Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het ij. Capittel.

Godts Engel bestraft Israël te Bochim, vers 1, etc. Alwaer sy hare sonden beweenen, 4. Een verhael van den staet Israëls onder de Richteren, waer in hare eerste Godtsdienstigheyt, by den tijt Iosue ende der vromen Oudtsten, vergeleken wort met de volgende afvalligheyt tot allerleije afgoderije, waer over sy telckens van Godt door de vyanden zijn gestraft, ende door de Richteren verlost zijnde, al weder van quaet tot erger zijn vervallen, 6, 7, etc. Dies Godt de Heydenen niet heeft willen verdrijven, om Israël te beproeven, 20.

1

ENde een Ga naar margenoot1 Engel des HEEREN quam opwaerts van Ga naar margenoot2 Gilgal tot Ga naar margenoot3 Bochim: ende hy seyde; Ick heb u-lieden uyt Egypten opgevoert, ende u gebracht in het lant, dat ick uwen vaderen gesworen hebbe, ende geseyt; Ga naar margenoota Ick sal mijn verbont met u-lieden niet verbreken in eeuwigheyt.

2

Ende u-lieden aengaende, ghy en sult geen Ga naar margenootb verbont maken met de inwoonderen deses lants; hare Ga naar margenootc altaren sult ghy afbreken: maer ghy zijt mijner stemme niet gehoorsaem geweest; waerom hebt ghy dit gedaen?

3

Daerom heb ick oock geseyt; Ga naar margenootd Ick Ga naar margenoot4 salse voor u aengesichte niet uytdrijven: maer sy sullen u aen de Ga naar margenoot5 zijden zijn, ende hare goden sullen u Ga naar margenoote tot een strick zijn.

4

Ende het geschiedde, als de Engel des HEEREN dese woorden tot alle kinderen Israëls gesproken hadde, soo hief het volck sijne stemme op, ende weende.

5

Daerom noemden sy den naem dier plaetse Ga naar margenoot6 Bochim: ende sy offerden aldaer den HEERE.

[Folio 104r.\ Israëls afval. Cuschan Rischataim. Othniël.]
[fol. 104r.\ Israëls afval. Cuschan Rischataim. Othniël.]

6

Ga naar margenootf Ga naar margenoot7 Als Iosua het volck hadde Ga naar margenoot8 laten gaen, soo waren de kinderen Israëls henen gegaen, een yeder tot sijn erfdeel, om het lant erflick te besitten.

7

Ende het volck diende den HEERE alle de dagen van Iosua: ende alle de dagen der Oudtsten, die Ga naar margenoot9 lange geleeft hadden na Iosua, die gesien hadden al dat groote werck des HEEREN, dat hy aen Israël gedaen hadde.

8

Maer als Iosua, de sone Nuns, de knecht des HEEREN, gestorven was; Ga naar margenoot10 hondert ende tien jaren oudt zijnde;

9

Ende sy hem begraven hadden in de lantpale sijns erfdeels, tot Ga naar margenoot11 Thimnath Heres, op eenen bergh Ephraims; tegen het Noorden van den bergh Gaas;

10

Ende al dat selve geslachte oock tot sijne vaderen vergadert was: soo stont’er een ander geslachte na hen op, dat den HEERE niet en kende, noch oock het werck, dat hy aen Israël gedaen hadde.

11

Doe deden de kinderen Israëls dat quaet was in de oogen des HEEREN: ende sy dienden den Ga naar margenoot12 Baalim.

12

Ende sy verlieten den HEERE, harer vaderen Godt, diese uyt Egyptenlant hadde uytgevoert, ende volghden andere goden na, van de goden der volcken, die rontomme hen waren, ende buyghden sich voor die: ende sy verweckten den HEERE tot toorn.

13

Want sy verlieten den HEERE, ende dienden den Baal, ende Ga naar margenoot13 Astharoth:

14

Soo ontstack des HEEREN toorn tegen Israël, ende hy gafse in de hant der rooveren, diese beroofden: Ga naar margenootg ende hy Ga naar margenoot14 verkochtse in de hant harer vyanden rontomme: ende sy konden niet meer bestaen voor het aengesichte harer vyanden.

15

Over al, waer henen sy uyttogen, was de hant des HEEREN tegen hen ten Ga naar margenoot15 quade; Ga naar margenooth gelijck als de HEERE gesproken, ende gelijck als de HEERE hen gesworen hadde: ende Ga naar margenoot16 hen was seer bange.

16

Ende de HEERE Ga naar margenoot17 verweckte Ga naar margenoot18 Richteren, diese verlosten uyt de hant der genen diese beroofden;

17

Doch en hoorden sy oock niet na hare Richteren, maer Ga naar margenoot19 hoereerden andere goden na, ende buyghden sich voor die: haest weken sy af van den wegh, dien hare vaders gewandelt hadden, hoorende de geboden des HEEREN; alsoo en deden sy niet.

18

Ende wanneer de HEERE hen Richteren verweckte, soo was de HEERE met den Richter, ende verlostese uyt de hant harer vyanden, Ga naar margenoot20 alle de dagen des Richters: want het Ga naar margenoot21 berouwede den HEERE hares suchtens halven van wegen de gene, diese drongen ende diese druckten.

19

Ga naar margenooti Maer het geschiedde met het versterven des Richters, datse omkeerden, ende verdorven ’t meer dan hare vaderen, navolgende andere goden, deselve dienende, ende sich voor die buygende: sy en lieten niets Ga naar margenoot22 vallen van hare wercken, nochte van desen haren Ga naar margenoot23 harden wegh.

20

Daerom ontstack de toorn des HEEREN tegen Israël, dat hy seyde; Om dat dit volck mijn verbont heeft over getreden, dat ick haren vaderen geboden [kolom] hebbe, ende sy na mijne stemme niet gehoort en hebben:

21

Ga naar margenootk Soo en sal ick oock niet voort varen voor haer aengesicht yemant uyt de besittinge te verdrijven, van de Heydenen, Ga naar margenoot24 die Iosua heeft achter gelaten, als hy sterf.

22

Op dat ick Israël door haer Ga naar margenoot25 versoecke: of sy den wegh des HEEREN sullen houden, om daer in te wandelen, gelijck als hare vaderen gehouden hebben, ofte niet.

23

Alsoo liet de HEERE dese Heydenen blijven, dat hyse niet haestelick uyt de besittinge verdreef: Ga naar margenoot26 die hy in de hant van Iosua niet hadde over gegeven.

margenoot1
Verst. den Sone Godts, als klaerlick blijckt uyt het gantsche vervolgh. Siet oock op Iud. 6.11.
margenoot2
Siet Iosu. 5.9.
margenoot3
Alsoo genoemt van het weenen des volcks, onder vers 5. zijnde na by Gilgal gelegen.
margenoota
Genes. 17.7. Deuter. 29.14, 15.
margenootb
Deuter. 7.2.
margenootc
Deuter. 12.3.
margenootd
Iosu. 23.13.
margenoot4
T.w. de Heydenen, in Canaan woonende.
margenoot5
Siet breeder verklaringe hier van Num. 33.55.
margenoote
Exod. 23.33. ende 34.12. Deuter. 7.16.
margenoot6
D. de vveenende.
margenootf
Iosu. 24.28.
margenoot7
In het volgende wort reden verhaelt, waerom Godt de inwoonderen deses lants niet en wilde verdrijven, T.w. Israëls afvalligheyt van Godt.
margenoot8
Na dat hyse seer heftighlick vermaent ende tot den reynen Godtsdienst verplicht hadde, Iosu. cap. 24.
margenoot9
D. die Iosua overleeft hadden.
margenoot10
Hebr. een soon van hondert ende tien jaren.
margenoot11
Anders genaemt Thimnath Serah, Iosu. 24.30.
margenoot12
Met het woort, Baal, beteeckenende eenen Heere, hebben de Heydenen in ’t gemeyn hare afgoden genoemt, om datse deselve voor hare Heeren, ende alles goets-geveren hielden: ende om die te onderscheyden, dewijlse verscheyden waren, hebben soo Heydenen als afgodische Ioden, deselve noch toenamen bygevoeght, als Baal-Berith, onder 8.33. Baal-Peor, Num. 25. vers 3. Baal-Zebub. 2.Reg. 1. vers 6. Baal-Astaroth, vergel. ond. op vers 13. en 1.Reg. cap. 16. vers 31. De afgoderije met dese bedreven, was eene geheele afwijckinge van Godt, hoewel de afvallige Israëliten haer selven wijs maeckten, datse Godt daer door mede konden vereeren, als oock door de gulden kalveren, 1.Reg. 12. vers 28. siet Hose. 2. vers 15. ende onder cap. 8. op vers 33.
margenoot13
D. de beelden van den afgodt, ofte afgodinne, by de Heydenen genoemt Astarte, die de Zidoniers ende Philistijnen in gedaenten van schapen hadden opgericht. Siet 1.Sam. 31. vers 10 1.Reg. 11. versen 5, 33. 2.Reg. 23.13.
margenootg
Psalm 44.13. Iesa. 50.1.
margenoot14
D. hy leverdese over, gelijck de verkooper de verkochte waeren overlevert in de hant des koopers. Alsoo onder 4. versen 2, 9. ende 10.7. Vergel. Psalm 44.13.
margenoot15
Om hen met allerleije plagen, ongeluck, ende elenden te straffen.
margenooth
Levit. cap. 26. Deuter. cap. 28.
margenoot16
Ofte, hy (de Heere) benauwdese seer.
margenoot17
Door eene bysondere beroepinge, ende aendrifte sijnes Geestes.
margenoot18
Verstaet, geen Lantsheeren, ofte Koningen, nochte oock, die het ordinaris Richter-ampt bedienden, ofte recht spraken tusschen den man ende sijnen naesten, het welcke verbleef by de stammen, volgens d’ordre van Godt door Mosen ingestelt, maer, die het publijcke recht van Godts volck tegen haer verdruckers ende vyanden uytvoerden, ende hen van der selver hant verlosten, den Godtsdienst suyverden, ende in reynigheyt behielden, ende de Republijcke Israëls by hare vryheyt beschermden, ende in gemeene saken met haren dienst ende goeden raet by stonden. Siet onder cap. 3.versen 9, 10, 15, etc. ende 4.4. ende cap. 6. versen 15, 16. ende 8.23. ende soo voorts.
margenoot19
Siet Levit. 17. op vers 7. ende 20. op vers 5.
margenoot20
D. soo lange die Richter leefde.
margenoot21
Siet Genes. cap. 6. op vers 6.
margenooti
Iudic. 3.12.
margenoot22
Geen berouw krijgende, ende niet aflatende van haer voornemen ende doen.
margenoot23
D. van haerlieder hartneckige maniere van leven ende doen: waer mede sy Godt vertoornden, ende hen selven quetsten, gelijck een harde wegh den genen quetst ende verzeeright, die daer op gaet.
margenootk
Iosu. 23.13.
margenoot24
Verst. die over gebleven waren van de gene die Iosua verdreven hadde, mitsgaders d’andere van dewelcke cap. 1. gesproken is.
margenoot25
Siet Gen. 22. op vers 1. alsoo onder cap. 3. versen 1, 4.
margenoot26
Of, ende hy gafse niet over, of, hadse niet overgegeven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken