Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxv. Capittel.

Het getal der steden, die de kinderen Israëls den Leviten, met voorsteden, souden ingeven, vers 1, etc. onder dewelcke ses vrysteden souden zijn voor de gene, die onversiens ofte onwetende eenen dootslagh deden, 6. wetten van den dootslagh, 16. Verbodt van soengelt te nemen tot verschooninge eenes schuldigen dootslagers, ofte wederkeeringe der gener, die sich in vrysteden wetlick onthielden, tot hare woonplaetsen, voor den gesetten tijt, 31.

1

ENde de HEERE sprack tot Mose, in de vlacke velden der Moabiten, aen de Iordane van Iericho, seggende:

2

Ga naar margenoota Gebiedt den kinderen Israëls, dat sy van de Ga naar margenoot1 erffenisse harer besittinge den Leviten

[Folio 76r\Steden der Leviten. Vry--steden.]
[fol. 76r\Steden der Leviten. Vry--steden.]

steden sullen geven om te bewoonen: daer toe sult ghylieden den Leviten Ga naar margenoot2 voorsteden geven, aen de steden rontom deselve.

3

Ende die steden sullen sy hebben om te bewoonen: maer hare voorsteden sullen zijn voor hare beesten, ende voor hare have, ende voor al haer gedierte.

4

Ende de voorsteden der steden, die ghy den Leviten geven sult, sullen van de stadts muere af, ende na buyten, van duysent ellen zijn rontomme.

5

Ende ghy sult meten van buyten der stadt, aen den hoeck tegen het Oosten Ga naar margenoot3 twee duysent ellen, ende aen den hoeck van ’t Zuyden twee duysent ellen, ende aen den hoeck van ’t Ga naar margenoot4 Westen twee duysent ellen, ende aen den hoeck van ’t Noorden twee duysent ellen, dat de stadt in het midden zy: Dit sullen sy hebben tot voorsteden van de steden.

6

Ga naar margenootb De steden nu, die ghy den Leviten sult geven, sullen zijn, ses Ga naar margenoot5 vrysteden, die ghy geven sult, op dat de Ga naar margenoot6 dootslager daer henen vliede: ende boven deselve sult ghy [se] twee en veertigh steden geven.

7

Alle de steden, die ghy den Leviten geven sult, sullen zijn acht en veertigh steden; die selve met hare voorsteden.

8

De steden, die ghy van de besittinge der kinderen Israëls geven sult, sult ghy van dien, die Ga naar margenoot7 vele heeft, Ga naar margenoot8 vele nemen, ende van dien, die weynige heeft, weynige nemen: een yeder sal na sijne erffenisse, die sy sullen erven, van sijne steden den Leviten geven.

9

Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:

10

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: Ga naar margenootc Ga naar margenoot9 Wanneer ghy over de Iordane gaet na het lant Canaan:

11

Soo sult ghy Ga naar margenoot10 maken, dat u steden te gemoete liggen, [die] u tot vrysteden sullen zijn: op dat de dootslager daer henen vliede, die eene Ga naar margenoot11 ziele Ga naar margenoot12 onwetens geslagen heeft.

12

Ende dese steden sullen u tot eene toevlucht zijn, voor den Ga naar margenoot13 [bloet] wreker: op dat de dootslager niet en Ga naar margenoot14 sterve, tot dat hy voor de vergaderinge aen het gerichte gestaen hebbe.

13

Ende dese steden, die ghy geven sult, sullen ses vrysteden voor u zijn.

14

Ga naar margenootd Drie deser steden sult ghy geven op dese zijde der Iordane, ende drie deser steden sult ghy geven in den lande Ga naar margenoot15 Canaan: vrysteden sullen het zijn.

15

Die selve ses steden sullen den kinderen Israëls, ende den vreemdelingh, ende den bywoonder in het midden van hen, tot eene toevlucht zijn: op dat daer henen vliede, wie eene ziele onversiens slaet.

16

Maer indien hy hem met een yseren instrument Ga naar margenoot16 geslagen heeft, dat hy gestorven zy, een dootslager is hy: dese dootslager sal Ga naar margenoot17 sekerlick Ga naar margenoot18 gedoot worden.

17

Ofte indien hy hem met eenen Ga naar margenoot19 hantsteen, waer van men soude konnen sterven, geslagen heeft, dat hy gestorven is, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoot worden.

18

Ofte indien hy hem met een houten hant-instrument, waer van men soude konnen sterven, geslagen heeft, dat hy gestorven zy, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoot worden.

19

De wreker des bloets, die sal den dootslager Ga naar margenoot20 dooden, als hy hem ontmoet, sal hy hem dooden.

20

Ga naar margenoote Indien hy hem oock door haet sal gestooten hebben, ofte met opset op hem geworpen heeft, dat hy gestorven zy:[kolom]

21

Ofte hem door vyantschap met sijne hant geslagen heeft, dat hy gestorven zy, de slager sal sekerlick gedoot worden, een dootslager is hy: de bloetwreker sal desen dootslager Ga naar margenoot21 dooden, als hy hem ontmoet.

22

Maer indien hy hem metter haest sonder vyantschap gestooten heeft: ofte eenigh instrument sonder opset op hem geworpen heeft:

23

Ofte Ga naar margenoot22 onversiens met eenigen steen, waer van men soude konnen sterven, ende hy dien op hem heeft doen vallen, dat hy gestorven zy: soo hy hem doch geen vyant en was, nochte sijn Ga naar margenoot23 quaet soeckende:

24

Soo sal de vergaderinge richten tusschen den slager, ende tusschen den bloetwreker; na dese selve rechten.

25

Ende de vergaderinge sal den Ga naar margenoot24 dootslager redden uyt de hant des bloetwrekers, ende de vergaderinge sal hem doen weder keeren tot sijne vrystadt, daer hy henen gevloden was: ende hy sal daer in blijven tot den Ga naar margenoot25 doot des Hoogepriesters, dien men met de Ga naar margenoot26 heylige olie gesalft heeft.

26

Doch indien de dootslager Ga naar margenoot27 eenighsins sal gaen uyt de palen sijner vrystadt, daer hy henen gevloden was;

27

Ende de bloetwreker hem sal vinden buyten de palen sijner vrystadt: soo de bloetwreker den dootslager sal dooden, het en sal hem geene Ga naar margenoot28 bloetschult zijn.

28

Want hy soude in sijne vrystadt gebleven zijn tot den doot des Hoogepriesters: maer na den doot des Hoogepriesters sal de dootslager Ga naar margenoot29 weder keeren tot het lant sijner besittinge.

29

Ende dese dingen sullen u-lieden zijn tot eene insettinge van recht, by uwe geslachten; in alle uwe wooningen.

30

Al wie Ga naar margenoot30 eene ziele slaet, Ga naar margenootf na den mont der getuygen Ga naar margenoot31 sal men den dootslager dooden: maer een eenigh getuyge en sal niet getuygen tegens eene ziele, Ga naar margenoot32 datse sterve.

31

Ende ghy en sult geene Ga naar margenoot33 versoeninge nemen voor de ziele des dootslagers, die Ga naar margenoot34 schuldigh is te sterven: want hy sal sekerlick gedoot worden.

32

Oock en sult ghy geene versoeninge nemen Ga naar margenoot35 voor dien die gevlucht is na sijne vrystadt, dat hy soude weder keeren om te woonen in het Ga naar margenoot36 lant, tot den doot des [Hoogen-] priesters.

33

Soo en sult ghy niet ontheyligen het lant, daer in ghy zijt; want het bloet, dat ontheylight het lant; ende voor het lant en sal geene versoeninge gedaen worden over het bloet, dat daer in vergoten is, als door ’t bloet des genen, die dat vergoten heeft.

34

Verontreynight dan het lant niet, daer in ghy gaet woonen, in welckes midden ick woonen sal: want ick Ga naar margenoot37 ben de HEERE, woonende in het midden der kinderen Israëls.

margenoota
Iosu. 21.2.
margenoot1
Al hoewel Godt den Leviten geene erffenisse, gelijck den anderen stammen, in Canaan heeft toegeleyt, soo heeft hy nochtans gewilt, dat sy al omme in het lant hare woonsteden souden hebben, om het volck te bequamer met Godts woort te bedienen, ende op de bewaringe des reynen Godtsdiensts acht ende toesicht te nemen.
margenoot2
Hier door worden verstaen, de naest omliggende landen ofte velden, die den Leviten souden dienen, niet alleen tot schueren ende stallinge voor koorn ende beesten, etc. maer oock, na sommiger gevoelen, tot bouwlant ende weydlant. siet Ierem. 32.7.
margenoot3
Boven de duysent ellen, die in het voorgaende vers vermelt zijn, noch een duysent, of, soo andere meynen, noch twee andere duysent ellen, dienende tot weyden ende ackerbouw, na sommiger gevoelen. Andere verstaen dat in dit vers verklaert wort de maniere van de voorseyde duysent ellen rontom de stadt te meten van het een quartier tot het ander, soo recht uyt, als in het ronde: of, dat hier nu gemeyne burgerlicke ellen verstaen worden, welcker twee duysent, maer een duysent heylige ellen maeckten: gelijck de sikel des heylighdoms eens soo veel deed’, als de gemeyne ofte burgerlicke sikel. Waer van het oordeel den verstandigen leser bevolen wort.
margenoot4
Hebr. van de zee.
margenootb
Iosu. 21.21.
margenoot5
Ofte, steden van toevlucht, toeloop. siet Ios. cap. 20. op vers 2.
margenoot6
Verst. die onwetende ende onwillens eenen dootslagh gedaen heeft, als ond. versen 11, 15, 22, 23.
margenoot7
Vergel. bov. 33. vers 54. ende siet Ios. cap. 21. versen 9, 16.
margenoot8
Hebr. vermenighvuldigen, D. vele steden nemen, ofte den Leviten geven.
margenootc
Deut. 19.2. Iosu. 20.2.
margenoot9
Of, als ghy over de Iordane sult gekomen zijn, etc.
margenoot10
Hebr. ghy sult u steden doen ontmoeten, of, maken te bejegenen, D. de vrysteden alsoo ordineeren, datse by der hant, ende niet verre af gelegen zijn, op dat de onschuldige dootslager op ’t spoedighste daer henen moge vlieden, ende niet vervalle in de hant des bloetwrekers. Vergel. Deuter. c. 19. vers 3. ende de aenteeck. aldaer.
margenoot11
D. eenen mensche doot geslagen heeft.
margenoot12
Hebr. door dwalinge, D. onwetende, als Deuter. 19.4, 5. alsoo ond. versen 15, 22, ende 23.
margenoot13
Siet versen 19, 20, 24, 27. alwaer hy bloetwreker genoemt wort.
margenoot14
Van de hant des bloetwrekers. siet Deut. 19.6.
margenootd
Deut. 4.41. Iosu. 20.8.
margenoot15
Over de Iordane. Vergl. Deut. 19. versen 8, 9, 10.
margenoot16
Verstaet niet onversiens, of, onwetende, maer wetens ende willens.
margenoot17
Hebr. sal stervende, ofte, metter doot gedoot worden, ende alsoo versen 17, 18, 21.
margenoot18
Al schoon hy in eene vrystadt mochte gevlucht zijn. siet Deut. 19.11, 12.
margenoot19
Hebr. steen der hant, D. metter hant geworpen.
margenoot20
Vergel. Deut. 19.12. ende bov. vers 12. ende onder vers 30.
margenoote
Deut. 19.11.
margenoot21
And. [mogen] dooden.
margenoot22
Hebr. sonder te sien. And. sonder [hem] te sien.
margenoot23
D. ongeluck, schade, quetsinge, veel min sijnen doot.
margenoot24
Verst. die onwillens ende onwetens sijnen naesten geslagen heeft, als vers 23.
margenoot25
Of, het sterven: ende soo in het volgende.
margenoot26
Zijnde alsoo een voorbeelt des Messiae, onses Hoogenpriesters ende Salighmakers Iesu Christi, die door sijnen doot het hantschrift onser sonden uytgewischt, ende ons met Gode versoent heeft. siet oock Levit. 21.10. ende vergl. Ps. 45.8. Ephes. 2. versen 16, 17. Col. cap. 2. vers 14. Hebr. 1.9.
margenoot27
Hebr. uytgaende uytgaen.
margenoot28
Hebr. bloet, D. bloetschult, of, dootslagh zijn. De sin is, Het sal hem by den Richteren voor geenen dootslagh toegereeckent worden. siet Genes. 37. op vers 26.
margenoot29
D. mogen weder keeren tot sijne vorige eygene woonplaetse.
margenoot30
D. eenen mensche ofte persoon het leven beneemt: het welcke sommige hier verstaen van ’t straffen des dootslagers.
margenootf
Deut. 17.6. ende 19.15.
margenoot31
Dit siet op den richter, ofte bloetwreker, die eenen dootslager niet mocht dooden, sonder voorgaende wettelicke overtuyginge.
margenoot32
Hebr. omte sterven, D. men sal niemant dooden op eenes menschen getuygenisse alleen.
margenoot33
D. geen versoengelt, ofte eenigh geschenck, om ’t leven des dootslagers te verschoonen, ofte hem (als men seyt) pardon te geven.
margenoot34
Die bevonden wort den doot verdient te hebben. Het Hebr. woort beteeckent, eenen ongerechtigen, of, eenen, die onrecht ende schult heeft: ende volgens oock eenen misdadigen: ende wort tegen gestelt den gerechtigen, rechtveerdigen ofte onschuldigen in saken van gerichte. Vergel. Deut. cap. 25. op vers 1. Andersins wort het oock in het gemeyn genomen voor eenen godtloosen, ongodtlicken, boosen, onvromen, die gedurighlick onrustigh ende woelende is in het quade, als Ies. 57.20. geschreven staet. Vergel. Iob 9.20.
margenoot35
And. voor het vlieden: Om hem te vergunnen dat hy niet behoeve te vlieden na eene vrystadt, ofte, dat hy daer in gevloden zijnde, soude van daer vrijelick tot sijne woonplaetse mogen weder keeren, voor den doot des Hoogepriesters.
margenoot36
Sijner besittinge, als boven vers 28. D. sijne vorige eygene woonplaetse.
margenoot37
Of, ick de HEERE bewoonende, etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken