Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvij. Capittel.

Van gelt, dat Micha, een Ephraimiter, sijner moeder ontnomen hadde, ende weder geeft, laet de moeder afgodische beelden maken, vers 1, etc. waer toe Micha een afgodts huys bereyt, met eenen Ephod, ende huysgodekens, ende maeckt sijner sonen eenen tot Priester, 5. Hoe ’t in Israël te dier tijt gestelt was, 6. Daer na bekomt Micha eenen Levijt, die door het lant reysde, dien hy in sijns soons plaetse voor seker loon tot Priester aenneemt, 7. meynde dat hem Godt dieshalven moeste zegenen, 13.

[Folio 112r.\ Afgoderije van Micha.]
[fol. 112r.\ Afgoderije van Micha.]

1

Ga naar margenoot1 ENde daer was een man van’t geberghte Ephraims, wiens naem was Micha.

2

Die seyde tot sijne moeder; De duysent ende hondert Ga naar margenoot2 silverlingen, die u ontnomen zijn, om dewelcke ghy Ga naar margenoot3 gevloeckt hebt, ende oock Ga naar margenoot4 voor mijne ooren gesproken hebt, siet dat Ga naar margenoot5 gelt is by my, ick heb dat genomen: doe seyde sijne moeder; Ga naar margenoot6 Gezegent zy mijn sone den HEERE.

3

Alsoo gaf hy sijner moeder de duysent ende hondert silverlingen weder: doch sijne moeder seyde; Ick heb dat gelt Ga naar margenoot7 den HEERE gantschelick geheylight van mijner hant, voor Ga naar margenoot8 mijnen sone, om een gesneden beelt Ga naar margenoot9 ende een gegoten beelt te maken; soo sal ick het u nu weder geven.

4

Maer hy gaf dat gelt sijner moeder weder: ende sijne moeder nam twee hondert silverlingen, ende gafse den goutsmit, die maeckte daer van een gesneden beelt, ende een gegoten Ga naar margenoot10 beelt; dat was in den huyse van Micha.

5

Ende de man Micha hadde een Godtshuys: ende hy Ga naar margenoot11 maeckte eenen Ga naar margenoot12 Ephod, ende Ga naar margenoot13 Teraphim, ende Ga naar margenoot14 vulde de hant van eenen uyt sijne sonen, dat hy hem tot eenen Ga naar margenoot15 Priester ware.

6

Ga naar margenoota In die selve dagen en was’er geen Ga naar margenoot16 Koningh in Israël: een yegelick dede, wat recht was in sijne oogen.

7

Nu was’er een Ga naar margenoot17 jongelingh van Beth-lehem Iuda, Ga naar margenoot18 van den geslachte Iuda: dese was een Levijt, ende verkeerde aldaer als vreemdelingh.

8

Ende dese man was uyt die stadt, uyt Beth-lehem Iuda getogen, om te verkeeren waer hy [gelegentheyt] soude vinden: als hy nu quam aen ’t geberghte Ephraims tot aen ’t huys van Micha, om sijnen wegh te Ga naar margenoot19 gaen;

9

Soo seyde Micha tot hem; Van waer komt ghy? ende hy seyde tot hem; Ick ben een Levijt van Beth-lehem Iuda, ende ick wandele, om te verkeeren, waer ick [gelegentheyt] sal vinden.

10

Doe seyde Micha tot hem; Blijft by my, ende zijt my tot eenen Ga naar margenoot20 vader, ende tot eenen Priester; ende ick sal u Ga naar margenoot21 jaerlicks geven tien silverlingen, ende Ga naar margenoot22 order van kleederen, [kolom] ende uwen leeftocht: alsoo gingh de Levijt Ga naar margenoot23 [met hem].

11

Ende de Levijt verwillighde by dien man te blijven: ende de jongelingh was hem Ga naar margenoot24 als een van sijne sonen.

12

Ende Micha Ga naar margenoot25 vulde de hant des Levijts, dat hy hem tot eenen Priester wert: alsoo was hy in het huys van Micha.

13

Doe seyde Micha; Nu Ga naar margenoot26 weet ick, dat de HEERE my wel doen sal: om dat ick desen Levijt tot eenen Priester hebbe.

margenoot1
Wanneer de saken, in dit ende de volgende Capittelen deses boecks verhaelt, geschiet zijn, daer van is verscheyden gevoelen. Het naeste schijnt te zijn, datse wel, om niet te breken de ordre van de historie der Richteren, tot hier toe uytgestelt ende achter aen gevoeght zijn, om levendigh te vertoonen den seer vervallenen staet Israëls, ende de rechtveerdigheyt der Godtlicke straffen, doch niet geschiet na Simsons doot, maer korts na den doot van Iosua ende de vrome Oudtsten, in dien tijt, die beschreven wort boven c. 2. versen 10, 11, 12, 13. ende 3. versen 5, 6, 7, 8. De aendachtige leser kan vergelijcken Iosu. 19.47. met boven 23.15. ende ond. 18. versen 1, 7, 12, 27, 29. Item, ond. cap. 19. versen 11, 12. met boven c. 1. vers 8. Oock letten op Capittel 20. vers 28. alwaer gesproken wort van den Priester Pinehas Aarons kints kint, als te dier tijt levende; van welcken men al leest Numer. 25.7. etc. en Ios. 22.13, 32.
margenoot2
Siet Genes. 20. op vers 16.
margenoot3
T.w. den dief, diese u mochte hebben benomen.
margenoot4
Soo dat ick den vloeck selve gehoort hebbe: Hier door schijnt hy bewogen te zijn tot bekentenisse ende wedergevinge.
margenoot5
Ofte, silver.
margenoot6
Soo verre is het van daer, wil sy seggen, dat ick u, mijnen sone, dien vloeck soude toedencken: Ten aensien van u, wederroep ick dien gantschelick.
margenoot7
Hebr. den Heere heyligende geheyligt. Dit was de deckmantel der afgoderije, dat sy deselve den Heere wilden opdringen, als ofse tot sijnen dienst geschiedde, tegen soo menige uytgedruckte bevelen des Heeren, als de boecken Mosis ende de tien geboden selve betuygen.
margenoot8
D. soons sone, siet vers 5.
margenoot9
Het schijnt datse twee beelden gemeent heeft, een gesneden ende een gegoten, als te sien is Cap. 18. versen 17, 18. hoewel aldaer in de versen 20, 30, 31. alleenlick van een gemelt wort: oock wort hier vers 4. geseyt in het getal van eenen: Dat [beelt] was in ’t huys van Micha, waer op de aendachtige leser kan letten.
margenoot10
Men kan verstaen, dat het van marmer of yets anders eerst gesneden ofte gehouwen, ende daer na met silvere platen overtogen was: want van soo kleyne somme geen enckel silveren beelt gemaeckt konde worden, dat van alsulcke grootte ware, dat men het eerst in dit afgodts huys, daer na in de stadt Dan voor een gemeen beelt gebruycken konde.
margenoot11
Van de resteerende somme des gelts.
margenoot12
Siet Exod. 28. op vers 4.
margenoot13
Siet Genes. 31. op vers 19.
margenoot14
Siet Levit. 7. op vers 37. alsoo onder vers 12.
margenoot15
Dit alles dede hy tegen Godes uytgedruckte bevel. Want Godt maer eenen Ephod geboden hadde te maken voor den Hoogenpriester in Israël, om Godt door Urim ende Thummim raet te vragen, Num. 27.21. Beelden ten Godtsdienste waren scherpelick verboden, ende niemant mochte Priester zijn, als die van Aarons linie was. siet Num. 16. vers 40. ende 18.2, 7, etc.
margenoota
Iudic. 18.1. ende 21.25.
margenoot16
D. geen Regent, Richter, Overste, ofte wetlicke hooge Overigheyt, die het volck in tucht ende order hielt: anders soude het schijnen, als of’er te voren Koningen in Israël geweest waren, maer nu niet. Alsoo wort het woort Koningh, oock in het gemeen voor Regeerder genomen, Genes. 36.31. Deut. 33.5. Dit wort hier, ende in het volgende meer maels verhaelt, als een reden deser woeste ongebondenheyt, dat elck een dede niet wat recht ende goet was in Godts oogen, maer in sijn eygen oogen, dat is, wat hemselven goet dochte, ende wat hy maer wilde. Hier uyt wort oock afgenomen, dat dese geschiedenissen gehooren tot eenen tijt, in welcken geen Richter ofte wetlicke hooge Overheyt in Israël was.
margenoot17
Van ’t Hebr. woort siet Gen. 22. op vers 5.
margenoot18
Dese woorden worden by de meeste verstaen van Bethlehem Iuda, alsoo datse van den Heyligen Geest hier by gevoeght zijn, om des te klaerder uyt te drucken, dat dit Bethlehem (tot onderscheyt van het ander, dat Zebulon toebehoorde, Iosu. 19.15.) sonder allen twijfel gehoorde tot den geslachte ende stam Iuda: ende dat, overmits dit de geboortplaetse des Messiae, onses Heeren Iesu Christi, soude zijn. Sommige duydense op den Levijt, die wel uyt den stam Levi geweest, maer te Bethlehem Iuda geboren ende opgetogen zy, ofte van moeders zijde uyt den stam Iuda, ofte oock (als sommige meynen) in der waerheyt uyt den stam Iuda, maer des niet tegenstaende, na de verdorventheyt van die tijden als tot een Levijt gemaeckt ende gebruyckt: gelijck Ierobeam oock dede, 1.Reg. 12.31. 2.Chron. 11.14, 15. Maer dit schijnt niet wel te passen op vers 13. Want Micha alsoo wel met sijnen sone, zijnde uyt Ephraim, hadde te vreden konnen zijn, als met desen, indien hy uyt Iuda, ende niet uyt Levi, geweest ware.
margenoot19
Hebr. te doen. And. doende sijne reyse.
margenoot20
Desen tytel, die den waren Propheten, ende oprechten Leeraren der gemeynte Godes, van wegen hare geestelicke, recht vaderlicke weldaden ende diensten aen den volcke Godes, als kinderen gedaen, toe komt, geeft hy t’onrechte desen afgodischen buyckdienaer. siet 2.Reg. 6.21. ende 8. vers 9. ende 13.14. Iesa. 22.21. 1.Cor. 4.14, 15. 1.Thess. 2.11.
margenoot21
Hebr. in dagen, D. in een jaer der dagen, dat is, een gantsch ofte vol jaer. siet bov. 11. op vers 40.
margenoot22
D. ick sal u bestellen soo veel kleederen, als ghy na uwen staet sult van doen hebben. And. een pack, ofte, twee pack kleederen: item, de weerde van kleederen.
margenoot23
T.w. met Micha, na sijn huys.
margenoot24
D. hy had hem soo lief ende weert, als eenen sijner sonen.
margenoot25
Als bov. vers 5.
margenoot26
Niet tegenstaende, dat hy veelvoudighlick (als boven verhaelt) afgoderije bedreef, maeckte hy sich evenwel wijs, dat hy ende sijne afgoderije Gode moesten behagen. Een spiegel der grouwelicke verdorventheyt van dien tijt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken