Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xiij. Capittel.

De Heere geeft Iosua, doe hy nu oudt geworden was, te kennen, wat lant datter noch overigh was te winnen, vers 1, etc. Ende hy beveelt hem, dat gantsche lant den negen stammen ende een halve uyt te deylen, 7. Hier by wort gevoeght een kort verhael des lants dat Mose hadde ingenomen op gene zijde der Iordane, 9. De oorsake waerom de Leviten geen erfdeel en moesten hebben, 14. Het deel der Rubeniten, 15. der Gaditen, 24. der halve stamme Manasse, 29. Daer wort wederom aengewesen, waerom de Leviten geen erfdeel gegeven en is, 33.

1

IOsua nu was oudt, Ga naar margenoot1 wel bedaeght: ende de HEERE seyde tot hem, Ghy zijt oudt geworden, wel bedaeght, ende daer is seer veel lants over gebleven om dat erffelick te besitten.

2

Dit is ’t lant dat over gebleven is: alle der Philistijnen ende het gantsche Ga naar margenoot2 Gesuri:

3

Van Ga naar margenoot3 Sihor, die voor aen Egypten is, tot aen de lantpale Ekrons tegen het Noorden, dat den Canaaniten toegereeckent wort: Ga naar margenoot4 vijf Vorsten der Philistijnen, de Gazatiter, ende Asdoditer, de Askeloniter, de Gethiter, ende Ekroniter, Ga naar margenoot5 ende de Aviten.

4

Van ’t Zuyden, het gantsche lant der Canaaniten, ende Ga naar margenoot6 Meara, die der Zidoniten is, tot Aphek toe, tot aen de lantpale der Amoriten.

5

Daer toe het lant der Ga naar margenoot7 Gibliten, ende den gantschen Libanon tegen den opgangh der sonne, van Baal-Gad onder aen den bergh Hermon, tot aen den ingangh van Hamath.

6

Alle die op het geberghte woonen van Libanon aen tot Misrephoth-Maim toe, alle de Zidoniten; ick salse verdrijven, van het aengesichte der kinderen Israëls: alleenlick maeckt dat het Israël ten erfdeele valle, gelijck als ick u geboden hebbe.

7

Ende nu, deylt dit lant tot een erfdeel den negen stammen, ende den halven stamme Manasse.

8

Ga naar margenoot8 Met den welcken de Rubeniten ende Gaditen hare erffenisse ontfangen hebben: dewelcke Mose haerlieden gaf aen gene zijde der Iordane tegen het Oosten, Ga naar margenoot9 gelijck als Mose de knecht des HEEREN hen gegeven hadde.

9

Van Aroër aen, die aen den Ga naar margenoot10 oever der beke Arnon is, ende de stadt, die in het midden der beke is, ende al het vlacke lant van Medeba tot Dibon toe.

10

Ende alle de steden Sihons des Koninghs der Amoriten, die te Hesbon geregeert heeft, tot aen de lantpale der kinderen Ammons:

11

Ende Gilead, ende de lantpale der Gesuriten, ende der Maachatiten, ende den gantschen bergh Hermon, ende gantsch Basan, tot Salcha toe.

12

Het gantsche Koninckrijcke Ogs in Basan, die geregeert heeft te Astharoth, ende te Edreï, dese is overigh gebleven uyt het overblijfsel Ga naar margenoot11 der reusen, dewelcke Mose heeft verslagen, ende heeftse verdreven.

13

Doch de kinderen Israëls en verdreven de Gesuriten, noch de Maachatiten niet: Maer Gesur ende Maachath woonden in het midden van Israël tot op desen dagh.

14

Alleenlick en gaf Ga naar margenoot12 hy den stamme Levi geen erffenisse: Ga naar margenoot13 De vyer-offeren Godes des HEEREN Israëls, Ga naar margenoot14 die zijn Ga naar margenoot15 sijne erffenisse, gelijck als hy hem gesproken hadde.

15

Alsoo gaf Mose de stamme der kinderen Ruben na hare huysgesinnen,

16

Dat hare lantpale was van Aroër af, dat aen den oever der beke Arnons is,

[Folio 98r\Erfdeel van Ruben. Gad, etc. Calebs--erfdeel.]
[fol. 98r\Erfdeel van Ruben. Gad, etc. Calebs--erfdeel.]

ende de stadt die in het midden der beke is, ende al het vlacke lant tot Medeba toe:

17

Ga naar margenoot16 Hesbon ende alle hare steden, die in het vlacke lant zijn, Dibon, ende Bamoth-Baal, ende Beth-Baal-Meon.

18

Ende Iahza, ende Kedemoth, ende Mephaath.

19

Ende Kiriathaim, ende Sibma, ende Zereth, Hassahar op den bergh des dals.

20

Ende Beth-Peor, ende Ga naar margenoot17 Asdoth-pisga, ende Beth-Iesimoth.

21

Ende alle steden des vlacken lants, ende ’t gantsche Koninckrijcke Sihons des Koninghs der Amoriten, die te Hesbon regeerde: den welcken Mose geslagen heeft, Ga naar margenoot18 mitsgaders de Vorsten Midjan, Evi, ende Rekem, ende Zur, ende Hur, ende Reba, Ga naar margenoot19 Geweldige Sihons, inwoonders des lants.

22

Ga naar margenoot20 Daer toe hebben de kinderen Israëls met den sweerde gedoot Bileam den sone Beors, den voorsegger, neffens de gene, die van haer verslagen zijn.

23

De lantpale nu der kinderen Rubens was de Iordane, ende [der selver] lantpale: Ga naar margenoota Dat is het erfdeel der kinderen Rubens na hare huysgesinnen, steden, ende hare dorpen.

24

Ende der stamme Gads, den kinderen Gads na hare huysgesinnen gaf Mose,

25

Dat hare lantpale was Iaëzer, ende alle de steden Gileads, ende Ga naar margenoot21 het halve lant der kinderen Ammons: tot Aroër toe, die voor aen Rabba is.

26

Ende van Hesbon af tot Ramath-mizpe, ende Bethonim: ende van Mahanaim tot aen de lantpale van Debir.

27

Ende in het dal Beth-Haram, ende Beth-nimra, ende Succoth, ende Zaphon, dat overigh was van het Koninckrijcke Sihons des Koninghs te Hesbon, de Iordane, ende [der Ga naar margenoot22 selver] lantpale, tot aen het eynde der Zee Cinnereth, over de Iordane, tegen ’t Oosten.

28

Dit is ’t erfdeel der kinderen Gads, na hare huysgesinnen: de steden ende hare dorpen.

29

Voorder hadde Mose den halven stamme Manasse [een erffenisse] gegeven: die aen de halve stamme der kinderen Manasse Ga naar margenoot23 bleef, na hare huysgesinnen.

30

Soo dat hare lantpale was van Mahanaim af, het gantsche Basan, het gantsche Koninckrijcke van Og den Koningh van Basan, ende alle de vlecken Ga naar margenoot24 Iaïrs, die in Basan zijn, Ga naar margenoot25 sestigh steden.

31

Ende het halve Gilead, ende Astharoth, ende Edreï, steden des Koninckrijcks van Og in Basan, waren der kinderen Machirs, des soons Manasse, [namelick] Ga naar margenoot26 de helft der kinderen Machirs, na hare huysgesinnen.

32

Dat is het dat Mose ten erve Ga naar margenoot27 uytgedeylt hadde in de velden Moabs, op gene zijde der Iordane van Iericho, tegen het Oosten.

33

Maer den stamme Levi en gaf Mose geen erfdeel: Ga naar margenootb De HEERE de Godt Israëls is selfs haerlieder erfdeel, gelijck als hy Ga naar margenoot28 tot haer gesproken heeft.

margenoot1
Hebr. komende, of, gaende in dagen. Siet de aenteeck. op Genes. 18.11.
margenoot2
Van het lant Gesur wort oock gesproken 2.Sam. 3. vers 3. ende 15. vers 8. ende 14.23.
margenoot3
Een riviere, die van swartigheyt haren name heeft, men meent datse Palestinam van Egypten scheyt. siet. Num. 34. vers 5.
margenoot4
Hier wort het woort Vorsten gestelt voor de Vorstendommen selfs.
margenoot5
Dat is, boven de vijf Vorsten waren noch oock de Aviten. Hebr. Avvim. Het is wel soo, dat die van Caphthor de Aviten verdelght hadden, Deuter. 2.23. maer daer warender noch eenige overigh gebleven, van dewelcke hier gesproken wort.
margenoot6
Eenige nemen dit voor den name eener stadt: Andere, voor den name eener riviere.
margenoot7
Siet 1.Reg. 5. op vers 18. Psal. 83. op vers 8.
margenoot8
T.w. halven stamme Manasse.
margenoot9
D. op alsulcke wijse, ende met sulcke conditien. Siet boven 4.12.
margenoot10
Hebr. lippe.
margenoot11
Siet Gen. 14. vers 5.
margenoot12
T.w. Mose, als blijckt vers 33.
margenoot13
D. het gene dat van de vyer-offeren overigh bleef. Siet Num. 18.8, 20, 21, en 24. Deut. 10.9. ende 18.2.
margenoot14
Ofte, dat is.
margenoot15
T.w. des Levi, ofte der Leviten.
margenoot16
Dese stadt quam de Rubeniten ende de Gaditen t’samen toe, het welck aen te mercken is, om datter onder 21. vers 39. geseyt wort, dat de Gaditen dese stadt den Leviten gegeven hebben.
margenoot17
Siet d’aent. op Iosu. 12.3.
margenoot18
Verst. dat Mose dese oock geslagen heeft. siet Num. 31. vers 8.
margenoot19
D. Stadthouders, Leenmannen, Overste. Num. 31. vers 8. werden sy Koningen genoemt.
margenoot20
Siet Num. 24. op vers 25.
margenoota
Numer. 34.6.
margenoot21
Hier is aen te mercken, dat Sihon het selve den Ammoniten eerst hadde afgenomen, Num. 21. vers 26. soo dat het de kinderen Israëls niet den Ammoniten afgenomen en hebben; (want sulcks was haer verboden, Deut. 2.19.) maer den Koningh Sihon. Siet Iud. 11. vers 15.
margenoot22
Dit was den oever der Iordane.
margenoot23
Hebr. was.
margenoot24
Iaïr is van sijn vaderlicke afkomste uyt de stamme Iuda geweest, want Hezron de sone Perez, was sijn grootvader, uyt de stamme Iuda: maer Machirs des soons Manasse dochter was sijn grootmoeder, 1.Chron. 2.21, 22. ende om dat sijn grootmoeder Manasse tot eenen grootvader gehadt heeft, daeromme wort hy een sone Manasse genoemt, Num. 32. vers 41. Hy heeft oock de stamme Manasse gevolght, onder dewelcke hy hem soo kloeckelick gedragen heeft, dat hy sulck een groot lant ende erfdeel onder haer gekregen heeft.
margenoot25
Dit is het getal der steden die dese stamme in het Koninckrijcke Basan gehadt heeft.
margenoot26
Want sijne ses sonen hadden haer erfdeel ontfangen aen de ander zijde der Iordane, met de negen stammen. Siet onder 17.2.
margenoot27
And. ingegeven hadde.
margenootb
Numer. 18.20. Deuter. 10.9. ende 18.2.
margenoot28
Ofte, van haer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken