Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het v. Capittel.

Wederhalinge der tien geboden Godts, met eene voorrede, 1, etc. van de verschrickinge ende het versoeck des volcks, dat sy de stemme Godes alsoo niet meer mochten hooren, maer dat Godt door Mose met hen wilde spreken, 22. Sulcks de Heere toe staet, 30. vermaninge tot gehoorsaemheyt, 32.

1

ENde Mose riep het gantsche Israël, ende seyde tot hen: Hoort, Israël, de insettingen ende rechten, die ick heden voor uwe ooren spreke: dat ghyse leert, ende waer neemt, om deselve te doen.

2

De HEERE onse Godt heeft een Ga naar margenoota verbont met ons Ga naar margenoot1 gemaeckt aen Ga naar margenoot2 Horeb.

3

Met Ga naar margenoot3 onse vaderen heeft de HEERE Ga naar margenoot4 dit verbont niet gemaeckt, maer met ons; wy, die wy hier heden alle levendigh zijn.

4

Ga naar margenoot5 [Van] aengesicht tot aengesicht heeft de HEERE met u op den bergh gesproken uyt het midden des vyers,

5

(Ick stont te dier tijt tusschen den HEERE ende tusschen u, om u des HEEREN woort aen te seggen: want ghy Ga naar margenootb vreesdet voor het vyer ende en klomt niet op den bergh) seggende:

6

Ga naar margenoot6 Ga naar margenootc Ick ben de HEERE uwe Godt die u uyt Egyptenlant uyt den Ga naar margenoot7 diensthuyse uytgeleyt hebbe.

7

Ghy en sult geene andere goden voor mijn aengesichte hebben.

8

Ga naar margenootd Ghy en sult u geen gesneden beelt maken, [noch] eenige gelijckenisse, [van] dat boven in den hemel, ofte dat onder op der aerden is: ofte dat in ’t water onder de aerde is.

9

Ghy en sult u voor die niet buygen, nochte haer dienen: want ick de HEERE, uwe Godt, ben een Ga naar margenoote Ga naar margenoot8 yverigh Godt, die de Ga naar margenoot9 misdaet der vaderen besoecke aen de kinderen, ende Ga naar margenoot10 aen het derde, ende aen het vierde [lidt] der gener die my haten;

10

Ende Ga naar margenoot11 doe barmhertigheyt aen duysenden der gener die my lief hebben, ende mijne geboden onderhouden.

11

Ghy en sult den Ga naar margenootf name des HEEREN uwes Godts niet Ga naar margenoot12 ydelick Ga naar margenoot13 gebruycken: want de HEERE en sal niet onschuldigh houden den genen, die sijnen naem ydelick gebruyckt.

12

Onderhoudt den Ga naar margenootg Sabbathdagh dat ghy dien heyliget: Ga naar margenoot14 gelijck als de HEERE uwe Godt u geboden heeft.

13

Ses dagen sult ghy arbeyden, ende al u werck doen.

14

Maer de sevende dagh, is de Sabbath des HEEREN uwes Godts: [dan] en sult ghy geen werck doen, ghy, noch uw’ soon, noch uwe dochter, noch uw’ dienstknecht, noch uwe dienstmaeght, noch uw’ os, noch u ezel, noch eenigh van u vee: noch de vreemdelingh, die in uwe poorten is, op dat uwe dienstknecht ende uwe dienstmaeght ruste, gelijck als ghy.

[Folio 80r\VVederhalinge der tien--Geboden.]
[fol. 80r\VVederhalinge der tien--Geboden.]

15

Want ghy sult gedencken, dat ghy een dienstknecht in Egyptenlant geweest zijt, ende dat de HEERE, uwe Godt, u van daer heeft uytgeleyt door eene stercke hant, ende eenen uytgestreckten arm: daerom heeft u de HEERE uwe Godt geboden, dat ghy den Sabbathdagh houden sult.

16

Ga naar margenooth Eert uwen vader, ende uwe moeder, gelijck als de HEERE uwe Godt u geboden heeft, op dat uwe dagen Ga naar margenoot15 verlenght worden, ende op dat het u wel gae, in den lande, dat u de HEERE uwe Godt geven sal.

17

Ga naar margenooti Ghy en sult niet dootslaen.

18

Ga naar margenootk Ende ghy en sult geen overspel doen.

19

Ende ghy en sult niet stelen.

20

Ende ghy en sult geene valsche getuygenisse Ga naar margenoot16 spreken tegens uwen naesten.

21

Ende ghy en sult niet Ga naar margenootl begeeren uwes naesten Ga naar margenoot17 wijf: ende en sult u niet laten gelusten uwes naesten huys, sijns ackers, noch sijns dienstknechts, noch sijner dienstmaeght, sijns osses, noch sijns ezels, noch yets, dat uwes naesten is.

22

Dese woorden sprack de HEERE tot uwe gantsche Gemeynte, op den bergh, uyt het midden des vyers, der wolcke, ende der donckerheyt, met grooter stemme, ende en Ga naar margenoot18 dede daer niets toe: ende hy schreefse op twee steenen tafelen, ende gafse my.

23

Ende het geschiedde, als ghy die stemme uyt het midden der duysternisse hoordet, ende de bergh van vyer brandde, soo naderdet ghy tot my, alle Hoofden uwer stammen, ende uwe Oudtsten,

24

Ende seydet; Siet, de HEERE, onse Godt, heeft ons sijne heerlickheyt ende sijne grootheyt laten sien, ende wy hebben sijne stemme gehoort uyt het midden des vyers: desen dagh hebben wy gesien, dat Godt met den mensche spreeckt, ende dat Ga naar margenoot19 hy levendigh blijft.

25

Maer nu, Ga naar margenoot20 waerom souden wy sterven? want dit groote vyer soude ons verteeren; indien wy voort voeren de stemme des HEEREN onses Godts langer te hooren, soo souden wy sterven.

26

Want wie is’er van allen Ga naar margenoot21 vleesche, die de stemme des levendigen Godts, sprekende uyt het midden des vyers, gehoort hebbe gelijck wy, Ga naar margenootm ende zy levendigh gebleven?

27

Nadert ghy, ende hoort alles, wat de HEERE onse Godt seggen sal: ende Ga naar margenootn spreeckt ghy tot ons al wat de HEERE onse Godt tot u spreken sal, ende wy sullen het hooren ende doen.

28

Als nu de HEERE de stemme uwer woorden hoorde, doe ghy tot my spraeckt; soo seyde de HEERE tot my; Ick hebbe gehoort de stemme der woorden deses volcks, die sy tot u gesproken hebben; Ga naar margenoot22 het is al te mael goet, dat sy gesproken hebben.

29

Ga naar margenoot23 Och dat sy een sulck herte hadden, om my te vreesen, ende alle mijne geboden t’allen dagen te onderhouden: op dat het haer ende haren kinderen wel ginge in eeuwigheyt!

30

Gaet, seght hen: Keert weder na uwe tenten.

31

Maer ghy, staet hier by my, dat ick tot u spreke alle de Ga naar margenoot24 geboden, ende insettingen, ende rechten, die ghy hen leeren sult: dat syse doen in den lande, het welck ick haer geven sal, om dat te erven.

32

Nemet dan waer, dat ghy doet, gelijck als de HEERE uwe Godt u geboden heeft: en wijckt niet af Ga naar margenoot25 ter rechter, noch ter slincker hant.

33

In al den Ga naar margenoot26 wegh, dien de HEERE, uwe Godt, u gebiedt, sult ghy gaen: op dat ghy levet, ende dat het u wel gae, ende ghy de dagen verlenget in ’t lant, dat ghy erven sult.

[kolom]

margenoota
Exod. 19.5.
margenoot1
Siet Genes. 15. op vers 18. alsoo bov. cap. 4. vers 23.
margenoot2
Siet bov. 1. op vers 2.
margenoot3
T.w. Abraham, Isaac, Iacob, ende andere Godtsalige voorvaderen, die alle gestorven waren, als Godt dese gantsche wet, in de woestijne op den bergh Sinai, of Horeb, aen Israël openbaerde. Sommige verstaen dit van de vaderen, die in de woestijne waren omgekomen, het verbont Godts verbroken, ende sich dies onweerdigh gemaeckt hadden.
margenoot4
Alsoo het met alle sijne omstandigheden ende particuliere wetten, in forma (als men seyt) op den bergh Sinai of Horeb aen Israël is geopenbaert. Want de substantie van de wet der Zeden, ende der Ceremonien hebben de geloovige voorvaders gehadt, ende daer na door des HEEREN genade hare Godtsdienstigheyt gericht.
margenoot5
D. seer gemeensaemlick, als wanneer de eene vrient mont voor mont tot den andren seer vrijelick spreeckt, menschelicker wijse, ten aensien van Godt, gesproken. siet Exo. c. 33. vers 11. Num. cap. 12. vers 8. ende ond. cap. 34. vers 10. Vergel. oock Num. 14. vers 14.
margenootb
Exod. 19.16. ende 20.18.
margenoot6
Vergelijckt dese wederhalinge der wet met de eerste publicatie, Exod. c. 20. vers 2. etc. ende siet ond. op vers 12.
margenootc
Exod. 20.2, etc. Psalm 81.11.
margenoot7
Hebr. uyt het huys der dienstknechten, ende alsoo doorgaens
margenootd
Levit. 26.1.
margenoote
Exod. 20.5. ende 34.7, 14. Ierem. 32.18.
margenoot8
Siet bov. 4. op vers 24.
margenoot9
Ofte, ongerechtigheyt.
margenoot10
Hebr. aen de derde, ende aen de vierde.
margenoot11
Of, doe, bewijse weldadigheyt, goedertierenheyt, goetgunstigheyt.
margenootf
Levit. 19.12. Matth. 5.33.
margenoot12
And. valschelick.
margenoot13
Hebr. nemen, T.w. in den mont, als Psalm 50.16. ofte, opnemen.
margenootg
Gen. 2.2. Exod. 23.12. ende 35.2. Lev. 23.3. Ezech. 20.12. Hebr. 4.4.
margenoot14
Dese woorden, als oock eenige andere versen 14, 15, 16. heeft Mose boven de woorden, die Exod. 20. staen, by maniere van verklaringe hier by gevoeght, gelijck hier oock eenige uyt gelaten zijn, die in Exod. staen.
margenooth
Levit. 19.3. Matth. 15.4. Luce 18.20. Ephes. 6.2, 3.
margenoot15
And. op dat sy uwe dagen verlengen, sy, T.w. vader ende moeder, door het gebedt, ofte zegeninge.
margenooti
Matth. 5.21. Luce 18.20. Rom. 13.9.
margenootk
Luce 18.20.
margenoot16
And. antwoorden, getuygen.
margenootl
Rom. 7.7.
margenoot17
Exod. 20.17. wort het huys des naesten voor sijn wijf gestelt: tot een klaer bewijs dat dit maer een gebodt is.
margenoot18
Dat is, hy en sprack niet meer tot den gantschen volcke: maer de andere wetten ende insettingen sprack hy tot Mose in ’t bysonder.
margenoot19
T.w. de mensche.
margenoot20
Sy willen seggen, dat het wel een groot mirakel is, dat sy levendigh zijn gebleven: maer souden niet geerne dat perijckel weder uyt staen. Vergel. Gen. 16. op vers 13. en Iudic. cap. 6. op vers 22.
margenoot21
D. wat mensch is’er. siet Genes. 6. op vers 12.
margenootm
Boven 4.33. Iudic. 13.22.
margenootn
Exod. 20.19. Hebr. 12.19.
margenoot22
Hebr. sy hebben wel gedaen, of, goet gemaeckt, alles dat sy gesproken hebben.
margenoot23
Hebr. wie sal geven, dat sy dit haer herte hebben, etc. een menschelicke maniere van wenschen als elders dickwils, die van Godt gebruyckt wort, om te toonen, dat sulcken hert hem aengenaem zy: gelijck menschen plegen te wenschen na dingen die haer aengenaem zijn. Anders is Godt almachtigh, doende wat hy wil, ende geene sulcke beweginge onderworpen. Vergel. Iudic. 9.29. 2.Sam. 18. vers 33. Iob 6.8. ende 11. vers 5. etc.
margenoot24
Van dese drie achter een volgende woorden, beteeckent het eerste (na ’t meeste gevoelen) de wet der Zeden, het tweede, de Ceremoniale wetten, het derde, de Politijcke ofte Burgerlicke wetten ofte rechten.
margenoot25
D. in geene maniere, op geenerley wijse: aldus ond. 28. vers 14.
margenoot26
Siet Gen. 18. op vers 19.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken