Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiiij. Capittel.

Godt beschrijft de lantpalen van Canaan, vers 1, etc. ende noemtse, die het den kinderen Israëls sullen uytdeylen, 16.

1

VOorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:

2

Gebiedt den kinderen Israëls, ende seght tot hen; Wanneer ghy in het lant Canaan in gaet; soo sal dit het lant zijn, dat u ter erffenisse Ga naar margenoot1 vallen sal; het lant Canaan, na sijne Ga naar margenoot2 lantpalen.

3

Ga naar margenoota De zuyderhoeck nu sal u zijn van de woestijne Zin, Ga naar margenoot3 aen de zijden van Edom: ende de zuyder lantpale sal u zijn van ’t eynde der Ga naar margenoot4 soutzee tegen ’t Oosten:

4

Ende dese lantpale sal u omgaen van ’t Zuyden na den opgangh van Ga naar margenoot5 Akrabbim, ende doorgaen na Zin; ende Ga naar margenoot6 hare uytgangen sullen zijn, Ga naar margenoot7 van het Zuyden na Kades-Barnea: ende sy sal uytgaen na Ga naar margenoot8 Hazar-Addar, ende doorgaen na Ga naar margenoot9 Azmon.

5

Voorts sal dese lantpale omgaen van Azmon na de riviere Ga naar margenoot10 van Egypten: ende hare uytgangen sullen zijn Ga naar margenoot11 na de zee.

6

Aengaende de lantpale van het Ga naar margenoot12 Westen, daer sal u de Ga naar margenoot13 groote zee de lantpale zijn: Dit sal u lantpale van ’t Westen zijn.

7

Voorts sal u de lantpale van ’t Noorden dese zijn: van de groote zee af sult ghy u den bergh Ga naar margenoot14 Hor afteeckenen.

8

Van den bergh Hor sult ghy afteeckenen tot daer men komt te Ga naar margenoot15 Hamath: ende de uytgangen deser lantpale sullen zijn na Ga naar margenoot16 Zedad.

9

Ende dese lantpale sal uytgaen na Ziphron, ende hare uytgangen sullen zijn te Hazar-Enan: dit sal u de noorder lantpale zijn.

10

Voorts sult ghy u tot eene lantpale [kolom] tegen het Oosten afteeckenen van Hazar-Enan, na Ga naar margenoot17 Sepham.

11

Ende dese lantpale sal afgaen van Sepham, na Ribla, tegen het Oosten van Ain: daer na sal dese lantpale afgaen, ende strecken langhs den Ga naar margenoot18 oever van de zee Ga naar margenoot19 Cinnereth oostwaert.

12

Voorts sal dese lantpale afgaen Ga naar margenoot20 langhs de Iordane, ende hare uytgangen sullen zijn aen de soutzee: Dit sal u zijn het lant na sijne lantpalen rontomme.

13

Ende Mose geboodt den kinderen Israëls, seggende: Dit is ’t lant, dat ghy door het lot ten erve innemen sult, het welcke de HEERE den negen stammen, ende den halven stam te geven geboden heeft.

14

Want de stam van de kinderen der Rubeniten na het huys harer vaderen, ende de stam van de kinderen der Gaditen na het huys harer vaderen, hebben ontfangen: mitsgaders de halve stam van Manasse, Ga naar margenoot21 heeft hare erffenisse ontfangen.

15

Twee stammen, ende een halve stam hebben hare erffenisse ontfangen aen dese zijde der Iordane van Iericho oostwaert tegen den Ga naar margenoot22 opgangh.

16

Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:

17

Ga naar margenootb Dit zijn de namen der mannen, die u-lieden dat lant ten erve sullen uytdeylen: Eleazar de Priester, ende Iosua de sone van Nun.

18

Daer toe sult ghy Ga naar margenoot23 uyt elcken stam eenen Oversten nemen, om het lant ten erve uyt te deylen.

19

Ende dit zijn de namen deser mannen: van den stam Iuda, Caleb, sone van Iephunne.

20

Ende van den stam der kinderen Simeons, Semuël, sone van Ammihud.

21

Van den stam Benjamin, Elidad, sone van Chislon.

22

Ende Ga naar margenoot24 van den stam der kinderen Dans, de Overste Bukki, sone van Iogli.

23

Van de kinderen Iosephs; van den stam der kinderen Manasses, de Overste Hanniel, sone van Ephod.

24

Ende van den stam der kinderen Ephraims, de Overste Kemuël, sone van Siphtan.

25

Ende van den stam der kinderen Zebulons, de Overste Elizaphan, sone van Parnach.

26

Ende van den stam der kinderen Issaschars, de Overste Paltiël, sone van Azzan.

27

Ende van den stam der kinderen Asers, de Overste Ahihud, sone van Selomi.

28

Ende van den stam der kinderen van Naphtali, de Overste Pedaël, sone van Ammihud.

29

Dit zijnse, dien de HEERE Ga naar margenoot25 geboden heeft, den kinderen Israëls de erffenissen uyt te deylen, in den lande Canaan.

margenoot1
Door lotinge te deel sal vallen, ofte uytgedeylt worden.
margenoot2
Die in’t volgende beschreven worden: vergelijckt hier mede Genes. 10. op vers 19. ende c. 15. op vers 18. Exod. c. 23. vers 31. Deut. 1.7. ende 11. vers 24. Iosu. 1.4.
margenoota
Iosu. 15.1.
margenoot3
Dat is, langhs de lantpalen ofte grenzen der Edomiten. siet Iosu. 15.1.
margenoot4
Anders genoemt, de doodezee. Siet Genes. 14. op vers 3.
margenoot5
D. der scorpioenen: waer van dese plaetse den name kan hebben ontfangen. siet Deut. 8.15. Dit was aen het zuyd-eynde van de soutzee, ende ’t oost-eynde des geberghtes Edoms.
margenoot6
D. uytgangen deser lantpale.
margenoot7
And. tegen.
margenoot8
Dese twee plaetsen worden hier t’samen gevoeght, als na by malkanderen gelegen. Vergl. Ios. 15. vers 3. alwaerse van malkanderen worden afgescheyden, ende de eerste genoemt Hezron. De kaerten stellense beyde aen de Noordzijde van ’t geberghte Edoms, niet verre van Azmon.
margenoot9
Gelegen aen het west-eynde van het geberghte Edoms, niet verre van Gerar.
margenoot10
Die Egypten van het Ioodsche lant afscheyt. Vergelijckt Genes. cap. 15. op vers 18. Anders, na het dal, ofte, valleije van Egypten: want aldaer morassige leeghten waren.
margenoot11
Dat is, na ’t Westen. Siet Genes. cap. 12. op vers 8.
margenoot12
Hebr. zee. ende soo in het volgende.
margenoot13
Verstaet, de middelantsche zee, genoemt de groote zee, in vergelijckinge der andere wateren ende zeen ofte meyren, die ontrent het Ioodsche lant zijn.
margenoot14
Dit is niet geweest de bergh Hor, op welcken Aaron gestorven is, bov. c. 33. vers 38. maer een ander, oock genoemt Hermon, aen het west-eynde van ’t geberghte Libanon. Uyt vergelijckinge van Iosu. cap. 13. vers 5. met dit, ende het volgende versken. Dat de bergh Hermon verscheydene namen gehadt heeft, blijckt Deut. cap. 3. vers 9. ende c. 4. vers 48. Sommige nemen ’t voor een bergh aen de zee gelegen, die als een hooft, ofte kape (als wy nu spreken) uytstack.
margenoot15
Eene vermaerde Konincklicke stadt, aen den voet des geberghtes Libanon. Siet Genes. 10. vers 18. boven cap. 13. vers 21. Iosu. 13.5. Iudic. 3.3. 2.Sam. 8.9. 1.Reg. 8.65. 2.Reg. 14.25, 28. ende cap. 17. versen 24, 30. ende cap. 23. vers 33. Ierem. c. 49. vers 23. Ezech. c. 47. versen 16, 17. ende cap. 48. vers 1. Amos c. 6. vers 2. Zach. 9.2.
margenoot16
Dese ende de volgende plaetsen streckten langhs het geberghte Libanons van Hamath af, voorts aen de westzijde van de Iordane, daer die begint, tot aen de zee Kinnereth, ofte Gennezareth.
margenoot17
Oock, na sommiger gevoelen, genoemt Siphamoth, 1.Sam. 30.28.
margenoot18
Hebr. schouder.
margenoot19
Naderhant genoemt Gennezareth, bekent in de Euangelische historie. siet oock Deut. c. 3. op vers 17.
margenoot20
Hebr. na de Iordane, T.w. daer ende soo als deselve riviere van de zee Cinnereth voort loopt ende ten laetsten valt in de soutzee.
margenoot21
Hebr. hebben.
margenoot22
T.w. der sonne.
margenootb
Iosu. 14.1.
margenoot23
Hebr. eenen Oversten, of, Vorst, eenen Oversten uyt eenen stam.
margenoot24
Of, van den stam der kinderen Dans, een Overste: [T.w.] Bukki, etc. ende alsoo in het volgende.
margenoot25
Of, gestelt, verordineert heeft, om, etc. Vergel. 2.Sam. 6. op vers 21. ende c. 7. op vers 11. etc.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken