Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xxviij. Capittel.

Register der zegeningen, die Mose van Godes wegen den volcke belooft, indien sy hem gehoorsamen, vers 1, etc. Daer tegens een register der vervloeckingen, die hy haerlieden dreyght ende voorseyt, soo sy van Godt afwijcken ende sijne geboden verlaten, 15.

1

ENde Ga naar margenoota het sal geschieden, indien ghy der stemme des HEEREN uwes Godts Ga naar margenoot1 vlijtighlick sult gehoorsamen, waer nemende te doen alle sijne geboden die ick u heden gebiede; soo sal de HEERE uwe Godt u Ga naar margenoot2 hoogh setten boven alle volcken der aerden:

2

Ende alle dese zegeningen sullen over u komen, ende u aentreffen: wanneer ghy der stemme des HEEREN uwes Godts sult gehoorsaem zijn.

3

Gezegent sult ghy zijn in de stadt, ende gezegent sult ghy zijn in ’t velt.

4

Gezegent sal zijn de vrucht uwes buycks, ende de vrucht uwes lants, ende de vrucht uwer beesten: de voortsetttinge uwer koeijen, ende de kudden van u kleyn vee.

5

Gezegent sal zijn uw’ Ga naar margenoot3 korf, ende uw’ Ga naar margenoot4 back-trogh.

6

Gezegent sult ghy zijn in Ga naar margenoot5 u in gaen; gezegent sult ghy zijn in u uyt gaen.

7

De HEERE sal geven uwe vyanden, die tegens u opstaen, Ga naar margenoot6 geslagen voor u aengesichte: door eenen wegh sullen sy tot u uyttrecken, maer door seven wegen sullen sy voor u aengesichte vlieden.

8

De HEERE sal Ga naar margenoot7 den zegen Ga naar margenoot8 gebieden, dat hy met u zy in uwe schueren, Ga naar margenoot9 ende in alles waer aen ghy uwe hant slaet: ende hy sal u zegenen in het lant, dat u de HEERE uwe Godt geven sal.

9

De HEERE sal u sich selven Ga naar margenootb tot een Ga naar margenoot10 heyligh volck Ga naar margenoot11 bevestigen, gelijck als hy u gesworen heeft: wanneer ghy de geboden des HEEREN uwes Godts sult houden, ende in sijne wegen wandelen.

10

Ende alle volcken der aerde sullen sien, Ga naar margenoot12 dat den naem des HEEREN over u genoemt zy, ende sy sullen voor u vreesen.

11

Ga naar margenootc Ende de HEERE sal u doen overvloeijen aen goet, in de vrucht uwes buycks, ende in de vrucht uwer beesten, ende in de vrucht uwes lants: op den lande, dat de HEERE uwen vaderen gesworen heeft, u te sullen geven.

12

De HEERE sal u op doen sijnen goeden schat, den Ga naar margenoot13 hemel; om uwen lande regen te geven te sijner tijt, ende om te zegenen al het werck uwer hant: ende ghy sult velen volcken Ga naar margenootd leenen, maer ghy en sult niet ontleenen.

13

Ende de HEERE sal u Ga naar margenoot14 ten hoofde maken, ende niet ten steerte, ende ghy sult alleenlick Ga naar margenoot15 boven zijn, ende niet onder zijn: wanneer ghy hooren sult na de geboden des HEEREN uwes Godts, die ick u heden gebiede te houden, ende te doen:

14

Ende ghy niet afwijcken en sult van [kolom] alle de woorden, die ick u-lieden heden gebiede, ter rechter, ofte ter slincker hant: dat ghy andere goden na wandelt, om die te dienen.

15

Daer en tegen sal het geschieden, indien ghy der stemme des HEEREN uwes Godts Ga naar margenoote niet en sult gehoorsaem zijn, om waer te nemen, dat ghy doet alle sijne geboden, ende sijne insettingen, die ick u heden gebiede; soo sullen alle dese vloecken over u komen, ende u treffen.

16

Vervloeckt sult ghy zijn in de stadt, ende vervloeckt sult ghy zijn in het velt.

17

Vervloeckt sal zijn uw’ korf, ende uw’ back-trogh.

18

Vervloeckt sal zijn de vrucht uwes buycks, ende de vrucht uwes lants: de voortsettinge uwer koeijen, ende de kudden van u kleyn vee.

19

Vervloeckt sult ghy zijn in u in gaen: ende vervloeckt sult ghy zijn in u uyt gaen.

20

De HEERE sal onder u senden den vloeck, Ga naar margenoot16 de verstooringe, ende het verderf, in alles waer aen ghy uwe hant slaet, dat ghy doen sult: tot dat ghy verdelght wordet, ende tot dat ghy haestelick omkomet, van wegen de boosheyt uwer wercken, daer mede ghy my verlaten hebt.

21

De HEERE sal u de pestilentie doen aenkleven; tot dat Ga naar margenoot17 hy u verdoe van ’t lant, daer ghy na toe gaet, om dat te erven.

22

Ga naar margenootf De HEERE sal u slaen met teeringe, ende met koortse, ende met Ga naar margenoot18 vyerigheyt; ende met Ga naar margenoot19 hitte, ende met Ga naar margenoot20 drooghte; ende met Ga naar margenoot21 brantkoorn, ende met Ga naar margenoot22 honighdauw, die u vervolgen sullen tot dat ghy omkomet.

23

Ga naar margenootg Ende uwen Ga naar margenoot23 hemel, die boven uwen hoofde is, sal Ga naar margenoot24 koper zijn: ende de aerde, die onder u is, sal yser zijn.

24

De HEERE uwe Godt sal Ga naar margenoot25 pulver ende stof tot regen uwes lants geven: Ga naar margenoot26 van den hemel sal het op u neder dalen, tot dat ghy verdelght wordet.

25

De HEERE sal u Ga naar margenoot27 geven geslagen voor ’t aengesichte uwer vyanden; door eenen wegh sult ghy tot Ga naar margenoot28 hem uyttrecken, ende door seven wegen sult ghy voor sijn aengesichte vlieden: ende ghy sult van alle Koninckrijcken der aerde Ga naar margenoot29 beroert worden.

26

Ende u doode lichaem sal allen gevogelte des hemels, ende den beesten der aerde tot spijse zijn: ende niemant salse afschricken.

27

De HEERE sal u slaen met Ga naar margenooth Ga naar margenoot30 sweeren van Egypten, ende met spenen, ende met drooge schurfte, ende met Ga naar margenoot31 krauwsel: waer van ghy niet sult konnen genesen worden.

28

De HEERE sal u slaen met onsinnigheyt, ende met blintheyt, ende met Ga naar margenoot32 verbaestheyt des herten:

29

Dat ghy op den middagh sult omtasten, gelijck als een blinde omtast in het donckere, ende en sult uwe wegen niet voorspoedigh maken: maer ghy sult alleenlick verdruckt ende berooft zijn alle dagen, ende daer en sal geen verlosser zijn.

30

Ghy sult eene vrouwe ondertrouwen, maer een ander man salse beslapen; een huys sult ghy bouwen, maer daer in niet woonen: eenen wijngaert sult ghy planten, maer dien niet Ga naar margenoot33 gemeyn maken.

31

Uw’ osse sal voor uwe oogen geslacht worden, maer ghy sult daer van niet eten; u ezel sal van voor u aengesichte gerooft worden, ende tot u niet weder keeren: u kleyn vee sal uwen vyanden gegeven worden, ende voor u en sal geen verlosser zijn.

32

Uwe sonen ende uwe dochteren sullen eenen anderen volcke gegeven worden, dat

[Folio 89r\Vloecken over d’ongehoorsame.]
[fol. 89r\Vloecken over d’ongehoorsame.]

het uwe oogen aensien, ende Ga naar margenoot34 na hen beswijcken den gantschen dagh: maer Ga naar margenoot35 het sal in ’t vermogen uwer hant niet zijn.

33

De vrucht uwes lants, ende Ga naar margenoot36 allen uwen arbeyt sal een volck eten, dat ghy niet gekent en hebt: ende ghy sult alle dagen alleenlick verdruckt ende geplettert zijn.

34

Ende ghy sult onsinnigh zijn; Ga naar margenoot37 van wegen het gesichte uwer oogen, dat ghy sien sult.

35

De HEERE sal u slaen met boose sweeren, aen de knijen, ende aen de beenen, waer van ghy niet sult konnen genesen worden; van uwe voetzole af, tot aen uwen schedel.

36

De HEERE sal u, mitsgaders uwen Koningh, dien ghy over u sult gestelt hebben, doen gaen tot een volck, dat ghy niet gekent en hebt, noch uwe vaderen: ende aldaer sult ghy dienen anderen goden, hout ende steen.

37

Ende ghy sult zijn tot eenen Ga naar margenoot38 schrick, tot een spreeckwoort, ende tot eene Ga naar margenoot39 spot-rede: onder alle de volcken, daer u de HEERE henen leyden sal.

38

Ga naar margenooti Ghy sult veel zaets op den acker uytbrengen: maer ghy sult weynigh insamelen; want de sprinckhaen sal ’t verteeren.

39

Wijngaerden sult ghy planten, ende bouwen: maer ghy sult geenen wijn drincken, noch yets vergaderen; want de worm sal het af eten.

40

Olijfboomen sult ghy hebben in alle uwe lantpalen: maer ghy sult u met olie niet salven; want uwe olijfboom sal [sijne vrucht] afwerpen.

41

Sonen ende dochteren sult ghy gewinnen: maer sy sullen voor u niet zijn; want sy sullen in gevangenisse gaen.

42

Al u geboomte, ende de vrucht uwes lants sal Ga naar margenoot40 ’t boos gewormte erflick besitten.

43

De vreemdelingh, die in ’t midden van u is, sal Ga naar margenoot41 hooge, hooge, boven u opklimmen: ende ghy sult leege, leege, neder dalen.

44

Hy sal u leenen, maer ghy sult hem niet leenen: hy sal Ga naar margenoot42 ten hoofde zijn ende ghy sult ten steerte zijn.

45

Ende alle dese vloecken sullen over u komen, ende u vervolgen, ende u treffen, tot dat ghy verdelght wordet: om dat ghy der stemme des HEEREN uwes Godts niet gehoorsaem sult geweest zijn, om te houden sijne geboden, ende sijne insettingen, die hy u geboden heeft.

46

Ende Ga naar margenoot43 sy sullen onder u tot een teecken, ende tot een wonder zijn: ja onder uwen zade tot in eeuwigheyt.

47

Ga naar margenoot44 Om dat ghy den HEERE uwen Godt niet gedient sult hebben met Ga naar margenoot45 vrolickheyt ende goetheyt des herten; van wegen de Ga naar margenoot46 veelheyt van alles;

48

Soo sult ghy uwen vyanden, die de HEERE onder u senden sal, dienen, in honger, ende in dorst, ende in naecktheyt, ende in gebreck van alles: ende hy sal een Ga naar margenoot47 yseren jock op uwen halse leggen, tot dat hy u verdelge.

49

De HEERE sal tegens u een volck verheffen, van verre, van ’t eynde der aerden; Ga naar margenoot48 gelijck als een arent vlieght; een volck, welckes sprake ghy niet sult Ga naar margenoot49 verstaen:

50

Een volck Ga naar margenoot50 stijf van aengesichte, dat het Ga naar margenoot51 aengesicht des ouden niet sal aennemen, noch den jongen genadigh zijn:

51

Ende Ga naar margenoot52 ’t sal de vrucht uwer beesten, ende de vrucht uwes lants op eten, tot dat ghy verdelght sult zijn; Ga naar margenoot53 welck u geen koorn, most, noch olie, voortsettinge uwer koeijen, noch kudden van u kleyn vee sal overigh laten: tot dat Ga naar margenoot54 hy u verdoe.

52

Ende het sal u Ga naar margenoot55 beanghstigen in alle [kolom] uwe Ga naar margenoot56 poorten, tot dat uwe hooge ende vaste mueren neder vallen, op welcken ghy vertrouwdet in u gantsche lant: ja ’tsal u beanghstigen in alle uwe poorten, in u gantsche lant, dat u de HEERE uwe Godt gegeven heeft.

53

Ga naar margenootk Ende ghy sult eten de vrucht uwes buycks, het vleesch uwer sonen, ende uwer dochteren, die u de HEERE uwe Godt gegeven sal hebben: in de belegeringe, ende in de benauwinge, daer mede uwe vyanden u sullen benauwen.

54

Aengaende den man, die teeder onder u, ende die seer Ga naar margenoot57 wellustigh geweest is; sijn ooge Ga naar margenoot58 sal quaet zijn tegen sijnen broeder, ende tegen de Ga naar margenoot59 huysvrouwe sijns schoots, ende tegen sijne overige sonen, die hy over gehouden sal hebben:

55

Dat hy niet aen eenen van dien sal geven van ’t vleesch sijner sonen, die hy eten sal, om dat hij voor sich niets heeft over gehouden: in de belegeringe, ende in de benauwinge, daer mede u uwe vyant in alle uwe poorten sal benauwen.

56

Aengaende de teedere ende wellustige [vrouwe] onder u, die niet versocht en heeft hare voetzole op de aerde te setten, om dat sy haer wellustigh ende teeder hielde; haer ooge sal quaet zijn tegen den man hares schoots, ende tegen haren sone, ende tegens hare dochter;

57

Ende dat Ga naar margenoot60 om hare nageboorte, die van tusschen hare voeten uyt gegaen sal zijn, ende om hare Ga naar margenoot61 sonen, die sy gebaert sal hebben; want sy salse eten in het verborgen, vermits gebreck van alles: in de belegeringe, ende in de benauwinge, daer mede uwe vyant u sal benauwen in uwe poorten.

58

Indien ghy niet sult waer nemen te doen alle de woorden deser wet, die in dit boeck geschreven zijn: om te vreesen desen heerlicken ende vreeslicken Ga naar margenoot62 Name, den HEERE uwen Godt;

59

Soo sal de HEERE uwe plagen Ga naar margenoot63 wonderlick maken, mitsgaders de plagen uwes zaets, het sullen groote ende Ga naar margenoot64 gewisse plagen, ende boose ende gewisse kranckten zijn.

60

Ende hy sal Ga naar margenoot65 op u doen keeren alle qualen van Egypten, voor dewelcke ghy gevreest hebt: ende sy sullen u aenhangen.

61

Oock Ga naar margenoot66 alle kranckte, ende alle plage, die in het boeck deser wet niet geschreven en is, sal de HEERE over u doen komen, tot dat ghy verdelght wordet.

62

Ende ghy sult met Ga naar margenoot67 weynigh menschen over gelaten worden, in plaetse dat ghy geweest zijt als de Ga naar margenootl sterren des hemels in menighte: om dat ghy der stemme des HEEREN uwes Godts niet gehoorsaem geweest zijt.

63

Ende ’t sal geschieden, Ga naar margenootm gelijck als de HEERE sich over u-lieden verblijdde, u goet doende, ende u vermenighvuldigende, alsoo sal sich de HEERE over u verblijden, u verdoende, ende u verdelgende: ende ghy sult uytgeruckt worden uyt het lant, daer ghy na toe gaet, om dat te erven.

64

Ende de HEERE sal u Ga naar margenootn verstroijen onder alle volcken, Ga naar margenoot68 van ’t een eynde der aerde, tot aen het ander eynde der aerde: ende aldaer sult ghy anderen goden dienen, die ghy niet gekent en hebt, noch uwe vaders, hout ende steen.

65

Daer toe sult ghy onder deselve volcken niet stille zijn, ende uwe voetzole sal geene ruste hebben: want de HEERE sal u aldaer een bevent herte geven, ende beswijckinge der oogen, ende Ga naar margenoot69 mattigheyt der ziele:

66

Ende u leven sal tegen Ga naar margenoot70 over u hangen: ende ghy sult nacht ende dagh schricken, ende sult Ga naar margenoot71 uwes levens niet seker zijn.

[Folio 89v\Vernieuwinge van Godts ver--bont met Israël.]
[fol. 89v\Vernieuwinge van Godts ver--bont met Israël.]

67

Des morgens sult ghy seggen; Ga naar margenoot72 Och dat het avont ware! ende des avonts sult ghy seggen; och dat het morgen ware! vermits den schrick uwes herten, daer mede ghy sult verschrickt zijn, ende vermits Ga naar margenoot73 het gesichte uwer oogen, dat ghy sien sult.

68

Ende de HEERE sal u na Egypten doen weder keeren in schepen, Ga naar margenoot74 door eenen wegh, daer van ick u geseyt hebbe; ghy en sult Ga naar margenoot75 dien niet meer sien: ende aldaer sult ghy u aen uwe vyanden willen verkoopen tot dienstknechten ende tot dienstmaeghden, Ga naar margenoot76 maer daer en sal geen kooper zijn.

margenoota
Levit. 26.3.
margenoot1
Hebr. gehoorsamende sult gehoorsamen.
margenoot2
Siet boven 26. op vers 19.
margenoot3
T.w. daer in ghy u broot ofte lantvruchten pleeght te leggen, die en sal nimmer ledigh zijn. Siet bov. 26.2, 10.
margenoot4
Dat is, ghy sult deeghs ende broots genoegh hebben.
margenoot5
D. binnens huys, ende buytens huys, in al u doen, handel ende wandel. Alsoo ond. vers 19. Vergelijckt Num. c. 27. vers 17. ende onder 31.2.
margenoot6
Vergel. boven 1. op vers 8. alsoo onder vers 25.
margenoot7
Hebr. den zegen met u gebieden.
margenoot8
Siet Levit. 25. op vers 21.
margenoot9
Hebr. ende in allen aenslagh, of, alle uytstekinge uwer hant.
margenootb
Boven 7.6.
margenoot10
Siet bov. 7. op vers 6. ende vergelijckt onder 29 op vers 13.
margenoot11
Of, stellen, oprichten.
margenoot12
Of, dat de naem des HEEREN over u uytgeroepen is, ofte, dat ghy na den name des Heeren genoemt zijt. Vergel. Genes. 48.6, 16.
margenootc
Onder 30.9.
margenoot13
D. de lucht (als sijne schatkamer) alsoo regeeren, dat u de tijdige regen van daer af kome.
margenootd
Boven 15.6.
margenoot14
Dat ghy in aensien, eere, ende macht de voortocht sult hebben: gelijck de volgende woorden mede verklaren. Eene maniere van spreken, die genomen is van de plaetse ende achtinge deser leden in de beesten. Vergelijckt Iesa. 9. versen 13, 14. ende 19.15.
margenoot15
D. overwinnen, ende niet onder liggen.
margenoote
Levit. 26.14. Thren. 2.17. Dan. 9.11, 13. Malach. 2.2.
margenoot16
De sin is, Dat alle uwe aenslagen verstoort, ende bedorven, ofte verhindert ende te rugge gesett sullen worden.
margenoot17
T.w. de HEERE. Vergel. onder vers 48.
margenootf
Levit. 26.16.
margenoot18
Of, ontstekinge, D. met vyerige ofte heete geswellen.
margenoot19
Ontstekinge der lucht. Sommige verstaen het van inwendigen brant des lichaems, waer op gedurige dorst volght.
margenoot20
Dattet in lange tijt niet regene. Siet 1.Reg. 17. versen 1, 7. Hagg. 1. versen 10, 11. And. sweert.
margenoot21
Eene plage in het gewas, als het door langhdurige drooghte ende hitte, ofte, door eenen dorren Oosten wint verzenght ende verdort. Sommige verstaen door dese twee woorden eenige sieckten, als brantsucht, ende geelsucht.
margenoot22
Of, meeldauw, een andere plage in ’t koorn, als het door te veel vochts vervuylt, ende verrot. Siet van dese plage 1.Reg. cap. 8. vers 37. 2.Chron. 6. vers 28. Amos 4.9. Hagg. 2. vers 18.
margenootg
Levit. 26.19.
margenoot23
D. de lucht.
margenoot24
Siet Levit. 26. op vers 19.
margenoot25
And. den regen uvves lants tot pulver ende stof maken: D. de regen sal tot bevochtinge des aertrijcks onnut ende ondienstigh zijn.
margenoot26
Het stof door den wint op gedreven zijnde, sal van boven weder op u neder vallen, als of het op u regende, ende dat sal uwe regen zijn.
margenoot27
Siet bov. vers 7.
margenoot28
Den vyant.
margenoot29
Dat is, ghy sult in gestadige onruste zijn van wegen uytlantsch gewelt: ofte, ghy sult onder de omliggende Koninckrijcken heen ende weder gedreven worden. Siet 2.Chron. 29.8. Ier. 15.4. ende 24. vers 9. ende 29.18. ende 34.17.
margenooth
Exod. 9.9.
margenoot30
Die Godt menschen ende beesten in gantsch Egyptenlant toeschickte, Exod. 9.9.
margenoot31
Ofte, jeucksel.
margenoot32
Of, bottigheyt, plompigheyt, bedvvelmtheyt. Vergel. Iob 5.13, 14.
margenoot33
D. geene vruchten daer van voor u mogen genieten. siet bov. 20 op vers 6. en vergel. cap. 22. vers 9.
margenoot34
Verst. van omsien, ende verlangen na de sonen ende dochteren, sullen uwe oogen versmachten.
margenoot35
Ghy en sult de macht niet hebben om die te verlossen, ofte weder te krijgen. And. daer sal geene sterckte in uwe hant zijn.
margenoot36
Siet Iob c. 20. versen 18, 19.
margenoot37
D. van wegen de dingen, die ghy met uwe oogen sult moeten aensien. alsoo onder vers 67.
margenoot38
Dat de volckeren sich over uwe plagen ende elenden ontsetten sullen. And. tot verwoestinge.
margenoot39
Ofte, fabel, schimp.
margenooti
Mich. 6.15. Hagg. 1.6.
margenoot40
And. de vlam, slagh, drop: eene plage in’t geboomte ende lantvruchten, veroorsaeckt door dampen, die van boven (insonderheyt in de hontsdagen) verdrooght ende verhitt worden, ende de boomen ende vruchten verzengen, verdorren, ende verderven.
margenoot41
D. seer hooge, ende in hoogheyt boven u toenemende ende voortgaende, gelijck ghy in sonden voort gaet.
margenoot42
Siet bov. vers 13.
margenoot43
T.w. dese vloecken.
margenoot44
Ofte, voor, in plaetse, dat ghy den HEERE niet hebt willen dienen in voorspoet, soo sult ghy vreemde volcken moeten dienen in groote elende: als in het volgende vers gedreyght wort.
margenoot45
Met lust, ende gewilligheyt.
margenoot46
Ofte, overvloet, waer door ghy weeldigh ende dertel sult worden. siet ond. 31. vers 20. ende 32.15. De vervullinge siet Nehem. 9.25, 26. ende elders.
margenoot47
Eene maniere van spreken genomen van het jock der beesten, dat van hout plagh te zijn: daer tegen dreyght Godt, dat hy sijnen volcke een yseren jock sal opleggen, D. eene harde, sware, seer lastige, ende langhdurige dienstbaerheyt. alsoo Ier. 28.13, 14.
margenoot48
Soo haestigh ende onversiens sal het u overkomen, als een arent pleeght te vliegen.
margenoot49
Hebr. hooren. siet Genes. 11. op vers 7.
margenoot50
D. Hebr. eygl. sterck, onbeschaemt, hart, onbeweeghlick, dat niemant sal ontsien of verschoonen, over niemant bewogen worden, hy zy oudt ofte jongh: als in het volgende verklaert wort. Alsoo Dan. 8.23.
margenoot51
Vergel. bov. 1. op vers 17.
margenoot52
T.w. het volck, waer van in ’t voorgaende vers gesproken is.
margenoot53
Volck.
margenoot54
N. de Heere.
margenoot55
Of, belegeren.
margenoot56
D. steden, ende soo in ’t volgende.
margenootk
Levit. 26.29. 2.Reg. 6.29. Thren. 4.10.
margenoot57
Delicaet, lecker, dertel.
margenoot58
D. sijn ooge sal onvriendelick, nijdigh, afgunstigh zijn: als oock ond. vers 56. siet bov. 15. op vers 9.
margenoot59
Siet boven 13. op vers 6.
margenoot60
Dat is, om haer nieuw geboren kindeken, mitsgaders de gevolghde nageboorte, die dese delicate vrouwe haren man, etc. sal misgunnen, ende selve in het verborgen, door een grouwelick oordeel Godes, eten. siet 2.Reg. 6.28.
margenoot61
Die ouder ende grooter waren.
margenoot62
Vergel. Gen. 2. op vers 4. Lev. 24. op vers 11. 2.Sam. 6. op vers 2. den naem des HEEREN, D. den HEERE selfs, dien alleen dese naem IEHOVAH toekomt, T.w. den Vader, den Soon, ende den H. Geest, als zijnde den eenigen waren Godt, in wesen, eygenschappen, heerlickheyt, werckingen, etc.
margenoot63
Soo groote, vreemde ende schrickelicke plagen sal hy u toesenden, dat een yeder sich daer over sal verwonderen.
margenoot64
Hebr. getrouwe: D. die sekerlick treffen, ende lange beklijven sullen.
margenoot65
De vreemde quade sieckten, waer mede Godt de Egyptenaren geplaeght heeft, sal hy als dan op u leggen. Siet Exod. capp. 8. 9. Vergel. bov. cap. 7. vers 15.
margenoot66
D. allerley.
margenoot67
Hebr. in, of, met menschen, of, lieden der weynigheyt. Vergel. Genes. 34. op vers 30. ende Numer. 9.20. siet oock Ies. 1.9.
margenootl
Boven 10.22.
margenootm
Iesa. 1.24.
margenootn
Boven 4.27. Nehem. 1.8.
margenoot68
Hebr. van ’t eynde der aerden, tot het eynde, etc.
margenoot69
Ofte, flaeuwigheyt, treurigheyt.
margenoot70
Dese maniere van spreken wort verklaert door de volgende woorden: Ghy sult uwes levens niet seker zijn. Als wanneer yets aen eenen dunnen draet voor onse oogen alsoo hanght, dat men altijt vreest, ’t sal nu of dan moeten vallen.
margenoot71
Hebr. u leven niet gelooven, ofte, vertrouwen.
margenoot72
Hebr. vvie sal den avont geven? item, vvie sal den morgen geven. Siet ende vergel. dese maniere van spreken met bov. cap. 5. op vers 29.
margenoot73
Siet bov. vers 34.
margenoot74
Verstaet, die na Egyptenlant leyt.
margenoot75
Ofte dat [lant] T.w. van Egypten siet bov. 17.16. als of de HEERE seyde, Ick sal u weder derwaerts voeren, van waer ick u wech gevoert hadde, met belofte van eeuwige vryheyt, op conditie van gehoorsaemheyt. siet Ier. cap. 44. en Hos. 8.13. ende 9.6.
margenoot76
D. ghy sult soo veracht ende gehaet zijn, dat u niemant sal begeeren te koopen, om voor slave te gebruycken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken