Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het iiij. Capittel.

Vermaningen tot onderhoudinge van Godts geboden, sonder die eenighsins te veranderen, vers 1, etc. met voorstellinge soo van de straffen der ongehoorsamen, 3. als van den zegen ende lof der gehoorsamen, 4. Verhael van ’t geven der wet, 9. wijtloopigh ende ernstigh verbodt van allerleije afgoderije door beelden ende gelijckenissen, met sware dreygementen, ende troostelicke beloften, 15. Verhael van Godts bysondere weldaden aen Israël bewesen, die hen tot gehoorsaemheyt behooren te bewegen, 32. Verordeninge van drie vrysteden aen dese zijde der Iordane, 41. Voorrede van de volgende wederhalinge der wetten Godes, 44.

1

NU dan Israël; hoort na de Ga naar margenoota insettingen ende na de rechten, die ick u-lieden leere te doen: op dat ghy levet, ende henen in komet, ende ervet dat lant, dat u de HEERE, uwer vaderen Godt, geeft.

2

Ghy en sult tot dit woort, dat ick u gebiede, Ga naar margenootb niet toe doen, oock daer van niet af doen: op dat ghy bewaret de geboden des HEEREN uwes Godts, die ick u gebiede.

3

Uwe oogen die hebben gesien, wat Godt Ga naar margenoot1 om Ga naar margenootc Baal-Peor gedaen heeft: want alle man, die Baal-Peor na volghde, dien heeft de HEERE uwe Godt uyt het midden van u verdaen.

4

Ghy daer en tegen, die den HEERE, uwen Godt, aenhinget, ghy zijt heden alle levendigh.

5

Siet, ick hebbe u geleert de insettingen ende rechten, gelijck als de HEERE, mijn Godt, my geboden heeft: op dat ghy alsoo doet in het midden des lants, daer ghy na toe gaet om dat te erven.

6

Behoudtse dan, ende doetse; want Ga naar margenoot2 dat sal uwe wijsheyt ende u verstant zijn voor de oogen der volckeren: die alle dese insettingen hooren sullen, ende seggen; Ga naar margenoot3 Dit selve groote volck alleen, is een wijs ende verstandigh volck.

7

Ga naar margenootd Want wat groot volck is’er, welck de goden [soo] Ga naar margenoot4 na by zijn; als de HEERE onse Godt, Ga naar margenoot5 soo dickwils wy hem aenroepen?

8

Ende wat groot volck is’er, dat [soo] rechtveerdige insettingen ende rechten heeft, als dese gantsche wet is, die ick heden Ga naar margenoot6 voor u aengesichte geve?

9

Alleenlick wacht u, ende bewaert uwe ziele Ga naar margenoot7 wel, dat ghy niet en vergetet de dingen, die uwe oogen gesien hebben; ende datse niet van u herte en wijcken, alle de dagen uwes levens: ende ghy sultse Ga naar margenoote uwen kinderen, ende uwen kints kinderen bekent maken.

10

Ten dage als Ga naar margenoot8 ghy voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts aen Horeb stondet; als de HEERE tot my seyde; Vergadert my dit volck, ende ick salse mijne woorden doen hooren, die sy sullen leeren, om my te vreesen alle de dagen, die sy op den aerdbodem sullen leven, ende sullense hare kinderen leeren;

11

Ende ghylieden naderdet ende stondet beneden dien bergh; Ga naar margenootf (die bergh nu brandde van vyer, tot aen het Ga naar margenoot9 midden des hemels; daer was duysternisse, wolcken, ende donckerheyt.)

12

Soo sprack de HEERE tot u uyt het midden des vyers: ghy hoordet de stemme der woorden, maer ghy en saeght geene Ga naar margenoot10 gelijckenisse, Ga naar margenoot11 behalven de stemme.

13

Doe verkondighde hy u sijn verbont, dat hy u geboodt te doen, de tien Ga naar margenoot12 woorden, ende schreefse op twee steenen tafelen.

14

Oock geboodt my de HEERE ter selver tijt, dat ick u insettingen ende rechten leeren soude: op dat ghy die dedet in dat lant, na ’t welcke ghy doortreckt om dat te erven.[kolom]

15

Wacht u dan wel Ga naar margenoot13 voor uwe zielen: (want ghy hebt geene gelijckenisse gesien, ten dage als de HEERE op Horeb uyt het midden des vyers tot u sprack.)

16

Op dat ghy Ga naar margenoot14 u niet en verdervet, ende maket u yet gesnedens, de gelijckenisse van Ga naar margenoot15 eenigh beelt: de gedaente van man ofte wijf;

17

De gedaente van eenigh beest, dat op der aerden is; de gedaente van eenigen gevleugelden vogel, die Ga naar margenoot16 door den hemel vlieght.

18

De gedaente van yet, dat op den aerdbodem kruypt; de gedaente van eenigen visch, die in het water is onder de aerde.

19

Dat ghy oock uwe oogen niet op en heffet na den hemel, ende aensiet de sonne, ende de mane, ende de sterren, des hemels gantsche heyr; ende wordet aengedreven, dat ghy u voor die buyget, ende haer dienet: Ga naar margenoot17 dewelcke de HEERE uwe Godt allen volcken onder den gantschen hemel heeft uytgedeylt.

20

Maer u-lieden heeft de HEERE aengenomen, ende uyt den Ga naar margenoot18 yser-oven, uyt Egypten, uytgevoert: op dat ghy hem Ga naar margenoot19 tot een Ga naar margenootg erfvolck soudet zijn, gelijck het te desen dage is.

21

Ga naar margenoot20 Oock Ga naar margenooth vertoornde sich de HEERE over my, om u-lieder woorden: ende hy swoer, dat ick over de Iordane niet soude gaen, ende dat ick niet soude komen in dat goede lant, dat de HEERE, uwe Godt, u ter erffenisse geven sal.

22

Want ick sal in dit lant sterven; ick en sal over de Iordane niet gaen: maer ghy sulter over gaen, ende dat selve goede lant erven.

23

Wacht u, dat ghy het verbont des HEEREN uwes Godts, het welck hy met u Ga naar margenoot21 gemaeckt heeft, niet en vergetet: dat ghy u een Ga naar margenoot22 gesneden beelt soudet maken, de gelijckenisse van yets, dat de HEERE uwe Godt u Ga naar margenoot23 verboden heeft.

24

Want de HEERE uwe Godt die is een Ga naar margenooti verteerende Ga naar margenoot24 vyer, Ga naar margenootk een Ga naar margenoot25 yverigh Godt.

25

Wanneer ghy nu kinderen ende kints kinderen gewonnen sult hebben, ende in den lande Ga naar margenoot26 oudt geworden sult zijn; ende u sult verderven, dat ghy gesnedene beelden maeckt, de gelijckenisse van Ga naar margenoot27 eenigh dingh; ende doet dat Ga naar margenoot28 quaet is in de oogen des HEEREN uwes Godts, om hem tot toorn te verwecken:

26

Soo roep ick heden den Ga naar margenoot29 hemel ende de aerde tot getuygen tegens u-lieden, dat ghy Ga naar margenoot30 voorseker haest sult omkomen van dat lant, daer ghy over de Iordane na toe treckt, om dat te erven: ghy sult uwe dagen daer in niet verlengen, maer Ga naar margenoot31 gantschelick verdelght worden.

27

Ende de HEERE sal u Ga naar margenootl verstroijen onder de volcken: ende ghy sult Ga naar margenoot32 een kleyn volcksken in getale over blijven onder de Heydenen, daer de HEERE u henen leyden sal.

28

Ende aldaer sult ghy goden dienen die Ga naar margenootm ’s menschen handen werck zijn: hout ende steen, die niet en sien, noch hooren, noch eten, noch riecken.

29

Dan sult ghy van daer den HEERE uwen Godt soecken, ende vinden: als ghy hem soecken sult met u Ga naar margenoot33 gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele.

30

Wanneer ghy in anghst sult zijn, ende

[Folio 79v\Vermaningen aen Israël. Vrij--steden over de Jordane.]
[fol. 79v\Vermaningen aen Israël. Vrij--steden over de Jordane.]

u Ga naar margenoot34 alle dese dingen sullen treffen; in ’t laetste der dagen, Ga naar margenoot35 dan sult ghy weder keeren Ga naar margenoot36 tot den HEERE uwen Godt, ende sijne stemme gehoorsaem zijn.

31

Want de HEERE uwe Godt is een barmhertigh Godt; hy en sal u niet verlaten, noch u verderven: ende hy sal het verbont Ga naar margenoot37 uwer vaderen, dat hy hen gesworen heeft, niet vergeten.

32

Want, vraeght doch na de vorige dagen, die voor u geweest zijn, van dien dage af, dat Godt den mensche op der aerden geschapen heeft, van het Ga naar margenoot38 [een] eynde des hemels, tot aen het [ander] eynde des hemels; oft alsulck een groot dingh geschiet ofte gehoort zy, als dit?

33

Oft een volck gehoort hebbe de stemme Godes, sprekende uyt het midden des vyers, gelijck als ghy gehoort hebt, ende zy levendigh gebleven?

34

Ofte, of Godt versocht heeft te gaen om sich een volck uyt het midden eenes volcks aen te nemen, door Ga naar margenoot39 versoeckingen, door teeckenen, ende door wonderen, ende door Ga naar margenoot40 strijt, ende door eene stercke hant, ende door eenen uytgestreckten arm, ende met groote Ga naar margenoot41 verschrickingen: na al het gene, dat de HEERE uwe Godt u-lieden voor uwe oogen in Egypten gedaen heeft.

35

U is het getoont, op dat ghy wetet, dat de HEERE Ga naar margenoot42 die Godt zy: daer en is niemant meer Ga naar margenootn Ga naar margenoot43 dan hy alleen.

36

Ga naar margenoot44 Van den hemel heeft hy u sijne stemme laten hooren, om u te onderwijsen: ende Ga naar margenoot45 op der aerde heeft hy u sijn groot vyer laten sien, ende ghy hebt sijne woorden uyt het midden des vyers gehoort.

37

Ende om dat hy uwe vaderen lief hadde, ende Ga naar margenoot46 haer zaet na hen verkoren hadde; soo Ga naar margenooto heeft hy u Ga naar margenoot47 voor sijn aengesichte door sijne groote kracht uyt Egypten uytgevoert:

38

Om volcken, die grooter ende machtiger waren, als ghy, voor u aengesichte uyt de besittinge te verdrijven: om u in te brengen, dat hy u haerlieder lant ter erffenisse gave, als het te desen dage is.

39

Soo sult ghy heden weten, ende Ga naar margenoot48 in u herte hervatten; dat de HEERE die Godt is, boven in den hemel, ende onder op der aerden, niemant meer.

40

Ende ghy sult houden sijne insettingen, ende sijne geboden, die ick u heden gebiede, op dat het u ende uwen kinderen na u wel gae: ende op dat ghy de dagen verlenget in den lande, dat de HEERE uwe Godt u geeft, Ga naar margenoot49 voor altoos.

41

Ga naar margenootp Doe Ga naar margenoot50 scheydde Mose drie steden uyt, aen dese zijde der Iordane, tegen den opgangh der sonne:

42

Op dat daer henen vloode de dootslager, die sijnen naesten onwetende doot slaet, dien hy Ga naar margenoot51 van gisteren [ende] eergisteren niet en hatede: dat hy in eene van dese steden vloode, ende levendigh bleve:

43

Ga naar margenootq Ga naar margenoot52 Bezer, in de woestijne, in ’t effen lant, Ga naar margenoot53 voor de Rubeniten: ende Ramoth in Gilead, voor de Gaditen, ende Golan in Basan, voor de Manassiten.

44

Dit is nu de wet, die Mose den kinderen Israëls voorstelde.

45

Ga naar margenoot54 Dit zijn de Ga naar margenoot55 getuygenissen, ende de insettingen, ende de rechten, die Mose sprack tot de kinderen Israëls, als sy uyt Egypten waren uytgetogen.

46

Aen dese zijde van de Iordane, in het dal tegen over Ga naar margenoot56 Beth-Peor, in den lande [kolom] Sihons, des Koninghs der Amoriten, die te Hesbon woonde: welcken Mose Ga naar margenootr sloegh, ende de kinderen Israëls, als sy uyt Egypten waren uytgetogen;

47

Ende sijn lant in besittinge genomen hadden; daer toe ’t lant van Ga naar margenoots Og, Koningh van Basan; twee Koningen der Amoriten, die aen dese zijde van de Iordane waren, tegen der sonnen opgangh.

48

Van Aroër af, dat aen den Ga naar margenoot57 oever der beke Arnon is, tot aen den bergh Ga naar margenoot58 Sion, welcke is Hermon.

49

Ende al ’t vlacke velt aen dese zijde der Iordane, na het Oosten, tot aen de Ga naar margenoot59 zee des vlacken veldes, onder Ga naar margenoot60 Asdoth Pisga.

margenoota
Levit. 19.37. ende 20.8 ende 22.31.
margenootb
Onder 12.32. Prov. 30.6. Apoc. 22.18.
margenoot1
D. om de afgoderije met den Baal-Peor bedreven. And. tegen, van wegen, met.
margenootc
Num. 25.4. Ios. 22.17.
margenoot2
D. dit sult ghy voor de ware wijsheyt ende kloeckheyt houden, ende daer van onder de omliggende volcken openbare professie doen: waer by ick alsoo sal wercken, datse u alleen voor een recht wijs ende kloeck volck sullen houden.
margenoot3
Anders, immers, of, gewisselick, is dit groote volck, etc.
margenootd
Deut. 26.19.
margenoot4
D. Godtlicke genadige tegenwoordigheyt alsoo bewijsende met allerleije zegeningen, ende bysonderlick met seer wonderlicke, gereede, ende krachtige hulpe in nooden ende swarigheden.
margenoot5
Hebr. in al ons roepen tot hem, D. soo dickwils wy hem aenroepen: ofte, in alles, daerom wy hem aenroepen.
margenoot6
And. u voorstelle.
margenoot7
Hebr. seer: ende alsoo vers 15. etc.
margenoote
Onder 6.7. ende 11.19.
margenoot8
Dit moet men in ’t gros verstaen van ’t gantsche volck Israëls: want de gene die te dier tijt aen den bergh Horeb stonden, waren nu al verstorven, bov. 2. versen 14, 15, 16. hoewel het gelooflick is, datter van de tegenwoordighlick levende, die doe jongh waren, mede by hare vaderen aen den bergh Horeb gestaen hebben.
margenootf
Exod. 19.18.
margenoot9
Hebr. tot aen het herte des hemels, D. midden in de lucht. Alsoo in’t herte van de zee, Exod. 15.8. Prov. 23.34. ende c. 30. vers 19. item, in het herte der eycke, 2.Sam. 18. vers 14. in het herte der aerde, Matth. 12.40.
margenoot10
T.w. waer door Godt soude afgebeeldet zijn.
margenoot11
D. maer hoordet alleen de stemme.
margenoot12
D. geboden.
margenoot13
D. ten besten van uwe zielen, draeght goede sorge voor uwe zielen. Vergel. Ios. 23.11. Ier. 17. vers 21. Mal. 2. 15, 16.
margenoot14
And. het niet en verdervet.
margenoot15
Verstaet tot eenigh Religieus ofte Godtsdienstigh gebruyck. Want dit gaet het burgerlick, noodigh, ende matigh gebruyck van schilderijen, statuen, kaerten, munten, etc. niet aen, nochte oock den cieraet des Tabernakels, dien de Heere selfs bevolen heeft.
margenoot16
D. door, ofte in de lucht.
margenoot17
D. om datse geen Godt, maer Godts schepselen zijn, die hy tot een gemeyn gebruyck ende dienst der menschen geschapen heeft.
margenoot18
Verstaet, eenen smelt-oven, ofte, smeltketel, daer men yser in smelt. Siet 1.Reg. 8.51. Egypten wort daer by vergeleken, van wegen de benauwtheyt ende de elende, die Israël aldaer uytgestaen ende geleden hadde.
margenoot19
Siet Exod. 19. vers 5. Tit. 2.14.
margenootg
Exod. 19.5.
margenoot20
Siet bov. 1.37
margenooth
Boven 1.37. ende 3.26. ende 31.2. ende 34.4.
margenoot21
Siet Gen. 15. op versen 17, 18.
margenoot22
Of, gegraven.
margenoot23
Hebr. geboden heeft. Van dit gebruyck deses woorts siet Lev. 4. op vers 2. ende bov. 2.37.
margenooti
Onder 9.3. Hebr. 12.29.
margenoot24
Godt wort vergeleken by een vyer, van wegen sijnen haet ende schrickelicken toorn tegens de sonde, ende den sondaer, die hy met tijdelicke, ende insonderheyt eeuwige straffen (soo hy ongeloovigh ende onboetveerdigh blijft) vervolght ende verteert, gelijck een aengesteken ende brandende vyer seer sterck doordringht, ende alles, wat brandelick is, wijt ende zijd verteert. siet ond. 9.3. ende 32.22. Ps. 21. vers 10. ende 78.21. Iesa. 33. vers 14, etc. Ierem. cap. 4. vers 4. Hebr. 12.29.
margenootk
Exod. 20.5. ende 34.14. Onder 5.9. ende 6.15.
margenoot25
Die jaloers is, alleen als Godt wil gekent ende ge-eert zijn, ende geenen medegenoot neffens sich, die eere toestaet. (Ies. 42.8. ende 48. vers 11.) houdende sterck ende vyerighlick over alles, wat sijne eere aen gaet, ende vyantlick hatende alles wat daer tegens strijt.
margenoot26
D. lange gewoont sult hebben.
margenoot27
Siet boven versen 16, 17, 18, 19. en Exo. 20. op vers 4.
margenoot28
D. dat hem mishaeght, ofte qualick bevalt.
margenoot29
D. alle hemelsche ende aertsche schepselen. Dit is eene maniere van spreken, waer door de onvernuftige schepselen tegens den mensche, vermits verstocktheyt ende ongevoeligheyt, worden ingevoert, om hem door natuerlicke redenen die hy in het aenschouwen ende gebruycken van dien behoort te betrachten, van sijne hartneckigheyt ende ondanckbaerheyt tegen den machtigen ende goedigen Godt aen te klagen ende te overtuygen. Siet onder cap. 30. vers 19. ende 31.28. ende vergelijckt onder cap. 32. vers 1. Iesa. 1.2. Mich. 6.2.
margenoot30
Hebr. omkomende omkomen.
margenoot31
Hebr. verdelght wordende verdelght worden.
margenootl
Onder 28.62, 64.
margenoot32
Hebr. lieden van getale, D. die haest getelt zijn. Siet Genes. 34.30.
margenootm
Psalm 115.4. ende 135.15.
margenoot33
Siet onder cap. 6. op vers 5.
margenoot34
Hebr. alle dese woorden, ofte, saken sullen vinden. Siet gelijcke maniere van spreken ond. 31.17. en 1.Sam. 23.17. verstaet die voorgeseyde elenden. Siet bov. versen 26, 27.
margenoot35
Dit (als oock het voorgaende vers) schijnt eene Prophetie te zijn van de bekeeringe der Ioden. Vergel. onder cap. 30. versen 1, 2, 3, etc. Hos. c. 3. vers 5. And. ende ghy u bekeeren sult tot den Heere uwen Godt, etc. ende dan in’t volgende vers, soo en sal hy u niet verlaten, etc.
margenoot36
And. tot den Heere uvven Godt toe. Siet hier van Ioël 2. op vers 12.
margenoot37
D. met uwe vaderen opgerecht, als de volgende woorden aenwijsen.
margenoot38
D. in de gantsche werelt, die onder den hemel gelegen is, van het eene eynde der werelt tot het ander. alsoo ond. c. 30. vers 4. Matt. c. 24. vers 31. Marc. cap. 13. vers 27.
margenoot39
Door dewelcke Pharao versocht wert, of hy Israël soude laten trecken: ende Israël, of sy haren Godt souden vertrouwen. siet van ’t woort, versoecken, Gen. 21. op vers 1.
margenoot40
Soo tegen Pharao, dien Godt met sijn gantsch heyrleger in de roode zee gestort ende verdelght heeft, als tegen Sihon, ende Og, de Koningen der Amoriten.
margenoot41
Die eerst over de Egyptenaren, ende daer na over andere volcken gekomen zijn. siet Exod. 23. vers 27. ende bov. 2. vers 25. ende ond. 34. vers 12. Anders, verschrickelickheden, D. schrickelicke daden.
margenoot42
D. alleen de ware Godt zy, als de volgende woorden uytwijsen.
margenootn
Onder 32.39. Iesa. 45.5, 18, 22. Marc. 12.29, 32.
margenoot43
Of, behalven hy alleen, buyten hem alleen.
margenoot44
D. uyt de lucht.
margenoot45
T.w. op den bergh Sinai.
margenoot46
Hebr. sijn zaet na hem, D. eens yederen zaet na hem.
margenooto
Exod. 13.3, 9, 14.
margenoot47
And. met sijn aengesichte, Dat is, sijne tegenwoordigheyt sonderlinge betoonende door de wolcken-colomne ende vyer-colomne, ende u steeds als onder sijne oogen hebbende, om u over al te geleyden. Vergelijckt Exod. c. 13. vers 21. ende 14.19, 20.
margenoot48
D. indachtigh zijn ende behertigen.
margenoot49
Verstaet, met conditie van gehoorsaemheyt. Vergel. bov. versen 26. 27. Hebr. alle de dagen. Welcke woorden oock konnen gevoeght worden in ’t begin van het vers: Houdt alle de dagen, T.w. uwes levens, altijt.
margenootp
Num. 35.6, 14.
margenoot50
Volgens Godts bevel, Num. 35.14.
margenoot51
D. van te voren.
margenootq
Ios. 20.8.
margenoot52
Siet Ios. 20. op vers 8.
margenoot53
Hebr. voor den Rubenijt, ende soo in ’t volgende. And. van, of, der: ende soo in het volgende.
margenoot54
Verstaet, die in de volgende Capittelen verhaelt worden.
margenoot55
Verstaet, Godts heylige leere, getuygende van sijn wesen, wille, ende wercken. siet onder 6.17. ende Psalm 19.8, etc.
margenoot56
Siet bov. 3. op vers 29.
margenootr
Num. 21.24. Boven 1.4.
margenoots
Num. 21.33. Boven 3.3.
margenoot57
Hebr. aen de lippe. siet Gen. 41. op vers 3.
margenoot58
Siet bov. 3.9.
margenoot59
Verst. de doode- zee, of soutzee. siet Gen. 14. op vers 3.
margenoot60
Siet bov. 3. op vers 17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken