Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Hoe de kinderen Israëls hen moesten houden tegen de Heydensche inwoonderen van Canaan, ende der selver afgoderijen, 1, etc. de heerlickheyt Israëls boven alle volcken, met de oorsake van dien, 6. Beloften van menigerleije zegeningen, indien sy Gode sullen gehoorsaem zijn, 9. Troost ende versterckinge tegen de veelheyt ende macht der Heydensche volcken, 17. Verbodt van der afgoden silver ende gout te behouden, 25.

1

WAnneer u de HEERE uwe Godt sal gebracht hebben in het lant, daer ghy na toe gaet om dat te erven; ende hy Ga naar margenoota vele volckeren voor u aengesichte sal hebben uytgeworpen, de Ga naar margenoot1 Hethiten, ende de Girgasiten, ende de Amoriten, ende de Canaaniten, ende de Pheresiten, ende de Heviten, ende de Iebusiten, seven volckeren, die meerder ende machtiger zijn dan ghy:

2

Ende de HEERE uwe Godt haer sal gegeven hebben voor u aengesichte, Ga naar margenootb dat ghyse slaet: soo sult ghyse Ga naar margenoot2 gantschelick verbannen, Ga naar margenootc ghy en sult geen verbont met hen maken, noch hen genadigh zijn.

3

Ghy en sult u oock met hen niet Ga naar margenootd vermaeghschappen: ghy en sult Ga naar margenoot3 uwe dochters niet geven aen hare sonen, ende hare dochters niet nemen voor uwe sonen.

4

Want sy souden uwe sonen van my doen af wijcken, dat sy andere goden souden dienen: ende de toorn des HEEREN soude tegens u-lieden ontsteken, ende u haest verdelgen.

5

Maer alsoo sult ghy hen doen; Ga naar margenoote hare altaren sult ghy af werpen, ende hare Ga naar margenoot4 opgerichte beelden verbreken: ende hare Ga naar margenoot5 bosschen sult ghy af houwen, ende hare gesnedene beelden met vyer verbranden.

6

Want Ga naar margenootf ghy zijt een Ga naar margenoot6 heyligh volck den HEERE uwen Godt: u heeft de HEERE uwe Godt verkoren, dat ghy hem ten volcke des eygendoms soudet zijn uyt alle volcken, die op den aerdbodem zijn.

7

De HEERE en heeft geenen lust tot u gehadt, noch u verkoren, om uwe veelheyt boven alle andere volcken; want ghy waert het weynighste van alle volcken:[kolom]

8

Maer Ga naar margenoot7 om dat de HEERE u-lieden Ga naar margenootg lief hadde, ende op dat hy hielde den eedt, dien hy uwen vaderen gesworen hadde, heeft u de HEERE met stercker hant uytgevoert; ende heeft u verlost uyt den diensthuyse, uyt de hant van Pharao, Koningh van Egypten.

9

Ghy sult dan weten, dat de HEERE uwe Godt, Ga naar margenooth die Godt is: die Ga naar margenoot8 getrouwe Godt, dewelcke het verbont ende de weldadigheyt houdt dien, die hem lief hebben, ende sijne geboden houden, tot in duysent geslachten:

10

Ende hy vergeldt eenen yederen van dien, die hem haten, Ga naar margenoot9 in sijn aengesicht, om hem te verderven: hy en sal ’t sijnen hater niet Ga naar margenooti vertrecken, in sijn aengesicht sal hy het hem vergelden.

11

Houdt dan de geboden, ende de insettingen, ende de rechten, die ick u heden gebiede, om die te doen.

12

Soo sal het geschieden, Ga naar margenootk om dat ghy dese rechten sult hooren, ende houden, ende deselve doen; dat de HEERE, uwe Godt, u het verbont ende de weldadigheyt sal houden, die hy uwen vaderen gesworen heeft.

13

Ende hy sal u lief hebben, ende sal u zegenen, ende u doen vermenighvuldigen: ende hy sal zegenen de vrucht uwes buycks, ende de vrucht uwes lants, u koorn, ende uwen most, ende uwe olie, de Ga naar margenoot10 voortsettinge uwer koeijen, ende de kudden van u kleyn vee, in ’t lant, dat hy uwen vaderen gesworen heeft u te geven.

14

Gezegent sult ghy zijn boven alle volcken: daer en sal onder u Ga naar margenootl noch man noch vrouwe onvruchtbaer zijn; oock [niet] onder uwe beesten.

15

Ende de HEERE sal alle kranckheyt van u af weeren: ende hy en sal u geene van der Egyptenaren quade sieckten, Ga naar margenoot11 die ghy kent, op leggen, maer salse leggen op alle die u haten.

16

Ghy sult dan alle die volcken Ga naar margenoot12 verteeren, die de HEERE uwe Godt u geven sal; u ooge en salse niet verschoonen: ende ghy sult hare goden niet dienen; want dat soude u een Ga naar margenoot13 strick zijn.

17

Ga naar margenoot14 Soo ghy in u herte seydet; Dese volcken zijn meerder dan ick: hoe soud’ickse uyt de besittinge konnen verdrijven?

18

En vreest niet voor hen: Ga naar margenoot15 gedenckt steeds, wat de HEERE, uwe Godt, aen Pharao ende aen alle Egyptenaren gedaen heeft.

19

Ga naar margenootm De groote Ga naar margenoot16 versoeckingen, die uwe oogen gesien hebben, ende de teeckenen, ende de wonderen, ende de stercke hant, ende den uytgestreckten arm, door welcken u de HEERE uwe Godt heeft uytgevoert: alsoo sal de HEERE uwe Godt doen aen alle volcken, voor welcker aengesichte ghy vreest.

20

Daer toe sal de HEERE, uwe Godt, oock Ga naar margenootn Ga naar margenoot17 horselen onder hen senden: tot datse omkomen, die over gebleven, ende voor u aengesichte Ga naar margenoot18 verborgen zijn.

21

En ontsett u niet voor haerlieder aengesicht: want de HEERE uwe Godt is in het Ga naar margenoot19 midden van u, een groot ende vreeslick Godt.

22

Ende de HEERE, uwe Godt, sal dese volcken voor u aengesichte Ga naar margenoot20 allenghskens Ga naar margenoot21 uyt werpen: haestelick en sult ghyse niet Ga naar margenoot22 mogen te niete doen, op dat het wildt des veldes niet Ga naar margenoot23 tegens u vermenighvuldige.

23

Ende de HEERE salse geven voor u aengesichte: ende hy salse Ga naar margenoot24 verschricken met groote verschrickinge, tot datse verdelght worden.

[Folio 81r\Lof van Canaan.]
[fol. 81r\Lof van Canaan.]

24

Oock sal hy hare Koningen in uwe hant geven, dat ghy haren name van onder den Hemel te niete doet: geen man sal voor u aengesichte bestaen, tot dat ghyse sult hebben verdelght.

25

De gesnedene beelden van hare goden, sult ghy met vyer verbranden: het silver ende gout, dat daer aen is, en sult ghy niet begeeren, noch voor u nemen; op dat ghy daer door niet verstrickt en wordet: want dat is den HEERE uwen Godt een grouwel.

26

Ghy en sult dan den grouwel in u huys niet brengen, dat ghy Ga naar margenoot25 eenen ban soudt worden, gelijck Ga naar margenoot26 dat selve is: ghy sult het Ga naar margenoot27 gantschelick verfoeijen, ende teenemael eenen grouwel daer van hebben; want het is Ga naar margenoot28 eenen ban.

margenoota
Onder 31.3.
margenoot1
Siet Genes. 10. vers 15. etc. ende 15. vers 19. etc.
margenootb
Num. 33.52. Ios. 11.11.
margenoot2
Hebr. verbannende verbannen. siet bov. cap. 2. op vers 34.
margenootc
Exod. 23.32. ende 34.15.
margenootd
Exod. 34.16. 1.Reg. 11.2.
margenoot3
In ’t Hebreeusch staet dit, ende eenige navolgende woorden in ’t eenvoudigh getal, siende op yeder van dese volcken, sonen ende dochteren.
margenoote
Exod. 23.24. ende 34.13. Onder 12.2, 3.
margenoot4
And. statuen, of, pilaerbeelden.
margenoot5
Verstaet de afgodische bosschen, die sy ter afgoderije gesticht hebben. Siet ond. 12.3.
margenootf
Exod. 19.5. Boven 4.20. ende 14.21. ende 26.18. ende 28.9. 1.Petr. 2.9.
margenoot6
D. een volck, uyt alle volcken van Gode afgesondert, ende hem toege-eygent, op dat hy u na luyt der beloften sijns verbonts zegene, ende ghy in sijne geboden heylighlick (gelijck hy, uwe bontgenoot, heyligh is) volgens uwe verbonts-beloften wandelet. Siet onder cap. 28. vers 9. 1.Petr. 2.9.
margenoot7
Hebr. om, of, uyt, vermits, de liefde des HEEREN [tot] u-lieden.
margenootg
Onder 10.15.
margenooth
Exod. 20.5. Boven 5.9.
margenoot8
D. die waerachtigh is in sijne woorden, ende sijne beloften sekerlick volbrenght. siet Ies. 49. vers 7. 1.Cor. 1.9. ende cap. 10. vers 13. 2.Cor. c. 1. vers 18. 1.Thess. c. 5. vers 24. 2.Thess. c. 3. vers 3. 2.Timoth. 2. vers 13. Hebr. c. 11. vers 11. 1.Ioan. 1.9.
margenoot9
D. in hare tegenwoordigheyt, onder hare oogen, als men seyt, ofte in ’t openbaer, sonder hare wereltsche hoogheyt, macht, ofte trotsheyt t’ontsien; ende alsoo, dat sy des HEEREN straffende hant tegens hen moeten mercken ende gevoelen.
margenooti
Nahum. 1.2.
margenootk
Levit. 26.3. Onder 28.1.
margenoot10
Ofte, aenwas. D. de vrucht.
margenootl
Exod. 23.26.
margenoot11
Die ghy aen den Egyptenaren hebt gesien. Vergel. onder cap. 28. vers 60.
margenoot12
Hebr. eygentlick, eten, op eten, ende alsoo voorts, verteeren, D. ghy sultse vernielen, verdelgen, sonder verschoonen, of schromen, gelijck de spijse niet gespaert en wort, veel weyniger een roof van een wildt dier. Vergel. ond. cap. 31. vers 17.
margenoot13
Siet Exod. 23. vers 33. ende 34.12. Iudic. 2.3.
margenoot14
D. soo ghy by u selven mochtet dencken: alsoo onder 8. vers 17. ende 9.4. etc.
margenoot15
Hebr. gedenckende gedenckt.
margenootm
Boven 4.34. ende ond. 29.3.
margenoot16
Siet bov. 4. op vers 34.
margenootn
Exod. 23.28. Ios. 24.12.
margenoot17
Siet Exod. 23. vers 28.
margenoot18
D. die sich versteken hebben, ende uwe hant mogen ontkomen zijn.
margenoot19
T.w. met sijne genade ende hulpe.
margenoot20
Hebr. een weynigh, een weynigh. D. al gemackelick, den eenen voor, den anderen na.
margenoot21
Of, uyttrecken, uytwortelen, neder storten.
margenoot22
Of, konnen.
margenoot23
Ofte, boven u.
margenoot24
Ofte: verbaest maken met groote verbaestheyt.
margenoot25
D. verbannen. siet hier van een anmerckelick exempel. Iosu. 7.11, 21, 24, 25, 26.
margenoot26
T.w. het verbannen goet.
margenoot27
Hebr. verfoeijende verfoeijen, ende grouwelende grouwelen.
margenoot28
D. ten verderve over gegeven, om dat het ter afgoderije gedient heeft.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken