Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xx. Capittel.

De kinderen Israëls komen in de woestijne Zin, daer sterft Mirjam, vers 1, etc. sy murmureeren om water, 2. De Heere beveelt Mose tot den rotzsteen te spreken, op dat hy water geven soude, 7. Mose slaet op den steen, 11. De HEERE is verstoort op Mose ende op Aaron van wegen haer ongeloove, 12. Mose versoeckt doortocht door Edom, 14. welcke hem geweygert wort, 18, 20. Door het bevel des Heeren geeft Aaron op den bergh Hor sijn Hoogepriester-ampt over aen sijnen sone Eleazar, 23. ende hy sterft aldaer, 28. de gantsche Gemeynte beweent hem, 29.

1

ALs de kinderen Israëls, de gantsche vergaderinge, in de woestijne Zin gekomen waren in de Ga naar margenoot1 eerste maent, soo bleef het volck te Ga naar margenoot2 Kades: ende Ga naar margenoot3 Mirjam sterf aldaer, ende sy wert aldaer begraven.

2

Ende daer en was geen water voor de vergaderinge: doe vergaderden sy haer tegen Mose, ende tegen Aaron.

3

Ende het volck twistede met Mose: ende sy spraken, seggende, Ga naar margenoot4 Och of wy den geest gegeven hadden, doe Ga naar margenoota onse broeders voor het aengesichte des HEEREN, den geest gaven!

4

Waerom doch hebt ghylieden de Gemeynte des HEEREN in dese woestijne gebracht? dat wy daer sterven souden? wy, ende onse beesten?

5

Ende waerom hebt ghylieden ons doen optrecken uyt Egypten, om ons te brengen Ga naar margenoot5 in dese quade plaetse? het en is geen plaetse des zaets, noch der vijgen, noch der wijn-[kolom]stocken, noch der granaet-appelen, oock en is’er geen water om te drincken.

6

Doe gingh Mose ende Aaron Ga naar margenoot6 van het aengesichte der Gemeynte tot de deure der Tente der t’samenkomste, ende Ga naar margenoot7 sy vielen op hare aengesichten: ende de Ga naar margenoot8 heerlickheyt des HEEREN verscheen hen.

7

Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:

8

Neemt Ga naar margenoot9 dien staf, ende versamelt de vergaderinge, ghy, ende Aaron uw’ broeder, ende spreeckt ghylieden tot de steenrotze voor hare oogen, soo sal sy haer water geven: Ga naar margenootb Alsoo sult ghy hen water voortbrengen uyt de steenrotze, ende ghy sult de vergaderinge ende hare beesten drencken.

9

Doe nam Mose den staf van Ga naar margenoot10 voor het aengesichte des HEEREN: gelijck als hy hem geboden hadde.

10

Ende Mose ende Aaron vergaderden de Gemeynte voor de steenrotze: Ga naar margenootc ende hy Ga naar margenoot11 seyde tot Ga naar margenoot12 hen, Hoort doch, ghy wederspannige, Ga naar margenoot13 Ga naar margenootd sullen wy water voor u-lieden uyt dese steenrotze hervoor brengen?

11

Doe hief Mose sijne hant op, ende hy sloegh de Ga naar margenoot14 steenrotze Ga naar margenoot15 twee mael met sijnen staf: Ga naar margenoote ende daer quam veel waters uyt, soo Ga naar margenootf dat de vergaderinge dronck, ende hare beesten.

12

Derhalven seyde de HEERE tot Mose ende tot Aaron, Ga naar margenootg Om dat ghylieden Ga naar margenoot16 my niet gelooft en hebt, dat Ga naar margenoot17 ghy my heylighdet voor de oogen der kinderen Israëls: Ga naar margenoot18 daerom en sult ghylieden dese Gemeynte niet in brengen in het lant ’t welck ick haer gegeven hebbe.

13

Dit zijn de wateren Ga naar margenoot19 Meriba, daer de kinderen Israëls met Ga naar margenoot20 den HEERE om getwistet hebben: ende hy wert Ga naar margenoot21 aen haer geheylight.

14

Daer na sondt Mose boden uyt Kades tot den Koningh van Ga naar margenoot22 Edom, [welcke seyden] Ga naar margenooth Alsoo seyt uw’ Ga naar margenoot22 broeder Israël, Ghy weet al de moeyte Ga naar margenoot23 die ons ontmoett is:

15

Dat onse vaders na Egypten afgetogen zijn, ende wy in Egypten Ga naar margenoot24 vele dagen gewoont hebben: ende dat de Egyptenaers ons, ende onse vaderen quaet gedaen hebben.

16

Doe Ga naar margenooti riepen wy tot den HEERE, ende hy hoorde onse stemme, ende hy Ga naar margenootk sondt eenen Engel, ende hy leydde ons uyt Egypten: ende siet, wy zijn te Kades, eene stadt, aen het uyterste uwer lantpale.

17

Laett ons doch door Ga naar margenoot25 u lant trecken, wy en sullen niet trecken door den acker, noch door de wijngaerden, noch en sullen ’t water der Ga naar margenoot26 putten niet drincken: wy sullen den Ga naar margenoot27 Konincklicken wegh gaen, wy en sullen niet afwijcken ter rechter noch ter slincker hant, tot dat wy door uwe lantpalen sullen getrocken zijn.

18

Doch Edom seyde Ga naar margenoot28 tot hem, Ghy en sult Ga naar margenoot29 door my niet trecken, op dat ick niet misschien Ga naar margenoot30 met den sweerde uyt gae u te gemoete.

19

Doe seyden de kinderen Israëls tot hem, Wy sullen door den gebaenden wegh optrecken, ende indien wy van u water drincken, ick ende mijn vee, Ga naar margenoot31 soo sal ick den prijs des selven daer voor geven: ick sal alleenlick, sonder yet anders, te voete doortrecken.

20

Doch hy seyde, Ghy en sult niet doortrecken: ende Edom is hem te gemoete uytgetrocken, met een swaer volck, ende met een stercke hant.

[Folio 69r\Aarons doot. Koperen--slange.]
[fol. 69r\Aarons doot. Koperen--slange.]

21

Alsoo weygerde Edom Ga naar margenoot32 Israël toe te laten door sijne lantpale te trecken: Ga naar margenoot33 daerom Ga naar margenootl weeck Israël van hem af.

22

Doe reysden sy van Kades: Ga naar margenootm ende de kinderen Israëls quamen, de gantsche vergaderinge, aen den bergh Hor.

23

De HEERE nu sprack tot Mose, ende tot Aaron aen den bergh Hor, aen de pale des lants Edoms, seggende:

24

Ga naar margenoot34 Aaron sal tot sijne volckeren versamelt worden, want hy en sal niet komen in het lant, ’t welck ick den kinderen Israëls gegeven hebbe: om dat ghylieden mijnen Ga naar margenoot35 monde wederspannigh geweest zijt by de wateren Meriba.

25

Ga naar margenootn Neemt Aaron ende Eleazar sijnen sone: ende doetse opklimmen tot den bergh Hor.

26

Ende treckt Aaron Ga naar margenoot36 sijne kleederen uyt, ende trecktse Eleazar sijnen sone aen: want Aaron Ga naar margenoot37 sal versamelt worden, ende daer sterven.

27

Mose nu dede, gelijck als de HEERE geboden hadde: want Ga naar margenoot38 sy klommen tot op den bergh Hor, voor de oogen der gantscher vergaderinge.

28

Ende Mose trock Aaron sijne kleederen uyt, ende hy trockse sijnen sone Eleazar aen: Ga naar margenooto ende Aaron sterf aldaer, op de hooghte dies berghs: doe quam Mose ende Eleazar van dien bergh af.

29

Doe de gantsche vergaderinge Ga naar margenoot39 sagh, dat Ga naar margenoot40 Aaron overleden was: soo Ga naar margenoot41 beweenden sy Aaron Ga naar margenoot42 dertigh dagen, het gantsche huys Israëls.

margenoot1
T.w. van het veertighste jaer, na den uytgangh uyt Egypten, ond. 33.38.
margenoot2
Dit Kades, was gelegen aen de lantpalen der Edomiten, vers 16. verscheyden van Kades-Barnea, Deut. 1.19.
margenoot3
De suster Mose ende Aarons, een Prophetesse. Siet Exod. 15.20. In dit veertighste jaer na den uytgangh der Israëliten, is oock Aaron, onder 33.38. ende Mose, Deut. cap. 34. vers 5. gestorven.
margenoot4
Dit woort och, druckt uyt de smerte hares herten, haer uytperssende desen wensch.
margenoota
Boven 16.32, 49.
margenoot5
Siet Ier. 2.6.
margenoot6
T.w. vreesende voor het gewelt ende overlast des volcks.
margenoot7
T.w. Mose ende Aaron, Godt den HEERE aenroepende, als Exo. 17.4.
margenoot8
Verschijnende in de wolcken-colomne.
margenoot9
T.w. den staf Aarons, die voor de Arke des verbonts bewaert wiert. Siet boven 17.10. Sommige verstaen den staf Mosis met den welcken hy de wonderwercken gedaen hadde.
margenootb
Psalm 78.15, 16. ende 105.41. ende 114.8. Nehem. 9.15.
margenoot10
D. uyt den Tabernakel.
margenootc
Psalm 106.32, 33.
margenoot11
T.w. Mose.
margenoot12
’t En was Mosi niet bevolen het volck aen te spreken, maer dat hy de steenrotze aenspreken soude, vers 8.
margenoot13
Hier aen en hadden sy niet behooren te twijfelen, want Godt hadde het haer belooft, vers 8.
margenootd
Deuter. 32.51.
margenoot14
Van de geestelicke beteeckeninge deser steenrotze, siet 1.Corinth. 10.4.
margenoot15
Dit was oock een teecken van Moses haestigen toorn.
margenoote
Psalm 78.15. ende 105.41. Iesa. 48.21. 1.Corinth. 10.4.
margenootf
Iesa. 43.20.
margenootg
Deut. 1.37. Numer. 27.14.
margenoot16
D. om dat ghy mijne woorden niet gelooft en hebt, doende dat ick u bevolen hadde, twijfelende of ick machtigh genoegh ware uyt te voeren dat ick u-lieden te doen bevolen hadde.
margenoot17
Mits op mijn woort, den steen vrymoedelick bevelende, dat hy water voortbrengen soude; het volck alsoo een goet exempel gevende, om mijne woorden te gelooven.
margenoot18
Gelijck Godt hier dreyght, alsoo is het geschiet, want Aaron is gestorven op den bergh Hor, onder vers 28. ende Mose op den bergh Nebo, Deut. c. 34.
margenoot19
D. twist-wateren.
margenoot20
Met Mose den dienaer des HEEREN, vers 3. Siet Exod. 16.8.
margenoot21
T.w. aen Mose ende aen Aaron, want straffende hare ongehoorsaemheyt, heeft hy hemselven geheylight. siet Lev. c. 10. vers 3. ende 22. vers 32. Andere passen dit op de Israëliten, aen dewelcke Godt sijn heyligh woort heeft waer gemaeckt, als hy haer water uyt de steenrotze gegeven heeft.
margenoot22
Edom ofte Esau, ende Iacob, ofte Israël, zijn gebroeders geweest: die hier tot malkanderen spreken, zijn der selver nakomelingen geweest.
margenooth
Deut. 23.7. Obad. versen 10, 12.
margenoot22
Edom ofte Esau, ende Iacob, ofte Israël, zijn gebroeders geweest: die hier tot malkanderen spreken, zijn der selver nakomelingen geweest.
margenoot23
Hebr. die ons gevonden heeft.
margenoot24
D. langen tijt.
margenooti
Exod. 2.23.
margenootk
Exod. 14.19.
margenoot25
Dit was hen doe de naeste wegh na het lant Canaan.
margenoot26
T.w. sonder dat te betalen, als vers 19.
margenoot27
Hebr. des Koninghs wegh. And. de Lantstrate, ofte, den Heere wegh.
margenoot28
T.w. tot Mose, ofte tot Israël.
margenoot29
D. door mijn lant, gelijcker vers 17. staet. Siet dergelijcke maniere van spreken Deuter. 2.30. Rom. 15.28.
margenoot30
D. gewapender hant.
margenoot31
Dit heeft Godt te doen bevolen, Deuter. 2.6, 7.
margenoot32
De Israëliten.
margenoot33
Dit deden d’Israëliten uyt het bevel Godes, Deut. 2. versen 4, 5. onaengesien de wegh dien sy daer na door de woestijne passeerden, haer seer moeijelick ende swaer viel, Num. 21.4, 5.
margenootl
Iudic. 11.18.
margenootm
Num. 33.37.
margenoot34
D. Aaron sal sterven, vers 26.
margenoot35
D. mijn bevel.
margenootn
Num. 33.38. Deut. 32.50.
margenoot36
T.w. sijne Priesterlicke kleederen, van dewelcke siet Exod. 28.2.
margenoot37
T.w. tot sijne volckeren, als vers 24.
margenoot38
T.w. Mose, Aaron, ende Eleazar.
margenooto
Deut. 10.6. ende 32.50.
margenoot39
D. vernam, T.w. uyt den mont van Mose ende Eleazar, ende siende dat hy niet weder en quam. Siet dergelijcke maniere van spreken Gen. 42.1. vergeleken met Act. 7.12.
margenoot40
Aaron is gestorven in het 123 jaer sijnes ouderdoms, Num. 33.38, 39. op den eersten dagh der vijfder maent, in het veertighste jaer na den uyttocht uyt Egypten. Van sijn begraeffenisse wort gesproken Deut. 10.6.
margenoot41
D. sy droegen rouwe over Aaron.
margenoot42
Soo lange beweenden sy Mose oock, Deut. 34.8.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken