Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het vij. Capittel.

Gideon legert sich tegen de Midianiten met sijn krijghsvolck, vers 1. Het welcke hy op Godts bevel door uytroepinge ende een teecken moet verminderen tot op drie hondert man, die hy alleen behoudt, 2. Verspiedt het leger der Midianiten, ende door het vertellen ende uytleggen eenes wonderlicken drooms gesterckt zijnde, verdeylt sijn volck in drie hoopen, die alle te gelijck met de basuynen blasen, ende de kruycken (daer in fackelen waren) in stucken slaen, 15. Waer door de Midianiten verbaest ende vluchtigh worden, ja malkanderen selfs vernielen, 21. De naestgelegene Israëliten worden op ontboden, om den vluchtigen vyant te bejegenen, ende den pas over de Iordane te beletten, 23. Twee Vorsten der Midianiten, Oreb ende Zeeb, worden gevangen ende gedoot, 25.

1

DOe stont Ierubbaal (de Ga naar margenoot1 welcke is Gideon) vroegh op, ende al het volck, dat met hem was, ende sy legerden hen aen de fonteyne Ga naar margenoot2 van Harod: dat hy ’t heyrleger der Midianiten hadde tegen het Noorden, achter den heuvel Ga naar margenoot3 More, in het Ga naar margenoot4 dal.

2

Ende de HEERE seyde tot Gideon; Des volcks is te veel, dat met u is, dan dat ick de Midianiten in hare hant soude geven: op dat sich Israël niet tegen my beroeme, seggende; Mijne Ga naar margenoot5 hant heeft my verlost.

3

Nu dan, Ga naar margenoot6 roept nu uyt voor de ooren des volcks, seggende; Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 Wie bloode ende Ga naar margenoot8 vertsaeght is, die keere weder, ende Ga naar margenoot9 spoede sich Ga naar margenoot10 na ’t geberghte Gileads: doe keerden uyt den volcke weder twee ende twintigh duysent, datter tien duysent over bleven.

4

Ende de HEERE seyde tot Gideon; Noch is des volcks te veel, doetse afgaen na ’t water, ende ick salse u aldaer Ga naar margenoot11 beproeven: ende het sal geschieden, van welcken ick tot u seggen sal; dese sal met u trecken, die sal met u trecken: maer al de gene, van welcken ick seggen sal; Dese sal niet met u trecken, die en sal niet trecken.

5

Ende hy deed’het volck afgaen na het water: doe seyde de HEERE tot Gideon; Al wie met sijne tonge Ga naar margenoot12 uyt het water sal lecken, gelijck als een hondt soude lecken, dien [kolom] sult ghy alleen stellen; desgelijcks allen, die op sijne knijen sal bucken om te drincken.

6

Doe was het getal der gener, die met hare hant tot haren mont geleckt hadden, drie hondert man: maer alle overige des volcks hadden op hare knijen gebuckt om water te drincken.

7

Ende de HEERE seyde tot Gideon; Door dese drie hondert mannen, die geleckt hebben, sal ick u-lieden verlossen, ende de Midianiten in uwe hant geven: daerom laet Ga naar margenoot13 al dat volck wech gaen, een yeder na sijne plaetse.

8

Ga naar margenoot14 Ende het volck namen de teerkost in hare hant, ende hare basuynen; ende Ga naar margenoot15 hy liet alle Ga naar margenoot16 die mannen van Israël gaen, eenen yegelicken na sijne tente, maer die drie hondert man behielt hy: ende hy hadde het heyrleger der Midianiten Ga naar margenoot17 beneden in ’t dal.

9

Ende het geschiedde in deselve nacht, dat de HEERE tot hem seyde; Staet op, gaet henen af in het Ga naar margenoot18 leger: want ick hebbe het in uwe hant gegeven.

10

Vreest ghy dan noch Ga naar margenoot19 af te gaen, soo gaet af, ghy, ende Pura uwe jonge, na het leger.

11

Ende ghy sult hooren wat sy sullen spreken, ende daer na sullen uwe Ga naar margenoot20 handen gesterckt worden, dat ghy aftrecken sult in het leger: Doe gingh hy af, met Pura sijnen jongen, tot het uyterste der Ga naar margenoot21 schiltwachten, die in den leger waren.

12

Ga naar margenootb Ende de Midianiten, ende Amalekiten, ende alle de kinderen van Oosten, Ga naar margenoot22 lagen in den dale, gelijck Ga naar margenoot23 sprinckhanen in menighte: ende hare kemelen waren Ga naar margenoot24 ontellick, gelijck het zant, dat aen den Ga naar margenoot25 oever der zee is, in menighte.

13

Doe nu Gideon aenquam, siet soo was’er een man, die sijnen metgeselle eenen droom vertelde, ende seyde; Siet ick hebbe eenen droom gedroomt, ende siet, een Ga naar margenoot26 geroost gersten broot wentelde sich in ’t leger der Midianiten, ende het quam tot aen de tente, ende sloeghse, datse viel, ende keerdese om Ga naar margenoot27 het onderste boven, dat de tente daer lagh.

14

Ende sijn metgeselle antwoordde, ende seyde; Dit en is niet anders, als ’t sweert Gideons, des soons van Ioas, des Israëlitischen mans: Godt heeft de Midianiten ende dit gantsche leger in sijne hant gegeven.

15

Ende het geschiedde, als Gideon de vertellinge deses drooms, ende sijne Ga naar margenoot28 uytlegginge hoorde, soo Ga naar margenoot29 aenbadt hy: ende hy keerde weder tot het leger Israëls, ende seyde; Maeckt u op, want de HEERE heeft het leger der Midianiten in u-lieder hant gegeven.

16

Ende hy deylde de drie hondert man in drie Ga naar margenoot30 hoopen: ende hy gaf Ga naar margenoot31 eenen yegelicken eene basuyne in sijne hant, ende ledige kruycken, ende fackelen in het midden der kruycken.

17

Ende hy seyde tot hen; Siet Ga naar margenoot32 na my, ende doet Ga naar margenoot33 alsoo: ende siet, als ick sal komen aen het uyterste des legers, soo sal het geschieden, gelijck als ick sal doen, alsoo sult ghy doen.

18

Als ick met de basuyne sal blasen, ick ende alle, die met my zijn; dan sult ghylieden oock met de basuyne blasen, rontom het gantsche leger, ende ghy sult seggen; Ga naar margenoot34 Voor den HEERE, ende voor Gideon.

[Folio 107r.\ Succot. Pnuël. Zeba. Tsalmuna.]
[fol. 107r.\ Succot. Pnuël. Zeba. Tsalmuna.]

19

Alsoo quam Gideon, ende hondert mannen, die met hem waren, in het uyterste des legers, in het begin van de Ga naar margenoot35 middelste nachtwake, Ga naar margenoot36 als sy maer even de wachters gestelt hadden; ende sy bliesen met de basuynen, oock Ga naar margenoot37 sloegen sy de kruycken, die in hare hant waren, in stucken.

20

Alsoo bliesen de drie hoopen met de basuynen, ende braken de kruycken; ende sy hielden met hare slincker hant de fackelen, ende met hare rechter hant de basuynen om te blasen: ende sy riepen; Het sweert des HEEREN, ende Gideons.

21

Ende sy stonden een yegelick in sijne plaetse, rontom het leger: doe verliep ’t gantsche leger, ende sy schreeuwden ende vloden.

22

Als de drie hondert met de basuynen bliesen, Ga naar margenootc soo Ga naar margenoot38 settede de HEERE het sweert Ga naar margenoot39 des eenen tegen den anderen, ende [dat] in het gantsche leger: ende het leger vluchtede tot Ga naar margenoot40 Beth-Sitta toe na Tseredath, tot aen de Ga naar margenoot41 grenze van Abel-Mehola, boven Tabbath.

23

Doe werden de mannen van Israël by een geroepen, uyt Naphtali, ende uyt Aser, ende uyt gantsch Manasse: ende sy jaeghden de Midianiten achter na.

24

Oock sondt Gideon boden in’t gantsche Ga naar margenoot42 geberghte van Ephraim, seggende; Komt af den Midianiten te gemoete, ende beneemt haerlieden de wateren, tot aen Ga naar margenoot43 Beth-Bara, te weten, de Iordane: alsoo wert alle man van Ephraim by een geroepen, ende sy benamen [hen] de wateren tot aen Beth-Bara, Ga naar margenoot44 ende de Iordane.

25

Ga naar margenootd Ende sy vingen twee Vorsten der Midianiten, Oreb ende Zeeb, ende doodden Oreb op den rotzsteen Ga naar margenoot45 Oreb, ende Zeeb doodden sy Ga naar margenoot46 in de perskuype Zeeb, ende vervolghden de Midianiten: ende sy brachten de hoofden van Oreb ende Zeeb tot Gideon, Ga naar margenoot47 over de Iordane.

margenoot1
Siet bov. 6.32.
margenoot2
Hebr. Charod, gelegen aen de grenzen van Manasse, aen dese zijde van het geberghte, achter het welcke de Midianiten gelegert waren aen d’ander zijde. siet c. 6. op vers 33. Desen naem mach de fonteyne gekregen hebben, van ’t vreesen ende tsitteren der 22000 Israëliten, onder vers 3. Eene andere fonteyne was’er by Iizreël, aen ’t eynde van dit geberghte, westwaert. Siet 1.Sam. 29.1.
margenoot3
Dit schijnt geweest te zijn een van de bergen Gilboa: alsoo genoemt, van den tijdigen regen, vallende seer mildelick op de velden, die op de hooghte van dien gelegen waren; als sommige afnemen uyt vergelijkinge van 2.Sam. 1.21. Op dit geberghte Gilboa wert oock Saul van de Philistijnen verslagen, 1.Sam. 31.1.
margenoot4
Iizreël, als bov. cap. 6. vers 33.
margenoot5
Ofte, mijne hant (D. macht) heeft my heyl, ofte, verlossinge beschickt, aengebracht, de overwinninge gemaeckt. siet gelijcke maniere van spreken Exod. cap. 8. vers 19.
margenoot6
D. laet uytroepen ende seggen.
margenoota
Deut. 20.8.
margenoot7
Vergel. Deut. 20. op vers 8.
margenoot8
Ofte, bevende, tsitterende, vervaert.
margenoot9
Ofte, vliege henen, verpacke sich desen morgen, ofte, vroegh. Het Hebr. woort schijnt te sien op het snel vliegen der vogelkens, ende alsoo voorts te beteeckenen, haestelick, spoedighlick doorgaen, etc.
margenoot10
Hebr. van, of, tegen het geberghte Gileads: D. langhs den wegh, die na ende van dat geberghte gaet: zijnde het selve geberghte gelegen recht tegen over Gideons leger, over de Iordane, van waer die van den halven stam Manasse tot hem gekomen waren. Siet boven cap. 6. op vers 35.
margenoot11
Hebr. eygentl. scheyden, reynigen, gelijck een goutsmit het silver reynight, scheydende het goet silver van het schuym.
margenoot12
Dat hy staende metter hant sal geschept hebben, als verklaert wort vers 6. Dit was een teecken van kloeckmoedigheyt ende wackerheyt: gelijck het bucken op de knijen, een teecken van slaphertigheyt ende traegheyt.
margenoot13
Verst. het ander overige volck.
margenoot14
And. doe namen sy de teerkost des volcks in hare hant, mitsgaders der selver basuynen, T.w. die drie hondert namen van den volcke teerkost voor sich, soo veel hen noodigh was, als oock basuynen, T.w. drie hondert, (vers 16.) houdende de wechgaende noch twintigh, na sommiger reeckeninge: alsoo ’t gantsche heyr van Gideon te voren 32000 sterck was, bov. vers 3. Hebbende elck duysent tien basuynen, ofte, elck hondert eene.
margenoot15
Gideon.
margenoot16
T.w. de andere, als in het voorgaende vers.
margenoot17
Aen de andere zijde van ’t geberghte, soo dat hy ’t voor sich hadde, in het dal Iizreël, als hy op den bergh stont, alwaer oock het leger Gideons voor een deel mach hebben gelegen, als af te nemen is uyt het volgende vers.
margenoot18
Der Midianiten.
margenoot19
T.w. alleen.
margenoot20
D. ghy sult moedigh ende veerdigh worden, om haer leger aen te grijpen.
margenoot21
’t Hebr. woort is eygentlick te seggen: gevijfde, die by vijven, ofte vijf sterck in ’t gelidt plegen te marcheeren, als te sien is Exo. 13.18. Hier van komt voorts de beteeckeninge van gewapende, gelijck de tocht-ordens, ende insonderheyt schiltwachten, gemeenlick moeten zijn.
margenootb
Iudic. 6.3, 5, 33.
margenoot22
Hebr. vielen, of, waren gevallen in het dal, D. sy lagen verspreyt in het dal.
margenoot23
Siet bov. 6. op vers 5.
margenoot24
Als bov. 6.5.
margenoot25
Hebr. aen de lippe der zee.
margenoot26
Ofte, eene toerte van gersten broot. Anders, een gedruys van een gersten broot. Dit geeft te kennen de slechtigheyt ende verachtlickheyt des middels, waer door Godt Midian slaen, ende sijn volck verlossen soude.
margenoot27
Hebr. keerdese om na boven.
margenoot28
Hebr. brekinge, D. ontledinge, uytlegginge, oplossinge. Het schijnt dat de maniere van spreken ontleent is van vruchten die harde schellen hebben, ende gebroken moeten worden eer men de kerne kan eten.
margenoot29
Hebr. boogh hy sich. Eerende ende danckende Godt, van wegen sijne wonderlicke regeeringe, ende desen troost. siet Gen. 22. op vers 5.
margenoot30
Hebr. hoofden: alsoo ond. vers 20. ende 9.34.
margenoot31
Hebr. hy gaf basuynen in de hant van hen allen.
margenoot32
Hebr. siet, of, ghy sult sien van, of, uyt my: D. na den aert der Hebreeuscher sprake, somtijts soo veel, als: na, of, op my, tegen my aen. Vergel. bov. op vers 3. Anders kan men ’t oock aldus oversetten: uyt, of, van my sult ghy sien, ende alsoo doen: D. ghy sult van my, ofte, uyt my, leeren ende mercken, wat ghy doen sult.
margenoot33
Als ghy my siet doen.
margenoot34
Verstaet hier op: wort dese strijt gevoert. alsoo wort de Hebreeusche letter lamed in saken van strijt gebruyckt, Exod. c. 14. versen 14, 25. ofte aldus: Den HEERE ende Gideon, Te weten, zy de overwinninge. Ofte: des HEEREN ende Gideons, T.w. is het sweert, uyt vers 20.
margenoot35
Dat is, ontrent middernacht, als de wachten wel plegen verandert te worden.
margenoot36
Hebr. stellende hadden sy gestelt. And. doch sy hadden de vvachters al op gevveckt, ofte: sy vveckten alleenlick de vvachters op.
margenoot37
Ofte, sloegense tegen malkanderen, alsoo dat de stucken hier ende daer verstroyt wierden. Vergel. Psalm 2.9. Ier. 13. vers 14. ende 48.12.
margenootc
Psalm 83.10.
margenoot38
D. beschickte.
margenoot39
Hebr. des mans tegen sijnen naesten, ofte, metgeselle: D. de Heere beschickte, dat sy malkanderen, als vyanden, door verbaestheyt op het lijf vielen ende ombrachten.
margenoot40
Uyt het dal daer sy waren gelegert geweest, langhs het geberghte na de Iordane, ende weder langhs de Iordane lantwaert in: alwaer Abel-Mehola ende Tabbath lagen in Manasse. Siet van Abel-Mehola 1.Reg. c. 4. vers 12. ende 19.16.
margenoot41
Hebr. lippe.
margenoot42
Aen de andere zijde van Manasse zuydwaert gelegen, op dat de Midianiten van beyde zijden besloten, ende van de Iordane versteken zijnde, nergens henen mochten ontkomen. Maer tusschen des waren Zebah ende Tsalmuna met ontrent 15000 man over de Iordane geraeckt, die Gideon met sijn 300 man nagejaeght ende verslagen heeft. siet cap. 8. versen 10, 12.
margenoot43
Na by de Iordane gelegen: dit houden sommige voor Bethabara, Ioan. 1.28.
margenoot44
Dat is hier, na veler gevoelen, soo veel als, te weten.
margenootd
Psalm 83.12. Ies. 10.26.
margenoot45
Gelegen by het oost-eynde van het geberghte Ephraims, niet verre van de Iordane: Dese plaetse is naderhant alsoo genoemt, van wegen dese geschiedenisse, gelijck oock d’andere plaetse Zeeb.
margenoot46
And. by, of, aen.
margenoot47
Of, aen dese zijde: Want het Hebr. woort, na gelegentheyt der saken beyds beteeckent. In’t volgende Cap. wort verhaelt, dat Gideon met sijn 300 mannen over de Iordane getrocken zy, om de Midianiten, ende de andere van Oosten, na te jagen. siet aldaer vers 4. Het meeste gevoelen is, dat dit ende het gene in de drie eerste versen van ’t 8. cap. volght, hier voor af verhaelt wort, om ’t gene by die van Ephraim aen dese zijde der Iordane, kloeckelick verricht is, te voltrecken, doch dat het eerst gebeurt zy, als Gideon van het jagen over de Iordane, ende de volle victorie weder keerde. Maer de aendachtige leser sal konnen oordeelen, uyt vergelijckinge deses verskens met het derde vers des volgenden Capittels. siet de aenteeckeninge aldaer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken