen vreemdelingh. Hebr. ziele. siet Lev. 19. op vers 28.
margenoot9
Met het water der afsonderinge.
margenoot10
Wanneer hy noch onreyn zijnde evenwel niet en schroomt tegen Godts uytgedruckte bevel in den voorhof van sijne heylige wooninge te verschijnen.
margenoot11
Dat is, mensche, persoon.
margenoot12
Als hebbende moetwillighlick veracht, niet alleen dit ceremoniael gebodt des HEEREN, maer oock de beteeckende sake, te weten, de reyniginge door het bloet des Messiae: als de volgende woorden uytwijsen, vergeleken met bov. op vers 9. Vergel. oock Hebr. 10.26, 27, 28, en 29. Siet wijders Genes. 17. op vers 14. alsoo onder vers 20.
margenoot13
Ofte: sal voortaen in hem zijn, of, blijft in hem.
margenoot14
D. in het leger, in sijne wooninge.
margenoot15
Hebr. gewrongen doeck, ofte, stuck lakens. Of, snoer daer mede men yets bind.
margenoot16
Hebr. aengevoeght, t’samen gevoeght, gekoppelt. De sin is, Dat nergens mede toegedeckt, bestopt ofte bewonden is.
margenoot17
Die gestorven is.
margenoot18
Hier beveelt nu Godt de wijse van het water der afsonderinge te bereyden, ende te gebruycken.
margenoot19
Dat is, van de bewaerde assche der verbrande roode veerse. Siet boven vers 9.
margenoot20
Hebr. der sonde, D. dienende tot ontsondiginge, ofte reyninge van sonde. siet boven op vers 9.
margenoot21
D. springende, loopende, ofte vlietende, genomen uyt een fonteyn of riviere. Siet Genes. 26. op vers 19. Lev. 14.5.
margenoote
Psalm 51.9.
margenoot22
D. die persoon, ofte, mensche.
margenoot23
Siet boven op vers 13.
margenoot24
Ofte, [hem.]

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken