Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (1657)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

ebook (11.10 MB)

XML (24.25 MB)

tekstbestand






Editeurs

Hans Beelen

Nicoline van der Sijs



Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie
bijbel / bijbeltekst(en)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments

(1657)–Anoniem Statenbijbel–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het xvj. Capittel.

Simson te Gaza besett zijnde, staet op by nachte, ende neemt de deuren der stadt-poorte met de grendels op sijne schouderen, ende draeghtse op eenen bergh, vers 1, etc. Hy bemint Delila, die hem door ingeven der Philistijnsche Vorsten soo lange quelt, dat hy haer ten laetsten rondelick verklaert, waer in sijne kracht gelegen zy, 4. Alsoo wort hy verraden, ende van de Philistijnen gevangen, die hem de oogen uytsteken, ende in gevangenisse stellen, 19. Sijn hayr weder gewassen zijnde, als de Philistijnen vergadert waren om haren spot met hem te drijven ter eeren harer afgoden, wreeckt hy sich schrickelick aen hen, met nederstortinge van het gantsche huys, sterft alsoo ende wort begraven, 22.

1

SImson nu Ga naar margenoot1 gingh henen naGa naar margenoot2 Gaza: ende hy sagh aldaer Ga naar margenoot3 eene vrouwe, die eene hoere was; ende hy Ga naar margenoot4 gingh tot haer in.

2

Ga naar margenoot5 Doe wert den Gaziten geseyt; Simson is hier in gekomen: soo gingen sy Ga naar margenoot6 rontom, ende leyden hem den gantschen nacht lagen in de stadt-poorte: doch sy Ga naar margenoot7 hielden sich den gantschen nacht stille, seggende; Ga naar margenoot8 Tot aen het morgen-licht, dan sullen wy hem dooden.

3

Maer Simson lagh tot middernacht toe, doe stont hy op ter middernacht; ende hy greep de deuren der stadt-poorte met de beyde posten, ende namse wech met den grendelboom, ende leydese op sijne schouderen, ende droeghse opwaerts Ga naar margenoot9 op de hooghte des berghs, die in ’t gesichte van Hebron is.

4

Ende het geschiedde daer na, dat hy eene vrouwe lief kreegh, aen de beke Ga naar margenoot10 Sorek, welcker naem was Delila.

5

Doe quamen de Ga naar margenoot11 Vorsten der Philistijnen tot haer op, ende seyden tot haer; Ga naar margenoot12 Overreedt hem, ende siet waer in sijne groote kracht zy, ende waer mede wy sijner souden machtigh worden, ende hem binden, om hem te Ga naar margenoot13 plagen: soo sullen wy u geven, een yegelijck, duysent ende hondert Ga naar margenoot14 silverlingen.

6

Delila dan seyde tot Simson; Verklaert my doch, waer in uwe groote kracht zy, ende waer mede ghy soudt konnen gebonden worden, dat men u plage.

7

Ende Simson seyde tot haer; Indien

[Folio 111v.\ Simson sterft, doodende sijne--vyanden.]
[fol. 111v.\ Simson sterft, doodende sijne--vyanden.]

sy my bonden met seven Ga naar margenoot15 versche zeelen, die niet verdrooght zijn, soo soude ick swack worden, ende wesen als een Ga naar margenoot16 ander mensche.

8

Doe Ga naar margenoot17 brachten de Vorsten der Philistijnen tot haer op, seven versche zeelen, die niet verdrooght en waren: ende sy bondt hem daer mede.

9

De Ga naar margenoot18 achterlage nu sat by haer in eene kamer; soo seyde sy tot hem; De Ga naar margenoot19 Philistijnen over u, Simson: doe verbrack hy de zeelen, gelijck als een snoerken van Ga naar margenoot20 grof vlas verbroken wort, als het vyer Ga naar margenoot21 rieckt: alsoo wert sijne kracht niet bekent.

10

Doe seyde Delila tot Simson; Siet, ghy hebt met my gespott, ende leugenen tot my gesproken: verklaert my doch nu, waer mede ghy soudt konnen gebonden worden?

11

Ende hy seyde tot haer; Indien sy my Ga naar margenoot22 vast bonden met nieuwe touwen, met dewelcke geen werck gedaen en is, soo soude ick swack worden, ende wesen als een ander mensche.

12

Doe nam Delila nieuwe touwen, ende bondt hem daer mede, ende seyde tot hem; De Philistijnen over u Simson; (de achterlage nu was sittende in eene kamer) doe verbrack Ga naar margenoot23 hyse van sijne armen, als eenen draet.

13

Ende Delila seyde tot Simson; Tot hier toe hebt ghy met my gespott, ende leugenen tot my gesproken; verklaert my [doch nu] waer mede ghy soudt konnen gebonden worden: ende hy seyde tot haer; Indien ghy de Ga naar margenoot24 seven hayrlocken mijns hoofts vlochtet aen eenen Ga naar margenoot25 wevers boom.

14

Ende sy Ga naar margenoot26 maecktese vast met een pinne, ende seyde tot hem; De Philistijnen over u Simson: doe waeckte hy op uyt sijnen slaep, ende Ga naar margenoot27 nam wech de pinne Ga naar margenoot28 der gevlochtene [hayrlocken] ende des wevers boom.

15

Doe seyde sy tot hem; Hoe sult ghy seggen, Ick heb u lief, daer u herte niet met my en is? Ghy hebt nu drie mael met my gespott, ende my niet verklaert, waer in uwe groote kracht zy.

16

Ende het geschiedde, als sy hem alle dagen met hare woorden perste, ende hem moeijelick viel; dat sijne ziele Ga naar margenoot29 verdrietigh wert tot sterven toe:

17

Soo verklaerde hy haer sijn gantsche herte, ende seyde tot haer; Daer en is noyt scheermes op mijn hooft gekomen, want ick ben een Ga naar margenoot30 Nazireer Godes van mijns moeders buyck af: Indien ick geschoren wierde, soo soude mijne Ga naar margenoot31 kracht van my wijcken, ende ick soude swack worden, ende wesen als alle de menschen.

18

Als nu Delila sagh, dat hy haer sijn gantsche herte verklaert hadde, soo sondt sy henen, ende Ga naar margenoot32 riep de Vorsten der Philistijnen, seggende; Komt dit mael op, want hy heeft my sijn gantsche herte verklaert: ende de Vorsten der Philistijnen quamen tot haer op, ende brachten dat Ga naar margenoot33 gelt in hare hant.

19

Doe dede sy hem slapen op hare knijen, ende Ga naar margenoot34 riep eenen man, ende liet hem de seven hayrlocken sijns hooft af scheeren, ende sy begost hem te Ga naar margenoot35 plagen, ende sijne kracht weeck van hem.

20

Ende sy seyde; De Philistijnen over u Simson: ende hy ontwaeckte uyt sijnen slaep, ende seyde; Ick sal dit mael uytgaen, Ga naar margenoot36 als op andere malen, ende my Ga naar margenoot37 uytschud-[kolom]den; want hy en wiste niet, dat de HEERE van hem Ga naar margenoot38 geweecken was.

21

Doe grepen hem de Philistijnen ende groeven sijne Ga naar margenoot39 oogen uyt: ende sy voerden hem af na Gaza, ende bonden hem met twee kopere ketenen, ende hy was malende in het Ga naar margenoot40 gevangenhuys.

22

Ende het hayr sijns hoofts begon [weder] te Ga naar margenoot41 wassen, Ga naar margenoot42 gelijck doe hy geschoren wert.

23

Doe versamelden hen de Vorsten der Philistijnen, om haren Godt Ga naar margenoot43 Dagon een groot offer te offeren, ende tot vrolickheyt: ende sy seyden; Onse Godt heeft onsen vyant Simson in onse hant gegeven.

24

Desgelijcks als hem het volck sagh, loofden sy haren Godt: want sy seyden; Onse Godt heeft in onse hant gegeven onsen vyant, ende die ons lant verwoestede, ende die onser verslagenen Ga naar margenoot44 vele maeckte.

25

Ende het geschiedde, als haer herte Ga naar margenoot45 vrolick was, dat sy seyden; Roept Simson, dat hy voor ons Ga naar margenoot46 spele: ende sy riepen Simson uyt het gevangenhuys, Ga naar margenoot47 ende hy speelde voor hare aengesichten, ende sy deden hem staen tusschen de pilaren.

26

Doe seyde Simson tot den jongen, die hem by de hant hielt; Ga naar margenoot48 Laet my gaen, dat ick de pilaren betaste, op dewelcke het huys gevestight is, dat ick daer aen Ga naar margenoot49 lene.

27

Het huys nu was vol mannen ende wijven; oock waren daer alle Vorsten der Philistijnen: ende op het Ga naar margenoot50 dack waren ontrent drie duysent mannen ende vrouwen, die toesagen als Simson speelde.

28

Doe Ga naar margenoota riep Simson tot den HEERE, ende seyde: Heere, HEERE, gedenckt doch mijner, ende sterckt my doch alleenlick dit mael, ô Godt; Ga naar margenoot51 Dat ick my met eene wrake voor mijne twee oogen aen de Philistijnen wreke.

29

Ende Simson vattede de twee Ga naar margenoot52 middelste pilaren, op dewelcke het huys was gevestight, ende Ga naar margenoot53 waer op het steunde; den eenen met sijne rechter hant, ende den anderen met sijne slincker hant.

30

Ende Simson seyde; Mijne Ga naar margenoot54 ziele sterve met de Philistijnen; ende hy Ga naar margenoot55 boogh sich met kracht, ende het huys viel op de Vorsten, ende op al het volck, dat daer in was: ende der dooden, die hy in sijn sterven gedoot heeft, waren meer, als die hy in sijn leven gedoot hadde.

31

Doe quamen sijne broeders af, ende sijns vaders gantsche huys, ende namen hem op, ende brachten [hem] opwaerts, ende begroeven hem tusschen Ga naar margenoot56 Zora ende tusschen Ga naar margenoot57 Esthaol, in’t graf sijns vaders Manoah: hy nu, hadde Israël gerichtt Ga naar margenoot58 twintigh jaer.

margenoot1
Na den slagh der Philistijnen, in het voorgaende Capittel beschreven.
margenoot2
Eene van de voorneemste hooftsteden der Philistijnen, gelegen aen de middellantsche zee, in den lande Simeons.
margenoot3
Hebr. eene vrouwe, eene hoere. And. weerdinne.
margenoot4
Siet Gen. 6. op vers 4. Sommige verstaen, dat hy by haer ter herberge gelegen heeft.
margenoot5
Hebr. den Gaziten seggende: welcke afgebroken reden aldus wort vervult, [doe wert] den Gaziten [aengeseyt] mits te seggen: of, [men gaf het] den Gaziten [te kennen] seggende. Dit bediedt, na sommiger gevoelen, dat sy terstont gewaerschouwt zijn van Simsons aenkomste, om dese occasie geensins te verliesen.
margenoot6
D’een den anderen aenseggende, dat men met gemeener hant moeste op zijn, ende op Simson loeren, op dat hy nu niet ontquame.
margenoot7
Hebr. sy swegen, D. sy hielden haer stille, ende deden niets. siet onder 18. op vers 9. en 1.Reg. cap. 22. op vers 3.
margenoot8
Verstaet hier op: laet ons stille zijn, tot dat het licht wort.
margenoot9
Hebr. op ’t hooft. Dit was een hooge bergh, gelegen oostwaert voor Gaza, op welckes spitse (als uyt desen text af te nemen) men sagh op Hebron, mede gelegen op eenen hoogen bergh by de wester grenzen van Iuda. Hier mede komen oock de kaerten over een. Sommige meynen, dat hyse gedragen heeft tot op het geberghte van Iuda, dichte by Hebron.
margenoot10
Loopende by het dal Escol, ofte het druyvendal (waer van Deut. cap.1. op vers 24.) uyt het geberghte van Iuda in de middellantsche zee, ende scheydende de stammen Dan ende Simeon van malkanderen. Na ’t gevoelen van anderen souden Escol ende Sorek namen moeten zijn van eene ende deselve beke. Maer Num. 13.24. staet, dat de plaetse (niet beke) van de Israëliten genoemt zy Nahal-Escol.
margenoot11
Siet bov. 3. op vers 3.
margenoot12
Siet boven 14. op vers 15.
margenoot13
Ofte, te verootmoedigen: alsoo vers 6.
margenoot14
Siet Genes. 20. op vers 16.
margenoot15
And. versche, ofte, frissche, groene tienen roeden, ofte, tienen, banden, wissenbanden, wilgenbanden.
margenoot16
Of, als een der menschen, ofte, als een eenigh mensche: alsoo vers 11.
margenoot17
Hebr. deden tot haer op komen, D. sy brachten, ofte, schickten, deden haer brengen.
margenoot18
D. die Philistijnen, die daer op loerden ende pasten.
margenoot19
D. daer zijn de Philistijnen, die u willen overvallen.
margenoot20
Ofte, werck.
margenoot21
D. na by vyer komt, of, vyer (als men oock seyt) gevoelt, gewaer wort. Vergel. Psalm 58. op vers 10.
margenoot22
Hebr. bindende bonden.
margenoot23
T.w. de dicke touwen.
margenoot24
D. ’t gantsche hayr mijns hoofts, in soo veel locken als afgedeelt zijnde. Vergel. onder versen 19, 22.
margenoot25
And. webbe om eenen wevers boom gewonden zijnde. Verstaet hier op: (als in ’t voorgaende) soo soude ick swack worden, ende zijn als een ander mensche.
margenoot26
Verst. na dat sy volgens sijn seggen met de gevlochtene hayrlocken gedaen hadde, soo maeckte sy de selve noch, voor de sorge, vast met een pinne aen den wevers boom. Andre verstaen, dat sy den wevers boom heeft vaste genagelt, op dat Simson dien niet soude konnen van de plaetse vertrecken, ofte los maken.
margenoot27
Ofte, gingh wech met den nagel ende met den wevers boom: toonende sijne vorige kracht, ende dat dit het middel niet en was, om hem te vangen ende te bedwingen.
margenoot28
D. daer mede Delila de gevlochtene hayrlocken hadde vast gemaeckt. Hebr. der vlechtinge.
margenoot29
Hebr. verkort wert, gelijck vruchten, die men afmaeyt, af oogst: De sin is, Dat hem al sijn moedt ende lust vergingh, ja (als wy oock spreken) d’aessem hem kort wert, ende sijn geest na aen het beswijcken was, van wegen benauwtheyt: waer door hy sich ten laetsten van Delila liet overwinnen. Een seer aenmerckelick ende deerlick exempel van menschelicke swackheyt ende onbedachtheyt in soo eenen voortreffelicken heldt Godes, als Simson was. Vergelijckt Iob 21. op vers 4.
margenoot30
Siet boven 13. op vers 5.
margenoot31
Niet dat sijne kracht in het hayr gelegen was, maer om dat het afscheeren sijns hayrs eene verbrekinge was der gelofte sijnes Nazireerschaps, (Num. c. 6. vers 5. bov. 13.5.) waer aen hy verplicht was, door het bevel Godes, die hem door sijnen Geest met dese extra-ordinare sterckte begaefde, soo lange hy sijn Nazireerschap onderhielt, maer hem daer van ontblootte, als hy aen de inbreucke van dien schuldigh wert.
margenoot32
D. liet roepen, ontboodt, ende liet seggen.
margenoot33
Of, silver. Siet boven vers 5.
margenoot34
D. liet roepen, ontboodt.
margenoot35
D. aen te stooten, ofte andersins aen te roeren, prickelen, etc. om hem wacker te maken, ende van der Philistijnen aenkomste (als te voren) te waerschouwen, op dat men sage, of hy te vangen ende te dwingen ware, ofte niet.
margenoot36
Hebr. als mael in (of, op) mael, D. gelijck te voren meer maels.
margenoot37
Gelijck yemant die geschoren is, of sich verwackert ende sijne kracht vergadert tot eenigh werck. And. ick sal my schudden [uyt hare handen] als of hy seyde: Ick sal my lichtelick uyt hare handen redden.
margenoot38
Verst. soo verre, ende ten aensien van dien, dat hy hem die vorige kracht onttrocken hadde.
margenoot39
Op dat hy haerlieden niet meer quaets soude konnen doen: latende hem nochtans leven, tot een spectakel, ende roem hares afgodts Dagons. siet vers 23, en 24. Maer Godt, die alles regeert, hadde hier inne wat anders voor, gelijck de uytkomste geleert heeft.
margenoot40
Hebr. in het huys der gebondenen.
margenoot41
Ende Simson door een oprecht berouw weder te komen tot sijnen vorigen stant des Nazireerschaps, ende van Godt tontfangen de voorgaende krachten. Hebr. te groenen, uyt te spruyten, gelijck gras ende kruyt.
margenoot42
Ofte, als dien, die geschoren was. Ofte, gelijck als het afgeschoren was, D. het hayr begost weder soo langh te worden, als het was ter tijt, doe hy geschoren wert door bedrogh van Delila. And. na dat hy geschoren was.
margenoot43
Der Philistijnen afgodt, alsoo genoemt, om dat hy met sijn onderste deel eenen visch gelijck was, (de Philistijnen nu woonden aen de zee) ende ’t bovenste eens menschen gedaente hadde. siet van desen 1.Sam. cap. 5. versen 2, 3, 4, 5. Alsoo hebben andere Heydenen hare zee-afgoden gehadt, als Neptunus, Triton, Leucothea, etc. Sommige meynen dat desen afgodt alsoo genoemt is van het Hebr. woort Dagan, D. koorn, om datse hem voor den Godt der lantbouwerije hielden. Van sulcke afgoderije siet Rom. 1.23, 25.
margenoot44
D. die menighte van Philistijnen voor ende na verslagen heeft.
margenoot45
Hebr. goet, D. vrolick, goeder dingen, als men seyt. Alsoo onder 18.20. ende cap. 19. vers 6. Ruth cap. 3. vers 7. 2.Sam. 13.28.
margenoot46
Ofte, lacche, doe lacchen, op dat wy ons plaisier ende tijtverdrijf daer aen nemen: gelijck de Koningh Belsazar aen de goudene ende silvere vaten des H. Tempels, Dan. c. 5. tot der afgoden roem, ende Godes oneere.
margenoot47
And. dat hy speelde.
margenoot48
Of, stelt, leyt my.
margenoot49
Als of hy vermoeyt ware geweest van den arbeyt des malens in de gevangenisse, ende het haestigh aenkomen in dese plaetse.
margenoot50
Als zijnde plat, na de wijse van die landen. siet Deut. 22. op vers 8.
margenoota
Hebr. 11.32, etc.
margenoot51
Dit badt hy uyt geloove, ende wert van Godt verhoort, die hem, door het uytgraven sijner oogen van de Philistijnen tot uytvoeringe sijns beroeps (alsoo sy meynden) onduchtigh gemaeckt zijnde, dese occasie, dit voornemen, ende extra-ordinare sterckte gegeven, dit gebedt ingegeven, ende hem in sijnen doot wonderbaerlicker victorie verleent heeft, als in sijn leven: tot sijns H. Naems eere, bespottinge der afgoden, ende beschaminge sijner vyanden. siet vers 30.
margenoot52
Hebr. pilaren des middens.
margenoot53
And. ende hy (Simson) steunde op, ofte, aen deselve.
margenoot54
Dat is hier soo veel, als: Ick selve, mijn persoon sterve. siet Gen. 9. op vers 5. ende 12. op vers 5.
margenoot55
Ofte, streckte sich uyt: de pilaren van sich af stootende, ende de selve inbuygende.
margenoot56
Siet bov. 13. op vers 2.
margenoot57
Siet bov. 13. op vers 25.
margenoot58
Als bov. 15.20. Dit besluyt, hier wederhaelt, geeft te verstaen, dat dese laetste daet van Simson tot sijn Richter-ampt alsoo wel behoorde, als de andere voorgaende. Gelijck hy oock bysonderlick in sijn doot gehouden wort als een voorbeelt onses Heeren Christi, die alle sijne ende onse vyanden voornamelick door sijn doot heeft overwonnen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken