Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxvj. Capittel.

Offeringe van de eerstelingen aller vruchten, met eene schoone belijdenisse, dancksegginge, ende vrolickheyt voor den HEERE, vers 1, etc. als oock van de driejarige tienden, 12. Bevestinge des verbonts tusschen Godt ende sijn volck van wederzijden, 16.

1

VOorts sal het geschieden, wanneer ghy sult gekomen zijn in het lant, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geven sal; ende ghy dat erflick sult besitten, ende daer in woonen:

2

Soo sult ghy nemen van de Ga naar margenoota eerstelingen aller vrucht des lants, die ghy opbrengen sult van u lant, dat u de HEERE uwe Godt geeft, ende sultse in eenen korf leggen: ende ghy sult henen gaen tot de plaetse, die de HEERE uwe Godt verkoren sal hebben, om sijnen name aldaer te doen woonen.

3

Ende ghy sult komen tot den Priester, dewelcke in die dagen zijn sal, ende tot hem seggen; Ick verklare heden voor den HEERE uwen Godt, dat ick gekomen ben in het lant, het welcke de HEERE onsen vaderen gesworen heeft, ons te sullen geven.

4

Ende de Priester sal den korf van uwer hant nemen: ende hy sal dien voor den altaer des HEEREN uwes Godts neder setten.

5

Dan sult ghy voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts betuygen, ende seggen; Mijn Ga naar margenoot1 vader was een Ga naar margenoot2 bedorven Ga naar margenoot3 Syrier, ende hy Ga naar margenootb toogh af na Egypten, ende verkeerde aldaer als vreemdelingh met weynigh Ga naar margenoot4 volcks: maer hy wert aldaer tot een groot, machtigh, ende menighvuldigh volck.

6

Doch de Egyptenaers deden ons quaet,

[Folio 88r\Gedenck-steenen.]
[fol. 88r\Gedenck-steenen.]

ende verdruckten ons; ende leyden ons eenen harden dienst op.

7

Doe riepen wy tot den HEERE, den Godt onser vaderen: ende de HEERE Ga naar margenootc verhoorde onse stemme, ende Ga naar margenoot5 aensagh onse elende, ende onsen arbeyt, ende onse onderdruckinge.

8

Ende de HEERE voerde ons uyt Egypten, door eene stercke hant, ende door eenen uytgestreckten arm, ende door grooten schrick: ende door teeckenen, ende door wonderen.

9

Ende hy heeft ons gebracht tot dese plaetse: ende hy heeft ons dit lant gegeven, een lant vloeijende van melck ende honigh.

10

Ende nu, siet ick hebbe gebracht de eerstelingen van de vrucht deses lants, dat ghy, HEERE, my gegeven hebt: dan sult ghyse neder setten voor ’t aengesichte des HEEREN uwes Godts, ende sult u buygen voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts.

11

Ende ghy sult vrolick zijn over al het goet, dat de HEERE uwe Godt u ende uwen huyse gegeven heeft: ghy, ende de Levijt, ende de vreemdelingh, die in het midden van u is.

12

Wanneer ghy Ga naar margenoot6 sult ge-eyndight hebben Ga naar margenootd alle tienden uwes inkomens te vertienen, in het derde jaer, zijnde een jaer der tienden: dan sult ghy den Levijt, den vreemdelingh, den weese, ende der weduwe geven, dat sy in uwe Ga naar margenoot7 poorten eten, ende verzadight worden.

13

Ende ghy sult voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts seggen; Ick heb het Ga naar margenoot8 heylige uyt den huyse wech genomen, ende hebbe het oock den Levijt, ende den vreemdelingh, den weese, ende der weduwe gegeven, Ga naar margenoote na alle uwe geboden, die ghy my geboden hebt: ick en heb niets van uwe geboden over getreden, ende niets vergeten.

14

Ick en hebbe daer van niet gegeten Ga naar margenoot9 in mijn leet, ende hebbe daer van niets wech genomen Ga naar margenoot10 tot yets onreyns, noch daer van gegeven Ga naar margenoot11 tot eenen dooden: ick ben der stemme des HEEREN mijnes Godts gehoorsaem geweest, ick hebbe gedaen na alles, dat ghy my geboden hebt.

15

Siet nederwaerts van uwe heylige wooninge, van den hemel, ende zegent u volck, Ga naar margenoot12 den Israël, ende het lant, dat ghy ons gegeven hebt: gelijck als ghy onsen vaderen gesworen hebt; een lant van melck ende honigh vloeijende.

16

Te desen dage gebiedt u de HEERE uwe Godt dese insettingen ende rechten te doen: houdt dan ende doet deselve, met u gantsche herte, ende met uwe gantsche ziele.

17

Ga naar margenoot13 Heden Ga naar margenootf hebt ghy den HEERE doen Ga naar margenoot14 seggen, dat hy u Ga naar margenoot15 tot eenen Godt sal zijn, ende dat ghy sult wandelen in sijne wegen, ende houden Ga naar margenoot16 sijne insettingen, ende sijne geboden, ende sijne rechten, ende dat ghy sijner stemme sult gehoorsaem zijn.

18

Ende de HEERE heeft u heden doen seggen, dat ghy hem tot een Ga naar margenootg volck des eygendoms sult zijn, gelijck als hy u gesproken heeft, ende dat ghy alle sijne geboden sult houden.

19

Ga naar margenooth Op dat hy u alsoo boven alle de volcken, die hy gemaeckt heeft, Ga naar margenoot17 hoogh sette, tot lof, ende tot eenen name, ende tot Ga naar margenoot18 heerlickheyt: ende op dat ghy een heyligh volck zijt den HEERE uwen Gode, gelijck als hy gesproken heeft.

margenoota
Exod. 23.19. ende 34.26. Levit. 2.14. ende 23.10. Numer. 15.17.
margenoot1
D. voorvader, Namelick, Iacob.
margenoot2
Ofte, vergaende, verloren gaende, D. na by om te vergaen (als dickwils, een verloren schaep, D. verbijstert ende in perijckel zijnde van vergaen) ten aensien van al het ongelijck, dat hem sijn schoonvader aengedaen hadde, mitsgaders andere moeijelickheden ende swarigheden, die hy soo in den dienst by Laban, als in ende na het wederkeeren van daer geleden heeft. Vergelijckt de capp. Genes. 31. 33. 34. 37. ende 47. vers 9. Dese belijdenisse diende ter eeren Godes, die het aenstaende verderf van Iacob, ende sijn gantsch geslachte, volgens sijne beloften, wonderbaerlick hadde verhoedt.
margenoot3
Ten aensien van sijne langhdurige wooninge in Syrien by Laban: andersins was hy in het lant Canaan geboren. And. bedorven [van] den Syrier, T.w. Laban, Gen. 25. vers 20.
margenootb
Genes. 46.1.
margenoot4
Hebr. mannen.
margenootc
Exod. 2.23.
margenoot5
Siet Genes. 16. op vers 13.
margenoot6
D. alle tienden by een sult gebracht hebben. Siet van de tienden Lev. 27. op vers 30.
margenootd
Levit. 27.30. Numer. 18.24.
margenoot7
D. steden, ofte, plaetsen uwer wooninge.
margenoot8
Verstaet, de tienden, die den Heere geheylight waren, voor den Levijt, vreemdelingh, etc.
margenoote
Boven 14.27.
margenoot9
D. in mijnen tegenspoet: al schoon het my niet wel en gingh, heb ick evenwel de tienden voor my niet aengetast. Of, in mijne rouwe, waer door het onreyn soude zijn geworden, waer op de volgende woorden mede sien.
margenoot10
D. tot eenigh onreyn gebruyck, of in onreynigheyt, D. sulcks dat ick daer door soude verontreynight zijn.
margenoot11
Tot eenige leetmaeltijt, ofte begravinge der dooden, daer inne men sulcks met eenigen schijn van heyligheyt soude mogen soecken te excuseeren, ende nochtans verontreynight worden.
margenoot12
D. den kinderen, ofte, nakomelingen van Israël, ofte Iacob.
margenoot13
D. te deser tijt is het verbont, eertijts met Abraham ende sijn zaet opgericht, vernieuwt, ende door de vervullinge van Godts belofte, ende het bewijs uwer danckbaerheyt bekrachtight.
margenootf
Genes. 17.7.
margenoot14
D. verklaren, beloven: ende soo in het volgende vers.
margenoot15
Siet Gen. 17. op vers 7.
margenoot16
Siet boven 5. op vers 31.
margenootg
Exod. 19.5. Boven 7.6. ende 14.2.
margenooth
Boven 4.7.
margenoot17
U alsoo doe uytsteken, dat ghy boven alle volckeren geroemt, vermaert, ende vereerlickt zijt: ende dat tot prijs ende eerlickheyt van Godts hoogen ende heerlicken naem, die d’eenige autheur is van allen genadigen, soo geestelicken als lichamelicken zegen. Vergel. ond. 28.1. en bov. 10. op vers 21. 2.Sam. c. 7. vers 23. Ierem. 33.9, etc.
margenoot18
Ofte, çieraet, smuck.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken