Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxxiij. Capittel.

Verhael van de optochten ende legeringen der kinderen Israëls van Egypten af tot aen het lant Canaan, vers 1, etc. Bevel van de inwoonderen des lants te verdrijven, ende de afgoderije uyt te roeijen, 50. met sware dreygementen, soo sy anders doen, 55. van ’t lant door het lot uyt te deylen, 54.

1

DIt zijn de reysen der kinderen Israëls, die uyt Egyptenlant uytgetogen zijn, na hare heyren; door de Ga naar margenoot1 hant van Mose ende Aaron.

2

Ende Mose schreef hare uyttochten, na hare reysen, Ga naar margenoot2 na den mont des HEEREN: ende dit zijn hare reysen, na hare uyttochten.

3

Ga naar margenoota Sy reysden dan van Rahmeses in de Ga naar margenoot3 eerste maent, op den vijftienden dagh der eerster maent: des anderen daeghs van Paesschen togen de kinderen Israëls uyt Ga naar margenoot4 door eene hooge hant, voor d’oogen aller Egyptenaren.

4

Ga naar margenoot5 Als de Egyptenaers begroeven de gene, welcke de HEERE onder hen geslagen hadde, alle eerstgeborene: oock hadde de HEERE Ga naar margenoot6 gerichten geoeffent aen hare goden.

5

Als de kinderen Israëls van Ga naar margenoot7 Rahmeses verreyst waren, soo legerden sy hen tot Succoth.

6

Ga naar margenootb Ende sy verreysden van Succoth, ende legerden hen in Etham, het welcke aen het eynde der woestijne is.

7

Ga naar margenootc Ende sy verreysden van Etham, ende keerden weder na Ga naar margenoot8 Pi-hachiroth, dat tegen over Baal-Zephon is: ende sy legerden hen voor Migdol.

8

Ende sy verreysden van Hachiroth, ende gingen over door het midden van de zee na de woestijne: ende sy gingen drie daghreysen in de woestijne Etham, ende legerden hen in Ga naar margenootd Mara.

9

Ende sy verreysden van Mara, ende quamen tot Ga naar margenoote Elim: In Elim nu waren twaelf waterfonteynen, ende seventigh palmboomen, ende sy legerden hen aldaer.

10

Ende sy verreysden van Elim, ende legerden hen aen de schelfzee.

11

Ende sy verreysden van de schelfzee, ende Ga naar margenootf legerden hen in de woestijne Ga naar margenoot9 Sin.

12

Ende sy verreysden uyt de woestijne Sin, ende sy legerden hen in Dophka.

13

Ende sy verreysden van Dophka, ende legerden hen in Alus.

14

Ende sy verreysden van Alus, ende legerden hen in Ga naar margenootg Raphidim, doch daer en was geen water voor ’t volck om te drincken.

15

Soo verreysden sy van Raphidim, ende Ga naar margenooth legerden hen in de woestijne Sinai.

16

Ende sy verreysden uyt de woestijne Sinai, ende Ga naar margenooti legerden hen in Ga naar margenoot10 Kibroth-taava:

17

Ende sy verreysden van Kibroth-taava, ende legerden hen in Hazeroth.

18

Ende sy verreysden van Hazeroth, ende legerden hen in Rithma.

19

Ende sy verreysden van Rithma, ende legerden hen in Rimmon-Perez.

20

Ende sy verreysden van Rimmon-Perez, ende legerden hen in Libna.[kolom]

21

Ende sy verreysden van Libna, ende legerden hen in Rissa.

22

Ende sy verreysden van Rissa, ende legerden hen in Kehelatha.

23

Ende sy verreysden van Kehelatha, ende legerden hen in het geberghte van Sapher.

24

Ende sy verreysden van het geberghte Sapher, ende legerden hen in Harada.

25

Ende sy verreysden van Harada, ende legerden hen in Makheloth.

26

Ende sy verreysden van Makheloth, ende legerden hen in Tachath.

27

Ende sy verreysden van Tachath, ende legerden hen in Tharah.

28

Ende sy verreysden van Tharah, ende legerden hen in Mithka.

29

Ende sy verreysden van Mithka, ende legerden hen in Hasmona.

30

Ende sy Ga naar margenootk verreysden van Hasmona, ende legerden hen in Moseroth.

31

Ende sy verreysden van Moseroth, ende legerden hen in Bene-Iaakan.

32

Ende sy verreysden van Bene-Iaakan, ende legerden hen in Hor-gidgad.

33

Ende sy verreysden van Hor-gidgad, ende legerden hen in Iotbatha.

34

Ende sy verreysden van Iotbatha, ende legerden hen in Abrona.

35

Ende sy verreysden van Abrona, ende legerden hen in Ezeon-Geber.

36

Ende sy verreysden van Ezeon-Geber, ende Ga naar margenootl legerden hen in de woestijne Ga naar margenoot11 Zin; dat is Kades.

37

Ende sy verreysden van Kades, ende Ga naar margenootm legerden hen aen den bergh Hor, aen het eynde des lants Edom.

38

Ga naar margenootn Doe gingh de Priester Aaron op den bergh Hor, Ga naar margenoot12 na den mont des HEEREN, ende sterf aldaer: in het veertighste jaer na den uyttocht der kinderen Israëls uyt Egyptenlant, in de Ga naar margenoot13 vijfde maent, op den eersten der maent.

39

Aaron nu Ga naar margenoot14 was hondert ende drie en twintigh jaer oudt; als hy sterf op den bergh Hor.

40

Ga naar margenooto Ende de Canaaniter, de Koningh van Ga naar margenoot15 Harad, die in het Zuyden woonde in den lande Canaan, hoorde dat de kinderen Israëls aen quamen.

41

Ende sy Ga naar margenootp verreysden van den bergh Hor, ende legerden hen in Zalmona.

42

Ende sy verreysden van Zalmona, ende legerden hen in Phunon.

43

Ende sy verreysden van Phunon, ende Ga naar margenootq legerden hen in Oboth.

44

Ende sy verreysden van Oboth, ende legerden hen aen de heuvelkens Ga naar margenoot16 Abarim in de lantpale Moabs.

45

Ende sy verreysden van de heuvelkens [Abarim] ende legerden hen in Ga naar margenoot17 Dibon-Gad.

46

Ende sy verreysden van Dibon-Gad, ende legerden hen in Almon-Diblathaim.

47

Ende sy verreysden van Almon-Diblathaim, ende legerden hen in de bergen Ga naar margenoot18 Abarim, tegen Ga naar margenoot19 Nebo.

48

Ende sy verreysden van de bergen Abarim, ende legerden hen in de vlacke velden der Moabiten, aen de Iordane van Ga naar margenoot20 Iericho.

49

Ende sy legerden hen aen de Iordane van Beth-Iesimoth, tot aen Ga naar margenootr Abel- Ga naar margenoot21 Sittim: in de vlacke velden der Moabiten.

50

Ende de HEERE sprack tot Mose in de vlacke velden der Moabiten, aen de Iordane van Iericho, seggende:

51

Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende seght tot hen: Wanneeer ghylieden over de Iordane sult gegaen zijn in ’t lant Canaan:

[Folio 75v\Lantpalen Canaans, en uytdeylers--des selven.]
[fol. 75v\Lantpalen Canaans, en uytdeylers--des selven.]

52

Ga naar margenoots Soo sult ghy alle inwoonderen des lants voor u aengesichte uyt de besittinge verdrijven, ende alle hare beeldnissen verderven: oock sult ghy alle hare Ga naar margenoot22 gegotene beelden verderven, ende alle hare Ga naar margenoot23 hooghten verdelgen.

53

Ende ghy sult het lant in erflicke besittinge nemen, ende daer in woonen: want ick heb u dat lant gegeven, om het selve erflick te besitten.

54

Ende ghy sult het lant in erflicke besittinge nemen door het lot, na uwe geslachten, Ga naar margenoott den genen, Ga naar margenoot24 die vele zijn, sult ghy hare erfnisse meerder maken, ende dien, die weynigh zijn, sult ghy hare erfnisse minder maken; waer henen Ga naar margenoot25 yemanden het lot sal uytgaen, dat sal hy hebben: na de stammen uwer vaderen sult ghy de erffenisse nemen.

55

Maer indien ghy de inwoonderen des lants niet en sult voor u aengesichte uyt de besittinge verdrijven, soo sal het geschieden, dat, die ghy van hen sult laten over blijven, Ga naar margenootv tot Ga naar margenoot26 doornen sullen zijn in uwe oogen, ende tot prickelen in uwe zijden, ende sullen u Ga naar margenoot27 benauwen op het lant, daer inne ghy woont.

56

Ende het sal geschieden, dat ick u sal doen, gelijck als ick hen dachte te doen.

margenoot1
D. door het beleyt.
margenoot2
D. op des HEEREN bevel.
margenoota
Exod. 12.37.
margenoot3
Genaemt Abib, anders Nisan. siet Exod. 12.2. ende c. 13. vers 4. Deut. 1. op vers 3.
margenoot4
Siet Exod. 14. op vers 8.
margenoot5
Al hoewel de Egyptenaers door dese begraefnissen harer eerstgeborenen ten hooghsten mochten vertoornt ende verbittert zijn geworden tegens de Israëliten, die sy voor hare oogen sagen vertrecken, heeftse Godt nochtans alsoo verslagen ende vertsaeght gemaeckt, dat sy het herte niet hebben gehadt, om de kinderen Israëls eenigh leet te doen, ofte haer vredelick vertreck te verhinderen.
margenoot6
Siet Exod. 12. op vers 12. ende vergl. Iesa. 19.1.
margenoot7
Siet Genes. 47. op vers 11.
margenootb
Exod. 13.20.
margenootc
Exod. 14.2.
margenoot8
Siet Exod. 14. op vers 2.
margenootd
Exod. 15.22, 23.
margenoote
Exod. 15.27.
margenootf
Exod. 16.1.
margenoot9
Alwaer sy tegens den HEERE murmureerende, eerst het Manna bekomen hebben. Dese woestijne is te onderscheyden van de andere woestijne Zin, ofte Tsin, ond. vers 36.
margenootg
Exod. 17.1.
margenooth
Exod. 19.1
margenooti
Bov. 11.34, 35.
margenoot10
D. lustgraven.
margenootk
Deut. 10.6.
margenootl
Boven 20.1.
margenoot11
Siet bov. c. 13. op vers 21.
margenootm
Boven 20.22.
margenootn
Boven 20.25. Deut. 32.50.
margenoot12
D. na Godes ordinantie ende bevel.
margenoot13
By de Ioden genaemt Ab, passende op onsen Iulius ende Augustus.
margenoot14
Hebr. was een soon van hondert ende drie en twintigh jaer.
margenooto
Boven 21.1.
margenoot15
Of, de Koningh Harad. siet de historie van desen, boven c. 21. versen 1, 2, 3. ende de aenteeck. aldaer.
margenootp
Boven 21.4.
margenootq
Boven 21.10.
margenoot16
Zijnde bergen in het lant der Moabiten gelegen, ende het selve scheydende van het lant der Ammoniten. siet onder vers 47.
margenoot17
Tot onderscheyt van een ander Dibon, dat den kinderen van Ruben toegedeylt is, Ios. 13. versen 15, 17.
margenoot18
Streckende van by de doodezee, ofte het zuyd-eynde Arnons tot aen Nebo.
margenoot19
Siet Deut. 34.1.
margenoot20
D. daer dese riviere tegen over Iericho is loopende: alsoo elders meer.
margenootr
Boven 25.1. Iosu. 2.1.
margenoot21
Eenige meynen, dat dit deselve plaetse is, die boven alleenlick Sittim genoemt is, c. 25. vers 1. ende hier genoemt Abel-Sittim, ten aensien van de klage ende rouwe, die de kinderen Israëls aldaer bedreven over de plage des Heeren.
margenoots
Deut. 7.2, 3, etc.
margenoot22
Hebr. beelden van gietinge, of, gegotene dingen.
margenoot23
Siet Levit. 26. op vers 30.
margenoott
Bov. 26.54. etc.
margenoot24
Siet boven 26. op vers 54.
margenoot25
Hebr. hem.
margenootv
Iosa. {Iosu.} 23.13. Iudic. 2.3.
margenoot26
D. sy sullen u eene gedurige quellinge ende verdriet zijn, sy sullen u lust ende ruste benemen: mitsgaders u verleyden tot sonden, om welcker wille mijn toorn tegens u ontsteken sal. siet Ios. 23.13. Iudic. 2.3. ende vergl. Exod. 23.33. en 34. vers 12. Deut. 7.16. De waerheyt deses Godtlicken dreygements hebben de Israëliten doorgaens ondervonden, tot Davids tijden toe.
margenoot27
Ofte, vyantlick handelen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken